In zijn boek over de spectaculaire ontsnapping van Philippe Lacroix, Basri Bajrami en Kaplan Murat uit de gevangenis van Sint-Gillis, in 1993, geeft Harry Van Oers ook kritiek op de toestand van het Belgische gevangeniswezen.
Als ere-inspecteur-generaal van het gevangeniswezen spreekt Van Oers uit eigen ervaring. Hij heeft het moeilijk met de eis om meer repressie en pleit voor preventie en herstelgericht werken. Het kortermijndenken in de politiek krijgt ook een veeg uit de pan.
De ontsnapping van Lacroix, Bajrami en Murat vond plaats op 3 mei 1993 en haalde de internationale pers. Van Oers bood zichzelf aan als gijzelaar en reed met de drie gangsters de gevangenis uit. Een gevangenisbewaker lag daarbij op de motorkap en voorruit van de wagen als levend schild.
Een groot deel van het boek, “De dag van de grote ontsnapping”, is voorbehouden voor een gedetailleerde beschrijving van de ontsnapping, maar daarnaast geeft Van Oers ook zijn mening over het Belgische strafbeleid.
Hij gaat akkoord met de grotere aandacht die slachtoffers van misdrijven de laatste decennia gekregen hebben, maar pleit er ook voor om het aantal slachtoffers te beperken, door de misdaad terug te dringen. “Recidive is daarin een belangrijke factor”, klinkt het.
“Maar strengere en langere straffen leiden tot overbevolking, waardoor we de gedetineerden niet goed kunnen begeleiden, waardoor de kans op recidive net stijgt. Preventie en herstelgericht werken zijn de beste middelen om recidive terug te drijven.”
Bron » Belga