‘Ik heb de slachtoffers niet kunnen geven waarop ze hoopten’

Vijftien jaar heeft hij aan het hoofd gestaan van het onderzoek naar de Bende van Nijvel. Maandag gaat Eddy Vos (67) met pensioen. ‘Het dossier van de Bende kun je nooit helemaal van je afzetten.’

‘Mijn ouders en grootouders waren missionarissen of rijkswachters. Ik denk dat ik voor mezelf de juiste keuze heb gemaakt door voor de rijkswacht te kiezen’, zegt ­Eddy Vos lachend. Zijn voorliefde voor de recherche leverde hem dossiers van allerlei aard op, onder andere moorden. Tot hij in 1996 de vraag kreeg om de nieuwe onderzoeksploeg rond de Bende van Nijvel mee op te starten.

Waarom toezeggen, terwijl iedereen zijn tanden op dat dossier leek stuk te bijten?

‘Ik ben nooit aan iets begonnen zonder de overtuiging dat ik het tot een goed einde kon brengen. Dat was met dit dossier niet anders. De vraag kwam bovendien van ­gewezen parketmagistraat Bart Van ­Lysebeth, die toen aan het hoofd stond van de Staatsveiligheid en met wie ik meermaals had samengewerkt. Wij hebben heel wat middelen gekregen: pc’s, het dossier werd als eerste in ons land ingescand, en de groep telde tot een honderdtal mensen. Dat motiveert.’

Wat was uw opdracht precies?

‘Ik moest in eerste instantie nagaan of de zaak-Mendez (Juan Mendez was vertegenwoordiger voor wapenfabrikant FN in ­Latijns-Amerika, hij werd in januari 1986 vermoord, red.) en de rijkswachters ­Bouhouche en Beyer, van wie de namen ­genoemd werden bij zijn dood, iets te ­maken hadden met de feiten van de Bende van Nijvel. Ik heb daarna andere, rechts­gezinde rijkswachters onder de loep genomen en hun eventuele connecties met ­geheime diensten nagetrokken. Het onderzoek bestond uit twee luiken: mijn groep onderzocht de politieke piste, mijn collega Lionel Ruth onderzocht de mogelijke ­betrokkenheid van het klassieke banditisme.’

Er waren wellicht momenten van hoop en teleurstelling?

‘Natuurlijk. We vonden in 2009 in Elouges een geraamte, waarvan wij dachten dat het aan een overleden Bendelid toebehoorde. Uiteindelijk bleek het afkomstig van een man uit de tijd van de Merovingers. Of toen we in 2000, toen we op zoek waren naar de mogelijke betrokkenheid van ­geheime diensten, de archieven mochten inkijken van de vroegere Stasi, de inlichtingendienst van Oost-Duitsland. Plots doken daar steekkaarten op naam van potentiële verdachten in het Bendeonderzoek op. Maar ook van slachtoffers. De hoop op een doorbraak was van korte duur: de Stasi had die namen gewoon geplukt uit afgeluisterde telefoongesprekken van Interpol.’

Jullie hebben nieuwe onderzoeksmethodes gebruikt die soms werden afgedaan als wanhoopspogingen.

‘Toen ik erbij kwam, liep het Bendeonderzoek al vijftien jaar, zonder resultaat. Er was het assisenproces tegen de gangsters van de zogenaamde ‘filière boraine’ in 1988. Dat proces is met een vrijspraak geëindigd. Wij zijn na 1996 vol voor het DNA-onderzoek gegaan, dat profielen heeft ­opgeleverd waarmee vandaag nog altijd ­gewerkt wordt. Die techniek stond nog in de kinderschoenen. We hebben de polygraaf gebruikt. En we hebben hypnose ­gebruikt om mensen beter te laten herinneren wat ze destijds beleefd hadden. Dat gaf spectaculaire resultaten: sommige ­getuigen herbeleefden de moordpartijen zo intens dat ze in shock raakten. Dankzij de hypnose hebben wij enkele robotfoto’s op de bekende gele affiches samengesteld. Het opvallende eraan was dat die beelden precies overeenstemden met de beschrijving van de verdachten zoals die ten tijde van de feiten werden opgetekend.’

Jullie hebben er ook profilers bij ­gehaald.

‘Ze hebben ons veel nieuwe inzichten gegeven. Ze stelden zich de vraag waarom de daders zoveel materiële aanwijzingen ­hebben achtergelaten, terwijl daders dat normaal niet doen. Ik vergelijk het met een goochelaar: hij trekt de aandacht op een bepaald punt, terwijl het belangrijke elders plaatsvindt. Is de aandacht van de speurders door de daders bewust in een bepaalde richting gestuurd, terwijl de oplossing ergens anders gezocht moest worden? Ik denk van wel. De daders lieten tientallen voorwerpen achter die niets met de feiten te maken hadden, maar tot lang en nutteloos onderzoekswerk hebben geleid.’

‘De profilers hebben ons ook aangespoord om te gaan denken zoals de daders. Zo hebben we hun “geografische comfortzone” kunnen afbakenen: de plaats waar de daders altijd op terugvallen, omdat ze die beter kennen dan hun achtervolgers. Al die elementen samen hebben een lijst van potentiële daders opgeleverd. Zuiver door onderzoek dus, niet vanuit een vooringenomen standpunt.’

Toch hebben jullie het spinnenweb niet kunnen ontwarren?

‘Helaas niet. Een onderzoek leidt meestal tot een hypothese, maar het is niet omdat je een hypothese hebt dat je de persoon ­geïdentificeerd hebt die de trekker heeft overgehaald. Ik sta nog altijd achter de ­resultaten van ons onderzoek van toen en blijf overtuigd van mijn werkhypothese (wat die is, wil Vos niet kwijt, red.). Maar in 2012 kwam er, samen met een nieuwe ­leiding en andere onderzoekers, een andere visie op het dossier. Ik zag het niet zitten om opnieuw dezelfde pistes te onderzoeken, waarvan ik, terecht of niet, overtuigd was dat ze tot niets zouden leiden.’

Wat is er nog niet gebeurd in dit dossier?

‘Misschien de speurders bijeenbrengen, die afzonderlijk aan de verschillende grote dossiers gewerkt hebben die ter sprake kwamen tijdens het jarenlange onderzoek: de aanslagen van de CCC, de grote gangsterbendes, de uiterst rechtse groeperingen, noem maar op. Maar natuurlijk ook de speurders die in het verleden al aan het Bende­dossier gewerkt hebben. Elke onderzoeker houdt daar wel een buikgevoel aan over. Zonder snelle doorbraak is het over drie jaar over and out … (dan verjaart het dossier, red.).’

Zal u dit dossier ooit van u kunnen afzetten?

‘Na het Bendehoofdstuk heb ik onderzoeken gevoerd in het militaire milieu in ­binnen- en buitenland. De evacuatie in ­Afghanistan samen met de Special Forces vorig jaar heeft een diepe indruk nagelaten. Ook in die materie heb ik mijn draai gevonden. Maar een dossier zoals dat van de Bende kun je nooit helemaal van je ­afzetten. Dat ik er het sluitstuk niet van heb kunnen afleveren, had ik liever anders gezien. Ik heb de slachtoffers de antwoorden niet kunnen geven waarop ze hoopten.’

‘Maar ik ben er niet door gefrustreerd en het zal mijn leven na mijn pensioen niet bepalen. Je kunt maar geven wat je kunt, en dat heb ik gedaan. Ik duim nu voor de magistraten en collega’s die blijven zoeken naar een antwoord op het raadsel van de Bende van Nijvel.’

Bron » De Standaard