De chef van de Staatsveiligheid zit steeds minder safe

Sinds 1830 heeft de Staatsveiligheid in totaal twintig bazen gekend. Een snelle berekening leert dat ze het in die topfunctie gemiddeld negen jaar hebben volgehouden. Maar dat gemiddelde wordt vertekend door een paar taaie rakkers, zoals de legendarische Albert Raes (1977-1990). Na het vertrek van Raes bleef geen enkele van zijn opvolgers langer dan vijf jaar op post. Wie straks solliciteert voor de job van administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, moet er rekening mee houden dat hij het risico loopt op een schietstoel te gaan zitten.

Dat Koen Dassen vorige maandag ‘om persoonlijke redenen’ ontslag heeft genomen als administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, zoals minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) in de Kamer beweerde, gelooft geen hond. Natuurlijk had Dassen geen andere keuze dan ‘preventief’ ontslag te nemen, omdat de parlementaire begeleidingscommissie die toezicht houdt op de inlichtingendiensten besloot om het rapport van het Comité I “naar de wijze waarop de firma EPSI eventueel door de inlichtingendiensten werd gevolgd in het kader van de strijd tegen de proliferatie” openbaar te maken. Dat de begeleidingscommissie die zeer ongebruikelijke maatregel tot publicatie nam, is grotendeels toe te schrijven aan de stille diplomatie achter de schermen van senator Hugo Vandenberghe (CD&V).

Diezelfde Vandenberghe hekelde in de Senaat de ‘spinnerij’ rond het ontslag van de chef van de Staatsveiligheid. Hij ontwaarde een grote operatie van mistspuiterij en desinformatie, om zo te vermijden dat er over het EPSI-dossier zelf wordt gesproken en vooral niet te onderzoeken “waarom iedereen omstandig zwijgt”. “Men heeft het over het gebrek aan wc-papier bij de Staatsveiligheid en over het karakter van Dassen”, stelde de senator.

Anderen lanceerden de hypothese van een interne afrekening binnen de VLD. “De waarheid is dat toen we maandag om halftwaalf met de begeleidingscommissie begonnen te vergaderen, we op onze banken een brief aantroffen van Dassen waarin hij zijn beleid verdedigde en uitgebreid zijn successen in de strijd tegen het terrorisme beschreef. Met andere woorden: hij dacht niet aan opstappen en was op dat moment niet bereid om de châpeau te dragen. Ik kan de brief helaas niet tonen, want we hebben hem allemaal moeten teruggeven.”

Nadat de begeleidingscommissie had besloten om het EPSI-rapport de volgende dag op een persconferentie publiek te maken, was de positie van Dassen onhoudbaar geworden en zijn ontslag onvermijdelijk. Niet alleen bleek uit het rapport dat de Staatsveiligheid veel te traag en te lamlendig had gereageerd op een alarmsignaal van de CIA over een mogelijke inbreuk op het non-proliferatieverdrag (Vandenberghe: “Het gaat hier niet om het kostuum van Balkenende, hé!”). Erger was dat Dassen het onderzoek van het Comité I had gedwarsboomd, door te weigeren cruciale documenten af te geven en door de speurders van de enquêtedienst van het Comité I te intimideren.

Tot overmaat van ramp had hij zijn voogdijminister Onkelinx onjuiste informatie gevoederd over een verdacht transport naar Iran, zodat zij op haar beurt het parlement had voorgelogen. Voor een chef van de Staatsveiligheid, een absolute vertrouwensfunctie omdat hij per definitie delicate materies behandelt, is een vertrouwensbreuk met zijn minister dodelijk. Al dient het gezegd dat men op regeringsniveau al langer in de gaten had dat Dassen niet op zijn plaats zat als topman van de Staatsveiligheid. Typerend was het incidentje met minister Onkelinx over het jaarverslag dat Dassen had laten fabriceren, het eerste in de geschiedenis van de Staatsveiligheid. Onkelinx wist van niets, riep Dassen op het matje en verbood hem het document wereldkundig te maken.

Zwaarwichtiger was de manifeste onvrede van Dassen met de regeringsplannen voor de oprichting van het Coördinatieorgaan voor Dreigingsanalyse (Coda), een centraal zenuwcentrum waaraan alle inlichtingendiensten hun informatie zullen moeten doorgeven, op straffe van sancties. Op hoorzittingen in het parlement stak Dassen niet weg dat hij dit plan niet zag zitten, tot ergernis van onder meer minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael (VLD) en premier Verhofstadt. “Als de Britse geheime dienst MI5 zich zorgen maakt over die nieuwe structuur en vreest dat gegevens die ze doorspeelt aan de Staatsveiligheid te grabbel gegooid zullen worden, is het aan de chef van de Staatsveiligheid om die vrees weg te nemen”, zegt een bron in regeringskringen.

