Spionnen hebben een probleem. Net als politieagenten en brandweermannen hebben wij, gewone stervelingen, de neiging om wat lacherig te doen over hun beroep. Tot de nood aan de man komt. Dan zijn we blij dat ze bestaan en dat ze moordende moslimfundamentalisten klissen of opstellers van enge dreigbrieven bij de lurven vatten.
De beleidsmakers in de regering-Verhofstadt hebben de boodschap begrepen. Afgelopen week signaleerden kenners een “plotse doorbraak” in een reeks aanslepende dossiers en kregen de inlichtingendiensten in één klap alles wat ze al jaren tevergeefs hadden gevraagd: meer aandacht, meer geld, meer manschappen, meer middelen en meer armslag.
Een stroomversnelling, mogelijk veroorzaakt door de gebeurtenissen rond de moord op Theo van Gogh, moest zelfs oppositielid Hugo Vandenberghe vaststellen. De CD&V-senator, lid van de parlementaire begeleidingscommissie die het werk van de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst controleert, heeft nochtans niet de gewoonte om spaarzaam om te springen met zijn kritiek op het paarse beleid.
Dat de doorbraak veroorzaakt zou zijn door de heisa omtrent de moord op Theo van Gogh wil minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) niet gezegd hebben. Ze heeft grotendeels gelijk, want een reeks maatregelen die toevallig de afgelopen weken hun beslag kregen, kon enkel na maandenlange voorbereidingen genomen worden. Een meer doorslaggevende factor lijkt te zijn dat een aantal centrale spelers politiek en inhoudelijk op dezelfde lijn zit, sterker nog: tot dezelfde partij behoort.
Om te beginnen is er Jean-Pierre Delepièrre, de voorzitter van het Comité I, het orgaan dat namens het parlement toezicht houdt op de geheime diensten. Deze magistraat van PS-signatuur wist de voorbije jaren van het Comité I een goed draaiende machine te maken, die weinig in het nieuws komt maar achter de schermen nuttig werk verzet. Delepièrre weet zich verzekerd van de steun van senaatsvoorzitster Anne-Marie Lizin (PS), die uit hoofde van haar functie ook voorzitster is van de parlementaire begeleidingscommissie aan wie het Comité I rapporteert.
In tegenstelling tot haar voorganger, gewezen senaatsvoorzitter en minister van Ontwikkelingssamenwerking Armand De Decker (MR), voelt Lizin zich sterk betrokken bij de activiteiten van het Comité I. De Decker waakte angstvallig over de totale geheimhouding van zowat alles wat met de inlichtingendiensten te maken had, maar riep de begeleidingscommissie nauwelijks een paar keer per jaar bij elkaar, met als gevolg dat tussentijdse rapporten vaak maandenlang stof verzamelden op zijn bureau. Lizin ziet het anders. Meteen na haar komst kondigde ze aan dat de begeleidingscommissie voortaan minstens elke maand bijeen zou komen en dat er in de mate van het mogelijke met de media gecommuniceerd wordt over de werkzaamheden.
De tandem Delepièrre-Lizin vond gehoor bij minister van Justitie Onkelinx. Dat de PS bovendien de minister van Defensie levert in de persoon van André Flahaut, bevoegd voor de Algemene Dienst voor Inlichting en Veiligheid (ADIV) van het leger, was een bijkomende troef om de oplaaiende rivaliteit tussen de staatsveiligheid en de ADIV weg te masseren.
Niemand kon zich nog herinneren wanneer dat voor het laatst was gebeurd, maar begin deze maand besloot premier Verhofstadt het Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid bijeen te roepen. Dat comité, opgericht bij koninklijk besluit in 1996, leidde lange tijd een slapend bestaan. Voorgezeten door de premier bestaat het orgaan uit de ministers van Justitie, Defensie, Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken.
Dit selecte kringetje topministers beschikt over verregaande bevoegdheden: zij worden geacht het algemeen beleid én de prioriteiten van de inlichtingendiensten te bepalen. Het Comité I drong al jaren aan op het activeren van het Ministerieel Comité. Die bede werd verhoord: voortaan zal het Comité iedere maand vergaderen – en zo nodig met een nog hogere frequentie – om de terreurdreiging te bestuderen en richtlijnen te geven aan de bevoegde diensten.
