Het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Comité I) opent op eigen initiatief een onderzoek naar de werking van onze inlichtingendiensten in aanloop naar de terreuraanslagen van Parijs.
“Gezien de omvang van de tragedie kunnen we dit niet gewoon negeren en overgaan tot de orde van de dag”, bevestigt een bron bij het Comité I aan De Morgen een tweet van MO*-magazine. “We zullen nu een objectief onderzoek voeren zonder de diensten in de weg te lopen.”
Het onderzoek zal zich onder meer richten op de gegevensuitwisseling tussen onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten – de staatsveiligheid, militaire inlichtingendienst, politiediensten en het Orgaan voor de Coördinatie en Analyse van de Dreiging (OCAD) – maar ook op de samenwerking met buitenlandse diensten.
Al snel na de bloedige terreuraanslagen in Parijs op 13 november werd duidelijk dat er een belangrijke operationele link is met België. Het gerechtelijk onderzoek spitst zich onder meer toe op individuen uit Sint-Jans-Molenbeek en Brussel.
De logische vraag is dan ook: hadden de Belgische veiligheidsdiensten de aanslagen moeten zien aankomen? Over welke informatie beschikten de federale en lokale politie, de Staatsveiligheid, de militaire inlichtingendienst ADIV en het Orgaan voor de Coördinatie en Analyse van de Dreiging (OCAD)?
“We gaan snel een nieuw onderzoek starten naar de informatiepositie van de twee Belgische inlichtingendiensten”, aldus het Comité I aan MO*. “Over de belangrijkste vragen die we daarin willen onderzoeken, kunnen we ons nu nog niet uitspreken. We zullen erop letten de terrorisme-onderzoeken door de Staatsveiligheid en de ADIV niet te hinderen door capaciteit van de diensten weg te trekken. Wel is het onze bedoeling na te gaan: hoe heeft het systeem gewerkt?”
Het Comité I neemt zelf het initiatief voor het nieuwe onderzoek. In principe kunnen ook de ministers van Justitie en Defensie, of de voorzitter van de begeleidingscommissie van het Comité I, een onderzoek laten opstarten. “Moesten er vanuit die hoek nog bijkomende vragen komen, kunnen we het onderzoeksonderwerp nog aanpassen.”
Bron » De Morgen