Jonkheer Koenraad Dassen is een uitgesproken liberaal en een trouwe VLD’er, die zelfs als chef van de Staatsveiligheid niet te beroerd was om bestuurder te blijven van het Liberaal Huis aan de Sint-Aldegondiskaai in Antwerpen. Hij had zijn benoeming ook niet te danken aan Onkelinx, maar aan haar voorganger als minister van Justitie, Marc Verwilghen (VLD).

Die benoeming was een verhaal op zich. De belangrijkste andere kandidaat voor de functie was in de zomer van 2002 de vroegere Brusselse onderzoeksrechter Jean-Claude Leys. Deze magistraat had echter nauwe relaties met Eric Van de Weghe, de zoon van de vriendin van Leys. En Van de Weghe werkte als informant/infiltrant/agent provocateur voor diverse politie- en inlichtingendiensten in binnen- en buitenland. Hij beweegt zich vlotjes in kringen van Russische maffiafiguren, extreem rechtse militanten, wapensmokkelaars en geheimagenten. Alles leek er op te wijzen dat de regering-Verhofstadt I voor Dassen koos omdat het alternatief, Leys, nog veel erger was.

Het gevolg was dat Dassen, die geen enkele ervaring had met inlichtingenwerk, als een soort Fremdkörper door de politiek aan het hoofd van de Staatsveiligheid werd geparachuteerd. De geschiedenis leert nochtans dat vrijwel alle chefs van de Sûreté magistraten waren. “Dat is geen toeval, maar een pure noodzaak”, zegt een ingewijde. “De functie vereist dat men ervaring heeft met onderzoekswerk en met de werking van het gerecht. In terrorismedossiers is samenwerking met justitie zelfs essentieel.”

Na zijn benoeming ging Dassen derhalve wanhopig op zoek naar steun in eigen rangen. Dat verklaart allicht zijn hevige aanvallen tegen de parlementaire controle op zijn dienst. Dat verklaart ook waarom hij zich ontpopte tot een trouwe adept van de voorbijgestreefde, overdreven cultuur van geheimhouding die door de Staatsveiligheid wordt bedreven. Dat verklaart ook de totale metamorfose van Dassen, die zich in zijn vorige job als kabinetschef van minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (MR) had geprofileerd als een mediagenieke, beminnelijke en toegankelijke man.

Als verzachtende omstandigheid kan worden aangevoerd dat Dassen in ondankbare omstandigheden de leiding kreeg over de Staatsveiligheid. De dienst was behoorlijk ontredderd, na een vernietigende audit die een diepe malaise, interne clantwisten en een chaotisch beleid hadden blootgelegd. Die audit had de kop gekost van Godelieve Timmermans, de eerste vrouw aan het hoofd van de Staatsveiligheid.

Ze begon haar carrière als advocate, werd daarna ambtenaar bij de dienst Vreemdelingenzaken en vervolgens juridisch adviseur van de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. Eind 1994 werd ze de Franstalige adjunct van administrateur-generaal Bart Van Lijsebeth en na diens benoeming tot procureur in Antwerpen werd Timmermans waarnemend chef van de inlichtingendienst. Haar officiële benoeming door toenmalig minister van Justitie Verwilghen volgde in juni 2000. Ze had een MR-etiket en zoals al haar voorgangers was haar aanstelling een pure politieke benoeming.

Onrechtstreeks werd Timmermans ook een slachtoffer van Al-Qaeda en de schokgolven die alle westerse geheime diensten de voorbije jaren teisterden. Na de aanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington slaakte ze een alarmkreet: haar winkel draaide vierkant. Door een tekort aan personeel en te veel opdrachten in de strijd tegen het terrorisme kon de Staatsveiligheid een aantal van haar normale taken niet meer vervullen, stelde ze. Daarmee veroorzaakte Timmermans haar eigen ondergang, want het gevolg was dat het Comité I een audit liet uitvoeren om na te gaan of het klopte dat de dienst te kampen had met overbelasting en onderbemanning.

De resultaten van de audit waren rampzalig: groot ongenoegen bij de agenten, overbureacratisering, gebrek aan leadership en management, geen strategische visie, geen interne communicatie, een zwak personeelsbeleid, en volgens Vandenberghe ook “een overdreven politieke voorzichtigheid, waarbij men niets zegt wat de regering niet wil horen”. Toen Timmermans bovendien probeerde te beletten dat een belangrijk hoofdstuk over moslimfundamentalisme in het jaarverslag van het Comité I zou worden gepubliceerd, was haar lot bezegeld en nam ze noodgedwongen ontslag. Minister Verwilghen hield haar niet tegen. Enkele dagen voordien had hij in een tv-interview zelf de mogelijkheid van een vrijwillig ontslag geopperd, als alternatief voor een gedwongen ontslag.