Voor het eerst sinds mensenheugenis gaf de minister van Justitie (op 10 november bij de bespreking van het jaarverslag over 2003 van het Comité I in de plenaire zitting van de Senaat) een uitgebreid en zinvol antwoord op de door het Comité I aangekaarte problemen. Onkelinx kondigde aan dat de federale politie, die in Brussel beschikt over een gereputeerde antiterreureenheid, kan rekenen op versterking in de vorm van tien bijkomende manschappen nog voor het einde van dit jaar en volgend jaar nog eens vijftig bijkomende speurders, deels gedetacheerd vanuit de diensten van de generale staf van het leger.
Het federale parket, onder meer bevoegd voor de strijd tegen het terrorisme, krijgt vier bijkomende magistraten en vijf juristen. De staatsveiligheid wordt versterkt met vijftien inspecteurs, drie commissarissen en tien analisten voor de cel ‘extremisme’. Voorts wil Onkelinx in de loop van volgend jaar een wetsontwerp neerleggen dat de staatsveiligheid toelaat om “administratieve telefoontap” en ander “bijzondere onderzoekstechnieken” toe te passen, zoals schaduwen, observaties en het gebruik van informanten. (Senator Vandenberghe heeft over dat laatste punt zijn twijfels. Hij vernam in het fluistercircuit dat “de administratieve telefoontap voor de staatsveiligheid er niet komt omdat de politie die ook wil en aan de Veiligheid geen administratieve telefoontap gunt”.)
Naast de federale politie, die enkel met een mandaat van de onderzoeksrechter telefoons mag afluisteren, mag ook de militaire inlichtingendienst sinds enkele jaren militaire telefoongesprekken, internetverbindingen en satellietcommunicatie afluisteren, zij het in principe alleen in het buitenland en als “de veiligheid van onze eigen troepen of die van onze partners tijdens opdrachten in het buitenland in het geding is”.
De Raad van State opperde destijds dat de wet mogelijk in strijd is met het internationaal recht en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Minister Onkelinx erkent dat de huidige wetgeving niet waterdicht is en “het respect voor de rechten en vrijheden van het individu” onvoldoende gewaarborgd is. Ze wil daarom het regime voor telefoontap voor beide inlichtingendiensten, staatsveiligheid en ADIV, uniformiseren.
Het lichtjes geniale sluitstuk van het plan-Onkelinx is de oprichting van de nieuwe Algemene Inlichtingendienst Veiligheidsdreigingen (AIV), die als een soort superlinlichtingendienst voor terrorisme en extremisme de twee klassieke geheime diensten zal overkoepelen en coördineren.
In feite gaat het om de omvorming van de bestaande Anti-terroristische Gemengde Groep (AGG), die wordt uitgebreid en versterkt. De uitwisseling van gevoelige informatie over terrorisme tussen de twee klassieke inlichtingendiensten was de laatste jaren het grote pijnpunt en de wrijvingen daarvoor ontaardden herhaaldelijk in pijnlijke situaties, die herinneringen opriepen aan de flikkenoorlogen uit de jaren tachtig.
Dat probleem werd ‘elegant’ opgelost door de creatie van de AIV, waaraan beide inlichtingendiensten voortaan alle informatie over personen en groepen die de veiligheid van ons land bedreigen moeten afstaan. Het nieuwe zenuwcentrum wordt meteen ook het internationale aanspreekpunt, dat contacten zal onderhouden en gegevens kan uitwisselen met buitenlandse inlichtingendiensten.
Een dergelijk aanspreekpunt werd ook gevraagd door Gijs de Vries, de veiligheidscoördinator van de Europese Unie. Het ideetje van Verhofstadt om een ‘Europese CIA’ op te richten is immers allang begraven en verruild voor de doctrine van het versterken van de nationale veiligheidsdiensten van de lidstaten.
Bron » De Morgen