Mata Hari’s in Evere, ‘dode brievenbussen’ langs de E40 waarin geheime boodschappen gedropt konden worden, en Oost-Europese spionnen die het onder meer op een journalist van deze krant gemunt hadden. Reporter Kristof Clerix dook in de spionagearchieven van het voormalige Oostblok en ontdekte dat België al decennialang een broeinest van internationale spionage is.
“Tussen de derde tafel en tweede bank bevindt zich in de berm een rioolpijp van 60 centimeter doorsnede. Daarin kun je objecten verbergen. Vervolgens moet je ze afdekken met zand en afval.” Een parkeerterrein langs de E40 op 17 kilometer van Brussel was voor de Tsjecho-Slowaakse geheime dienst de perfecte plek om gevoelige documenten achter te laten, zodat ze later makkelijk konden worden opgepikt. Het is een van de opmerkelijke feiten die Kristof Clerix ontdekte over de activiteiten van Oost-Europese spionagediensten in ons land.
Clerix, die eerder al een boek schreef over de geheime diensten in België, dook voor Knack Wereldtijdschrift zes maanden lang onder in de archieven van de Oost-Duitse Stasi, de Roemeense Securitate en de Tsjecho-Slowaakse en Bulgaarse staatsveiligheid. Wat hij daar vond, is indrukwekkend: tienduizenden bladzijden aan spionagerapporten over ons land. De Tsjecho-Slowaken hadden de codenaam ‘Palouk’ voor Brussel, de Stasi gebruikte ‘Residentur 211’.
“Sinds de komst van de NAVO midden de jaren zestig steeg de belangstelling van spionnen voor ons land aanzienlijk”, zegt Clerix. “En wanneer een land spionnen inzet, dan volgen de andere. Dat is een domino-effect. Maar toch was ik aangenaam verrast door de hoeveelheid aan gegevens en de details. Zo blijft het opmerkelijk om te lezen dat een sporthal van een Russisch bedrijf in de Antwerpse haven volgestopt zat met afluisterapparatuur.”
De Bulgaren waren vooral geïnteresseerd in uitgeweken landgenoten, de Duitsers keken onder meer naar militaire doelwitten, maar de Tsjecho-Slowaken hadden het ook gemunt op journalisten. In hun dossiers duiken onder andere de namen op van voormalig Knack-hoofdredacteur Frans Verleyen en De Morgen-journalist Frank Schlömer.
“Alles bij mekaar schat ik dat over enkele honderden tot duizenden Belgen een dossier bestaat”, zegt Clerix. “Het gaat vanzelfsprekend over mensen in sleutelposities: journalisten, politici, medewerkers van politici …” Tussen de doelwitten zat van 1986 tot 1989 ook de huidige burgemeester van Brussel, Freddy Thielemans (PS).
Thielemans was op dat moment kabinetschef van Brussels burgemeester Hervé Brouhon. Hij had volgens zijn dossier ‘een goede kennis van politieke vraagstukken’, maar was niet bruikbaar voor spionagedoeleinden omdat zijn meningen over buitenlandse politiek te subjectief waren én hij ongevraagd anderen meebracht naar afspraken.
Thielemans liet Clerix weten nooit gemerkt te hebben dat hij in eigen land bespioneerd werd. Wel herinnert hij zich een ontmoeting in de voormalige DDR: “Een hele mooie journaliste vroeg mij om tijdens een georganiseerde reis een stuk te schrijven over de indrukken die ik had van de DDR. Ze vroeg het niet een dag, maar vijf dagen op rij. Dan ging er wel een belletje rinkelen.”
De spionnen overtuigden hun informanten op verschillende manieren. “Er waren natuurlijk mensen die uit ideologie meewerkten”, vertelt Clerix. “Anderen werden omgekocht of gechanteerd, maar ook de liefde speelde. Vooral de Stasi had enkele Duitse loverboys in dienst die het onder meer gemunt hadden op secretaresses bij de NAVO. Ze slaagden erin om minstens drie vrouwen aan hun kant te krijgen. Imelda Verrept, Ursel Lorenzen en Ingrid Garbe werden bekend als de Mata Hari’s van Evere.”
Maar ons land liet zich niet onbetuigd. Onze contraspionage was berucht. Tussen het eind van de jaren zestig en het midden van de jaren tachtig zette België minstens 25 buitenlandse diplomaten aan de deur omdat ze verdacht werden van spionage. In een rapport aan de Stasi uit 1987 staat dan ook dat “de Belgische Geheime Diensten een goed georganiseerde contraspionage ontwikkelden, die nog altijd geperfectioneerd wordt”. Als onze staatsveiligheid iemand verdacht, heiligde het doel de middelen; er werd ingebroken, psychische druk en ook afluisterapparatuur gebruikt. Was die stuk, dan kwam er iemand ‘de telefoon repareren’.
“Pas op met Belgische technici”, zo luidde de boodschappen aan Oost-Europese spionnen. Alles werd gedaan om de Belgische contraspionage tegen te werken. De Tsjecho-Slowaakse spionnen kregen de tip om in het weekend te doen alsof ze met hun gezin gingen winkelen in Woluwe en van daaruit naar hun afspraak te vertrekken. Alleen het huis verlaten zou te verdacht zijn. De verhalen lijken uit vervlogen tijden te zijn, maar dat is niet zo.
“Volgens Robin Libert, analist bij de Staatsveiligheid, is dat niet per se zo”, zegt Clerix. “Hij gaat ervan uit dat het niveau van spionage minsten even hoog is gebleven als tijdens de Koude Oorlog. Wat wel veranderd is, is dat er veel minder aandacht is voor contraspionage. Na het verdwijnen van het IJzeren Gordijn leek die noodzaak minder, maar vooral de Russen zijn naar verluidt nog zeer actief.”
Bron » De Morgen