Volgens Koen Dassen, de administrateur-generaal van de staatsveiligheid, verloopt de samenwerking tussen zijn dienst en de militaire inlichtingendienst volkomen probleemloos of anders gezegd: ‘collegiaal en volgens de regels van de kunst’. Ook zou de staatsveiligheid geen koers volgen waarbij ‘een voorkeur wordt uitgedrukt voor een of andere buitenlandse partner of doctrine’.
Met die boodschap aan het persagentschap Belga reageerde de staatsveiligheid op de berichtgeving in De Morgen van vorige woensdag. De stelling van Dassen staat haaks op de mening van senator Hugo Vandenberghe (CD&V), die als lid van de parlementaire begeleidingscommissie die toezicht houdt op de werking van de inlichtingendiensten een bevoorrecht waarnemer is.
Volgens Vandenberghe woedt er immers een open oorlog tussen de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst, met als inzet de vraag wie het voortouw neemt in de strijd tegen het terrorisme. “De staatsveiligheid zit inzake politieke analyse van de terreurdreiging meer op de Franse lijn, terwijl de militaire inlichtingendienst een Amerikaanse koers volgt”, verklaarde de senator.
In zijn persbericht veegt Dassen die kritiek volledig van tafel. “In tegenstelling tot wat wordt beweerd, is er een goede samenwerking met de militaire inlichtingendienst”, stelt hij. “Naast regelmatige vergaderingen zijn er ook, wanneer noodzakelijk, gemeenschappelijke operaties.”
Dassen toonde zich in het verleden geen grote fan van het Comité I, het college van magistraten dat in opdracht van het parlement de inlichtingendiensten in de gaten moet houden. De talrijke controles van het Comité I zouden volgens Dassen de operationele werking van zijn dienst in gevaar brengen.
“Wat betreft de activiteiten van het Comité I ziet de staatsveiligheid geen wijziging in de controle inzake de dienst”, stelt het persbericht. “Wel is het zo dat er naast de punctuele controles ook een dialoog tussen beide partijen bestaat om het Comité I regelmatig op de hoogte te brengen van de evoluties binnen de staatsveiligheid.”
Volgens de mededeling werd door de staatsveiligheid in het kader van het beleidsplan 2005-2010 de idee geopperd om op middellange termijn te komen tot een integratie van de inlichtingendiensten, met uitzondering van de specifieke militaire taken. “De minister van Justitie achtte de tijd daarvoor evenwel niet rijp en die optie werd niet geselecteerd”, stelt de dienst. Voorts wordt erop gewezen dat de staatsveiligheid geen koers volgt “waarbij een voorkeur wordt uitgedrukt voor een of andere buitenlandse partner of doctrine”.
De fenomenen die momenteel gevolgd dienen te worden, in het bijzonder islamitische extremistische netwerken, zijn immers internationaal actief en gestructureerd, argumenteert Dassen. “Het is dan ook zo dat de bestrijding ervan maar mogelijk is door internationale samenwerking en wel op dergelijke wijze dat alle betrokken buitenlandse zusterdiensten meewerken.”
Bron » De Morgen