”t Zijn toch de onze niet’, was de eerste reactie van rijkswachtkolonel Arsène Pint toen hij op vrijdagavond 9 november ’85 werd geconfronteerd met het bloedbad in de Delhaize in Aalst. ‘Men nam me achteraf die opmerking kwalijk, maar het was sterker dan mezelf. ‘Ik had het onbehaaglijke gevoel dat de Bende-moordenaars zich hadden geïnspireerd op de gevechtstechnieken van de antiterreureenheid Dyane’, zo getuigde de gewezen gebiedscommandant van de beide Vlaanderen maandag voor de tweede parlementaire onderzoekscommissie-Bende van Nijvel.
Op verzoek van de commandant liet generaal Beernaert, de toenmalige opperbevelhebber van de rijkswacht nog hetzelfde weekend de leden van de groep Dyane screenen. Een intern onderzoek dat geen aanwijzingen van mogelijke betrokkenheid opleverde, aldus de getuige. Kolonel Pint wist waarover hij het had vermits hij medio de jaren zeventig een van de architecten was van het bijzonder interventie-escadron SIE, toen nog de groep Dyane genaamd. Een elite-eenheid die was opgericht als reactie op het toenemende internationale terrorisme, de aanslag op de Israëlische olympische delegatie in Munchen ’72 voorop.
‘Wat me vooral trof, zo verklaarde de getuige maandag, was de opvallende gelijkenis tussen de tactiek en gevechtsmethodes die bij Dyane werden aangeleerd en het optreden van de Bende-moordenaars’. ‘Het gebruik van riotguns die enkel op korte afstand vernieling zaaien, de snelheid van optreden, de precisie, dat zijn geen klassieke gevechtstechnieken, maar methodes uit de terreurbestrijding.’ En zo’n opleiding kreeg men eind de jaren 70 enkel bij Dyane.
Het onderzoek naar een mogelijke link leverde echter niets op, net zomin als een tweede en ruimer opgevat intern onderzoek dat de rijkswachttop enkele weken na de aanslag in Aalst beval naar de activiteiten van als extreem-rechts geboekstaafde, al dan niet gewezen rijkswachters.
Als gebiedscommandant werd Pint amper bij dit tweede onderzoek betrokken en op de vraag van commissievoorzitter Van Parys of dat grondig werd gevoerd, kon de getuige enkel met een indruk antwoorden. ‘De mogelijkheid van een extreem-rechtse infiltratie was bij de toenmalige rijkswachttop amper bespreekbaar. Dat was politiek, en een dergelijke smet op het korps achtte men gewoon ondenkbaar.’
Daartegenover stelde de getuige dat Beernaert enorm gevoelig was voor al wat zijn korps kon discrediteren. ‘Vandaar zijn snelle reactie op mijn bemerking’, aldus Pint. Als gebiedscommandant had die bovendien een goede kijk op het Dendermondse onderzoek en daar werd -voor zover men toegang kreeg tot de dossier- wel degelijk en zonder voorbehoud gezocht in extreem-rechtse richting.
Pint had toch concrete bezwaren over de wijze waarop het onderzoek is gebeurd naar de diefstal bij de groep Dyane tijdens de oudejaarsnacht van 1982-83. Volgens de getuige heeft het eigen korps in dit onderzoek zwaar geblunderd.
‘Ik heb bijvoorbeeld nooit begrepen waarom niet sneller en grondiger werd gezocht in de richting van een Bouhouche-Beyer die als wapenfreaks frequente contacten bleken te hebben met de toenmalige wapenmeester van Dyane’, zo stelde de getuige. ‘Het duo was toen al verdacht, gezien hun afluisterpraktijken bij de BOB-Brussel. De elementen die het onderzoek-Mendez later aan het licht bracht, waren bovendien van aard om opnieuw grondig in deze richting te zoeken, en volgens mij is dat onvoldoende gebeurd…’
Kolonel Roger Aelbrecht die ten tijde van de diefstal het commando voerde over het mobiel legioen waaronder Dyane ressorteerde, liet zich maandag niet tot dit soort kritische beschouwingen verleiden. Toen voorzitter Van Parys peilde naar zijn persoonlijke inbreng in het onderzoek, hield hij zich op de vlakte. ‘Dat was het werk van de kolonels Demesmaeckere en Lhost en ik liet me daar nauwelijks mee in’, zo stelde Aelbrecht.
Overigens herinnerde hij zich niet, ondanks aandringen van de commissievoorzitter, meer dan een louter administratieve inbreng te hebben gehad in het onderzoek. Ook toen hem zijn mening werd gevraagd over het falen van het onderzoek, wou Aelbrecht weinig meer kwijt dat een oppervlakkige bedenking.
Bron » De Tijd