François Goossens, officieel verzekeringsagent maar in werkelijkheid professioneel anticommunistisch agent, schoot op 18 augustus 1950 de communistische voorman Julien Lahaut dood. Vincent Van Quickenborne (VLD) kwam gisteren naar buiten met de naam van een van de drie mannen die die bewuste zomeravond naar Seraing reden om er Lahaut te vermoorden. Historicus Rudi Van Doorslaer, medeauteur van het boek De moord op Lahaut, schaart zich achter de oproep van de VLD-senator om een parlementaire onderzoekscommissie op te richten.
België heeft een lange traditie in het niet ophelderen van politiek geïnspireerde misdaden. Uit de informatie waarmee Van Quickenborne gisteren in De Standaard uitpakte, blijkt nu dat de moord op Julien Lahaut, enkele dagen nadat hij tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn in het parlement “Vive la république” zou hebben geroepen, werd uitgevoerd door François Goossens uit Halle. Daarmee kleeft er, 52 jaar na de feiten een naam op de ‘naamloze’ dader die Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeyen al in 1985 in het boek De moord op Lahaut opvoerden.
Waarom plakte u in 1985, bij het verschijnen van jullie boek, geen naam op de dader?
Rudi Van Doorslaer: “We hebben onze informatie in grote mate gehaald uit enkele van de weinige documenten die in de nadagen van de gebeurtenissen niet werden vernietigd. Die documenten hebben we via de familie in handen gekregen. Omdat de familie het ons heeft gevraagd hebben we de naam van de schutter nooit vrijgegeven. Voor wat de naam betreft, blijf ik bij mijn belofte. Ik bevestig noch ontken de naam die Vincent Van Quickenborne heeft genoemd.”
U steunt wel zijn vraag om een parlementaire onderzoekscommissie op de been te brengen.
“Inderdaad. Er bestaan bepaalde documenten die we vijftien jaar terug al wilden inkijken, maar waartoe we geen toegang kregen. Een parlementaire onderzoekscommissie kan die documenten wel opvragen. In ons boek hebben we geen sluitend antwoord kunnen geven op de vraag of de moord er al dan niet is gekomen op vraag van opdrachtgevers. Een parlementaire onderzoekscommissie zou, dankzij die documenten, mogelijk wel een antwoord kunnen geven en zo komaf maken met een van de belangrijkste etterbuilen uit onze naoorlogse geschiedenis.”
Zijn er argumenten om aan te nemen dat de drie daders geen ‘heethoofden’ waren die na de verstoring tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn wraak wilden?
“Ik acht de kans dat het om een persoonlijke wraakoefening ging zeer klein. Bewijzen ontbreken, maar er zijn wel heel wat aanwijzingen om te vermoeden dat er opdrachtgevers in het spel waren. De dader was een professioneel agent van een anticommunistisch netwerk. België was een draaischijf van het anticommunisme. Alle vreemde mogendheden hadden hier hun anticommunistische agenten. Daarbij bestonden heel duidelijk connecties met de top van het katholieke apparaat, de kerk als instituut.”
“Het gaat hier duidelijk om netwerken die de democratie aan hun laars lapten en hun oorsprong vinden in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. In tegenstelling tot het beeld dat vaak opgehangen wordt, mag het Belgisch verzet niet herleid worden tot antifascistisch links. Er bestond ook een zeer rechtse, patriottische vleugel. Een parlementaire onderzoekscommissie zou de erfenis daarvan in de Belgische naoorlogse politiek kunnen uitklaren.”
Werkt die erfenis volgens u tot op de dag van vandaag door?
“In de commissie Lumumba werd de impact van die groepen duidelijk in beeld gebracht. Voor de periode daarna kan ik enkel drie puntjes zetten. We weten er onvoldoende van. Een onderzoekscommissie zou alleszins zeer zinvol zijn om enkele democratische tekorten in kaart te brengen. Als ik zie dat in het kader van de strijd tegen het terrorisme meer vrijheden worden toegekend aan de militaire inlichtingendienst, terwijl het comité I al jaren worstelt met de controle op die dienst, kan ik enkel vaststellen dat we nog geen stap verder staan dan in 1950.”
Het onderzoek naar de moord op Lahaut is volgens Van Quickenborne klungelwerk. Deelt u zijn mening?
“Er is een zeer duidelijk onevenwicht tussen bepaalde nietszeggende zaken die onnodig grondig werden onderzocht en het feit dat er nooit onderzoek werd verricht naar de schutter, waarvan de naam via een document van de Belgische staatsveiligheid op een dienblaadje werd aangereikt. Enkel de rijkswacht in Halle heeft de man ooit, zonder verder gevolg, verhoord. Binnen die eenheid in Halle werkte een familielid van de dader en gedijden ook de anticommunistische groeperingen bijzonder goed.”
Bron » De Morgen