Verontrustend is dat Dassen als opvolger van Timmermans niets gedaan heeft met de bevindingen van de beruchte audit. Een van de centrale punten van kritiek was het bestaan van een flessenhals in de informatiestroom, gesitueerd aan de top van de Staatsveiligheid. Aan dat euvel is blijkbaar nog niet verholpen. “Dat er nog altijd geen informatiestrategie bestaat bij de dienst wordt andermaal bewezen door de EPSI-affaire”, zegt een insider. “Men heeft informatie, in dit geval afkomstig van de CIA. Maar wat doet men ermee? Blijkbaar stroomt die informatie niet door naar diegenen die het moeten weten, in dit geval de regering, en er iets mee kunnen doen.”

Met de komst van Bart Van Lijsebeth in 1994 leek het alsof de Staatsveiligheid een nieuw elan had gevonden. Hij stond bekend als de nationale magistraat die vrijwel eigenhandig die de bende van Patrick Haemers, de ontvoerders van PSC-politicus Paul Vanden Boeynants, had opgerold. Van Lijsebeth had een CD&V-etiket en had de reputatie van een harde werker, ernstig en competent, discreet maar niet blind voor de eisen van de gemediatiseerde samenleving. Hij was de eerste chef in de geschiedenis van de Sûreté die sporadisch wel eens een interview gaf.

In het verlengde van zijn werk als parketmagistraat wou hij de inlichtingendienst heroriënteren naar nieuwe horizonten, zoals bijvoorbeeld de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Van Al-Qaedaterreur was toen nog geen sprake. Een van de mysteries van de dienst is waarom Van Lijsebeth, een sterke persoonlijkheid die in staat bleek om de verwaarloosde dienst weer op te krikken, in 1999 is weggegaan om in Antwerpen procureur te worden. “Om politieke redenen”, fluistert men. “Op bevel van toenmalig premier Dehaene.”

Stéphane Schewebach, die van 1990 tot 1993 administrateur-generaal van de Staatsveiligheid was, was een typische overgangsfiguur. Hij moest tijdelijk chef spelen na het wegvallen van Albert Raes. Schewebach is van PS-signatuur en was opgeklommen uit de rangen van de dienst Vreemdelingenzaken, destijds nog een onderdeel van de Staatsveiligheid. Toen de regering-Dehaene besloot om Vreemdelingenzaken af te splitsen en als een aparte administratie te organiseren, verdween Schewebach aan de top van de geheime dienst zodat er een plaats vrijkwam voor een CVP-benoeming, meer bepaald Van Lijsebeth.

Ook Bruggeling Albert Raes, de laatste grote historische baas van de Sûreté, was een CVP-benoeming. De mysterieuze spionnenbaas bleef lange tijd een naam zonder gezicht, tot hij uiteindelijk gedwongen werd om voor een parlementaire onderzoekscommissie te verschijnen en de fotografen beelden schoten van een verschijning die zich schichtig probeerde te vermommen met een geruit petje.

Raes moest in 1990 het veld ruimen omdat zijn positie kraakte onder het gewicht van de talloze politiek-criminele affaires uit de ‘loden jaren’ tachtig, toen het leek alsof een demonisch meesterbrein ons land gebruikte als oefenterrein voor de strategie van de spanning. De brandstichting bij het linkse weekblad Pour, de uitgelekte nota over de financiering van het CEPIC (de rechtse vleugel van de toenmalige PSC) door baron Benoît de Bonvoisin, de ontdekking van de neonazimilitie Westland New Post en de zelfmoord van WNP-leider Paul Latinus, de aanslagen van de ‘communistische’ terreurgroep CCC, de onthullingen over de anticommunistische stay behind-organisatie Gladio, het dossier-Pinon en de ongrijpbare verhalen over de Roze Balletten en vooral de moordende aanslagen van de Bende van Nijvel: in al die dossiers heeft de Staatsveiligheid een nooit helemaal opgehelderde rol gespeeld.

Sinds zijn ophefmakende vertrek werkt Raes (inmiddels 74) in alle discretie als consul-generaal in Marokko, maar zijn invloed op de dienst is ook meer dan vijftien jaar later nog altijd tastbaar aanwezig. Echte spionnenmeesters gaan, dat is bekend, nooit met pensioen. Een aantal van zijn toenmalige adjudanten, zoals Christian Smets (destijds bekend onder de schuilnaam Canard) en Robin Libert (momenteel directeur van de analysedienst) bekleden nog steeds topfuncties bij de Staatsveiligheid. “Zolang de etterbuilen uit het verleden niet volledig zijn leeggehaald, blijven de oude spoken rondcirkelen”, weet een insider. “Zeker in de mentaliteit van de dienst blijft het duistere verleden een rol spelen.”

Bron » De Morgen