In 1989 werden zowel de eerste vertegenwoordiger van de moslim- als van de Joodse gemeenschap in België geëxecuteerd. Door dezelfde dader, zo lijkt het nu. Maar Abdullah al-Ahdal en Joseph Wybran hadden nog iets anders gemeen. Ze waren allebei buitengewoon gematigd.
Het blijft wachten op concretere gegevens over wat de bekentenissen van Abdelkader Belliraj tegenover de Marokkaanse politie precies inhouden, maar kennissen van dokter Joseph Wybran en imam Abdullah al-Ahdal zijn hoopvol. ‘Het wordt na negentien jaar echt tijd voor waarheid.’
Het is bijna niet te vatten. Negentien jaar lang zou Belliraj erin zijn geslaagd om het vanuit zijn huisje in Doornzele allemaal te doen buiten het zicht van politie en gerecht. Een eindeloze reeks overvallen waarbij de buit moest dienen voor heilige oorlogen, elders in de wereld. Maar vooral: de moordpartijen die in 1989 de regering tot crisisberaad en de oprichting van nationale crisiscellen bewogen.
Brussel, de grote moskee aan het Jubelpark, woensdag 31 maart 1989, iets voor zessen ’s avonds. De enige getuige was een kind van tien dat drie mannen met bivakmutsen zag wegrennen en in een bestelwagen duiken. In zijn kantoor werd het lijk ontdekt van de Saoedische imam Abdullah al-Ahdal (37), in een aanpalende ruimte dat van zijn bibliothecaris Saleh Ben Mohamed Bahri (48). De imam was geëxecuteerd met een nekschot, afgevuurd met een 7,65 mm. Bahri bevond zich wellicht op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.
Jarenlang beten speurders zich de tanden stuk op het raadsel. “Men had twee hypothesen”, zegt Johan Leman, destijds goed bevriend met de imam. “Het was de tijd van de door de Iraanse leider Khomeini uitgesproken fatwa tegen schrijver Salman Rushdie. Drie weken voor de moord had de imam voor ophef gezocht door zich daar in een interview met La Libre Belgique openlijk van te distantiëren. Al-Ahdal was geen fan van Rushdie, maar zag de hele commotie vooral als gratis publiciteit voor een slecht boek. Hij was een eigentijdse, open moslim. Hij kreeg vaak het verwijt te veel academicus te zijn en te weinig te luisteren naar wat ‘leeft’ onder de moslims in België.”
Vijf dagen voor de moord had een Arabische stem in een dreigtelefoon aangekondigd wat zou gebeuren. Al-Ahdal had een klacht ingediend wegens doodsbedreiging, maar de daders sloegen toe tussen twee politiepatrouilles in. In speurderskringen werd op zeker ogenblik gedacht aan een Arabische vleesmaffia. “De imam, dat weet ik nog goed, had problemen met de wijze waarop vanuit de moskee certificaten werden afgeleverd om vlees halal te verklaren”, zegt Leman. “Sommigen verdienden daar veel geld mee, en hij wilde een coherenter systeem.”
Tot vandaag vraagt Leman zich af hoe het zou zijn als Abdullah al-Ahdal er nog zou zijn. “Hier hadden we nu iemand die het echt meende met die gematigde, eigentijdse islam. Een gedoe als met de Moslimexecutieve zoals we het uiteindelijk hebben gekend, die verkiezingen, de fraude: ik geloof nooit dat het onder al-Ahdal had gekund. In die tijd stond men er te weinig bij stil hoe bijzonder die man was. Hij was heel timide, zocht nooit echt de aandacht.”
Anderlecht, 3 oktober 1989, de parking van het Erasmusziekenhuis van de ULB. Net voor hij in zijn wagen wil stappen wordt de Joodse dokter Jospeh Wybran van dichtbij met een 7,65 mm neergekogeld door een man op een brommer. Ook hier: veel hypothesen, nooit een concreet spoor. Wybran was een erg gerespecteerde medicus, hij lag in de vroege jaren tachtig in het Erasmusziekenhuis aan de basis van één van de eerste centra waar werd gewerkt aan gespecialiseerde opvang van hiv-patiënten. Op zijn begrafenis verscheen de halve federale regering.
Een jaar voor zijn dood was Wybran voorzitter geworden van het Coördinatiecomité van Joodse Organisaties in België. Na de moord werd gedacht aan een verband met zijn prominente rol in de strijd tegen plannen voor een karmelietessenklooster naast het concentratiekamp in Auschwitz. Toen de aanslag twee dagen na de moord vanuit Beiroet werd opgeëist door de onbekende islamitische groep Soldaten van de Waarheid, dachten veel van zijn sympathisanten aan een smakeloze grap. Het concept moslimterreur was in 1989 nog niet echt ingeburgerd.
Omdat het Brusselse parket naar hun mening de moed wat al te snel had opgegeven loofden sympathisanten en familieleden begin jaren negentig een fortuin uit voor de gouden tip, maar dat bracht vooral veel fantasten op de been. “Als wordt bevestigd wat we nu horen, dan zaten wij dus fout”, zegt Jean-Louis Vanherweghem, ex-collega en mee bezieler van diverse manifestaties waarmee de Joodse gemeenschap al bijna 19 jaar lang de herinnering aan Wybran levendig tracht te houden.
In Anderlecht is een straat naar hem genoemd, aan de ULB een auditorium. “Veel mensen binnen de Joodse gemeenschap in België wachten al lang op antwoorden”, zegt Vanherweghem. “Ergens hopen we dat er snel bevestiging komt van de berichten uit Marokko. Men wil dit kunnen afsluiten, kunnen begrijpen.”
Bron » De Morgen | Douglas De Coninck