Het Belgische inlichtingenbudget is slechts een schijntje van wat andere landen van gelijkaardige grootte erin investeren, schrijft Kenneth Lasoen. En dan hebben zij nog niet de belangrijkste Europese instellingen op hun grondgebied. Als er bij ons nog geen grote aanslagen zijn gebeurd, is dat eerder ondanks dan dankzij de politiek.
- Wie? Historicus verbonden aan de UGent, gespecialiseerd in de geschiedenis van de Belgische geheime diensten en in veiligheidsstudies.
- Wat? Als het over veiligheidsbeleid gaat, laveert onze politiek tussen desinteresse en onwetendheid.
Iedere geheime dienst kampt met een eeuwig pr-probleem. Successen blijven noodzakelijk verborgen, maar als er iets misloopt, komt dat in het lang en het breed in het nieuws. Door de Belgische connectie met de aanslagen in Parijs wijst bijna iedereen, zowel in binnen- als buitenland, met een beschuldigende vinger naar de Belgische Staatsveiligheid. Hoe heeft men de aanwijzingen van zo’n gecoördineerde aanval kunnen missen? Er wordt nu heel wat gezegd over de veiligheidsdiensten, meestal zonder al te veel kennis van zaken, zonder de moeite te doen de operationele context te begrijpen.
De loden jaren 80
De Staatsveiligheid en haar militaire tegenhanger de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid (Adiv) dragen nog steeds de erfenis van de loden jaren 80 met zich mee. De terreurgolf van dertig jaar geleden en de schandalen van toen waren de ultieme aanklacht tegen de uitgebreide fragmentatie van de politie- en veiligheidsdiensten.
Die erfenis weegt ook zwaar door in de wetgeving en de controle die wordt uitgevoerd door toezichthouder Comité I. De Staatsveiligheid en de Adiv zijn nu wettelijk verplicht om samen te werken, onder de hoede van de bevoegde ministers, die verenigd in een Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid (MCIV) het beleid zouden moeten bepalen, net als de manier waarop de samenwerking dient te gebeuren – ook met buitenlandse inlichtingendiensten.
Ondertussen zijn Staatsveiligheid en Adiv al twintig jaar bezig om het onderlinge wantrouwen en de verkokering uit hun werking te halen. Dat lukt met vallen en opstaan. Beide diensten hebben niet alleen met elkaar, maar met een reeks andere instanties protocollen afgesloten om de uitwisseling van informatie te kaderen. Zo is zelfs strafbaar om informatie achter te houden voor het Coördinatieorgaan voor de Analyse van de Dreiging (Ocad).
Maar toezichthouder Comité I heeft heel wat gevallen opgetekend waarbij die samenwerking stroef is verlopen, en dat vooral op het domein van radicalisme en terrorisme. De diensten zelf zijn zeker niet vrij van schuld aan die functiestoornissen, maar als rode draad loopt door vrijwel elk daarvan de grootste disfunctie van allemaal: het ministerieel comité MCIV. Dat komt zelden samen en laat lang op zich wachten voor richtlijnen.
Voor zover het dus bestaat, is een veiligheidsbeleid weinig prioritair. Toch, het regeerakkoord-Michel I kondigde een ambitieuze veiligheidsagenda aan, een globale aanpak met grote aandacht voor coördinatie. Een Nationale Veiligheidsraad werd opgericht. Daarop voegde de regering de daad bij het woord… door de budgetten drastisch te verminderen. Nu zijn de diensten wel de zondebok, niet de politici die vrijwel niets hebben gedaan met de inlichtingen die hen aangereikt zijn over wie en wat België – en niet alleen België – bedreigt, en wat er nodig is om de dreiging te verhinderen.
Zo werd ook herhaaldelijk gewaarschuwd hoe moeilijk het is alle bekende extremisten op te volgen als de middelen al tot op de limiet zijn uitgerekt. Dat is trouwens ook niet de enige taak van de inlichtingendiensten. Hun portfolio beslaat een complex gamma aan uitdagingen waarvan de ernst omgekeerd evenredig is met middelen en personeel. Die zijn ongeveer even groot als de kennis en interesse van publiek en beleidsmakers in de veiligheidsproblematiek.
Het Belgische inlichtingenbudget is slechts een schijntje van dat van andere landen van gelijkaardige grootte, die niet eens de thuisbasis zijn van de belangrijkste internationale instellingen van dit stuk van de wereld. Dus wie zich afvraagt ‘Waarom Parijs?’ stelt een heel goede vraag. Als onze diensten zo slecht zijn, blijft het wel verbazingwekkend rustig in België, hoofdkwartier van de Navo, hoofdzetel van de EU. Voorlopig. En hoeveel aanslagen zijn daarvoor al verijdeld?
Bijzaak
Het is de politiek die haar verantwoordelijkheid niet neemt. De voornaamste opmerking van het Comité I, dat er een chronisch tekort aan middelen is en een gebrek aan concrete beleidsvoering, valt al tien jaar in dovemansoren. Zowel regering als oppositie sluimert in zelfgenoegzame desinteresse en onwetendheid. De tussenkomsten van onze volksvertegenwoordigers behandelen meestal de bijzaken in plaats van de pertinente aanbevelingen van hun toezichtsorgaan. Over de financiën spreken heeft geen zin, want er is geen geld. En er vallen geen politieke punten te scoren met veiligheid, want dat interesseert niemand zolang het kalm is. In juli 1914 was het ook kalm in België.
Voor het eerst sinds de ontsnapping van Marc Dutroux wordt België geconfronteerd met de enorme schade die wordt opgelopen aan zijn internationale reputatie door een gebrekkige veiligheidspolitiek. Nu kunnen weer grote woorden worden gesproken over bijkomende middelen en hervormingen. Maar eigenlijk hadden sommige van de gisteren aangekondigde maatregelen al in januari genomen moeten zijn. Overigens, de groots opgezette Nationale Veiligheidsraad is tot nu toe niet meer gebleken dan een nieuwe benaming voor het MCIV in de betreffende kb’s. Dat belooft.
Onze nationale veiligheid wordt dus gehandhaafd dankzij de inspanningen van de inlichtingendiensten en ondanks de politiek. Het wordt dringend tijd om daar een ernstig en vooral geïnformeerd nationaal debat over te voeren.
Bron » De Standaard