62 jaar na de moord op communistenleider Julien Lahaut stootten historici op een belangrijk document. Daarin staat dat oud-minister van Binnenlandse Zaken Albert De Vleeschauwer (CVP) al na twee weken wist wie de daders waren.
Volgens Wikipedia werd Julien Lahaut op 18 augustus 1950 in Seraing neergekogeld omdat hij bij de eedaflegging van koning Boudewijn “Vive la République!” riep. Intussen zijn historici het erover eens dat het niet hij was die riep en dat dat er niet eens toe doet. In 1985 onthulden Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeyen na gesprekken met ex-spion André Moyen (1914 – 2008) dat de moord gepleegd werd door vier mannen uit Halle die actief waren bij een anticommunistische groep.
Recent volgden nieuwe onthullingen, met een interview van Moyen, kort voor zijn dood in deze krant. De daders zijn nu bij naam gekend: François Goossens en drie zonen van de toenmalige CVP-burgemeester Jan-Nikolaas Devillé. Een van hen, Eugène Devillé, bekende kort voor zijn dood op Canvas dat hij de fatale schoten loste. Maar wie gaf de opdracht? De man nam zijn geheim mee in zijn graf.
Op aanzet van oud-senator Pol Van Den Driessche kregen historici Emmanuel Gerard, Francoise Müller en Widukind De Ridder en het onderzoekscentrum Soma in 2008 middelen voor wetenschappelijk onderzoek. Gisteren presenteerden zij hun ontdekking. “Het is misschien niet de smoking gun”, zegt Gerard. “Het is wel het eerste geschreven stuk uit de periode van de moord zelf, augustus 1950.” Het gaat om een rapport van – alweer – André Moyen, de man die door leden van de families Goossens en Devillé worden aangewezen als ‘opdrachtgever’.
Het rapport dateert van 31 augustus 1950, 13 dagen na de moord en is gericht aan Albert De Vleeschauwer, tot kort daarvoor minister van Binnenlandse Zaken voor de CVP. De tekst ademt de sfeer uit van de koningskwestie, toen België op de rand van een burgeroorlog balanceerde, met op de achtergrond ook nog de Koreaanse Oorlog.
Het rapport: “De executie van Lahaut is (…) een misdaad, en het is onbetwistbaar en betreurenswaardig dat we zo ver gekomen zijn, maar zij die in actie kwamen meenden dat het tijd werd om de verantwoordelijken wakker te schudden. Aangezien zij geen maatregelen nemen tegen de Vijfde Kolone doet men het in hun plaats.” Met Vijfde Kolone wordt gedoeld op een Sovjetinvasie.
Eerder onderzoek liet zien dat De Vleeschauwer zich na de moord op Lahaut bedreigd voelde. Als aanhanger van Leopold III vreesde hij dat represailles hem konden treffen. Op 21 augustus 1950 vluchtte hij met Moyen naar Frankrijk. “Opmerkelijk”, zegt Gerard. “De net afgetreden minister van Binnenlandse Zaken voelt zich beter beschermd bij André Moyen dan door de rijkswacht.”
De historicus ziet nog een andere toevalligheid: “In een eerste reactie op de moord veroordeelde premier Pholien die op 19 augustus 1950 in de scherpst mogelijke bewoording. Kort daarna, op 12 september 1950, kondigde hij aan dat in België alle communisten worden gebannen uit openbare functies.”
De nota kan helpen verklaren waarom de toenmalige regering opeens zo’n krachtig anticommunistisch signaal meende te moeten geven. Volgens het rapport-Moyen zouden nog meer moorden volgen, en dreigde er dus minder dan een burgeroorlog: “De actiegroep bevestig dat zij doorgaat met haar serie tot de dag waarop de regering beslist om een einde te maken aan de handelingen van de Vijfde Kolone.”
Het rapport noemt namen van volgende doelwitten: secretaris-generaal van de Kommunistiche Partij Jean Terfve, de communistische politicus Edgard Lalmand en de Antwerpse havenarbeider en stakingsleider Frans Van den Branden. “De vraag is waarom dit document niet naar de onderzoeksrechter werd doorgestuurd”, vindt Gerard. “Daar hoorde het te zitten, niet in de lade van Albert De Vleeschauwer.”
Ook al vermeldt het rapport dat de moordenaars van Lahaut beweren banden te hebben met de speurders in Luik en er ook mee dreigen om magistraten om te leggen als die te dicht in hun buurt zouden komen, mijdt Gerard het woord ‘complot’. Hij looft integendeel het werk van de onderzoeksrechters en van commissaris Vanderlinden bij de Antwerpse gerechtelijke politie. Die liep al sinds 1961 verwoed te zoeken naar de rapporten die Moyen voor De Vleeschauwer maakte, omdat die volgens hem de sleutel naar de opheldering van het mysterie bevatten.
“We vonden dit document, een stencil, in de archieven van de oud-minister De Vleeschauwer bij het Kulak”, zegt Gerard. “We stootten ook op een inventaris, en die laat zien dat voor de maand augustus 1950 8 rapporten van Moyen ontbreken. Ze laten vooral ook zien dat Moyen tot in 1961 nauwgezet rapporten bleef opstellen. En we zien vooral dat voor augustus 1950 8 rapporten over de ‘activiteiten van ons netwerk’ ontbreken.”
André Moyen, ook actief bij het geheime burgerleger Gladio, is een omstreden figuur. “Velen zagen deze man op zijn oude dag als een fantast, maar nu moeten we vaststellen dat hij in 1950 aan het hoofd stond van de voornaamste Belgische private inlichtingendienst”, zegt Gerard. “De dienst werd gefinancierd door Marcel De Sloover – topman bij Brufina, in die tijd de grootste Belgische financiële groep na de Generale – zijn rapporten werden doorgestuurd naar twee generaals, van wie er één nauwe banden had met het koninklijk paleis.”
Het Soma riep gisteren minister van Wetenschapsbeleid Paul Magnette (PS) op nieuwe middelen vrij te maken voor verder onderzoek en vrij toegang tot gesloten gebleven overheidsarchieven.
Bron » De Morgen