Georges Zicot blikt terug op nachtmerrie

De politieman Georges Zicot (53) heeft Marc Dutroux niet de hand boven het hoofd gehouden. Maandag, bijna negen jaar nadat hij in Neufchâteau door een woedende menigte beschimpt en bespuwd werd, heeft Zicot van de rechtbank eerherstel gekregen. Rechter Bernard Desmette laakte in zijn vonnis de “overdreven hardnekkigheid” waarmee het onderzoek tegen Zicot jarenlang gevoerd werd. “Ik had me bijna van kant gemaakt. Alleen het idee dat een rechter dit ooit zou zeggen, heeft me overeind gehouden.”

Afspreken met Georges Zicot (53) is niet gemakkelijk. Thuis ontvangt hij liever geen mensen. Zijn dochter is autistisch. Ze wordt nerveus als andere mensen op haar domein komen. Maar ook op café of restaurant gaat Zicot met tegenzin.

Als hij het dan toch doet, dan liever aan een tafeltje waar niemand hem ziet zitten. Hij is mensenschuw geworden, zegt hij. Hij durft al jaren niet meer alleen een café binnen te stappen.

“Ook in gezelschap kom ik niet vaak meer buiten. Ik ga niet meer naar de bioscoop of naar concerten. Vroeger deed ik dat veel. Ik durf vandaag nog altijd niet alleen de trein nemen van mijn werk in Brussel naar Charleroi.”

“Ik ben bang van de mensen. Ze staren me aan. In hun ogen lees ik wat ze van me denken. Wat anderen van me gemaakt hebben. Misschien gaat het beter nu de rechter duidelijk heeft gezegd dat ik niets met Dutroux te maken heb.”

Georges Zicot, inspecteur bij de gerechtelijke politie van Charleroi, was met vrouw en dochter op vakantie in Turkije toen half augustus in België de affaire-Dutroux uitbrak.

“Op de tv daar lieten ze op een avond zien hoe de lichamen van Julie en Melissa en Bernard Weinstein opgegraven werden. Mijn vrouw en ik vonden het verschrikkelijk, maar tegelijk waren we ook blij voor de ouders. Omdat ze nu eindelijk wisten wat er met hun kinderen gebeurd was.”

“De dagen erna heb ik de zaak zo goed en zo kwaad mogelijk proberen te volgen in de Belgische kranten. Omdat het zo aangrijpend was. Geen haar op mijn hoofd dacht dat ik ooit in die zaak betrokken zou worden. Ik hoorde de namen Dutroux en Weinstein, maar die zeiden me helemaal niets.”

Op 24 augustus in de vooravond keerden Zicot en zijn gezin vanuit Turkije naar huis terug. Een paar uur later begon de nachtmerrie die negen jaar zou duren. ,”ijn schoonbroer en schoonzus hadden ons opgehaald op de luchthaven. Ze hadden eten voor ons klaargemaakt. Bij onze thuiskomst zette ik de tv aan.”

“Daar was net een hele discussie aan de gang over procureur Bourlet en wat die bedoeld had met zijn uitspraak ‘Si on me laisse faire’. En toen ging de bel. Mijn schoonbroer deed open. Een gewapende rijkswachter duwde hem onmiddellijk naar binnen.”

Zwaarbewapende rijkswachters vielen langs alle kanten het huis van de familie Zicot binnen. “Ze hadden aan die mensen wijsgemaakt dat ik gevaarlijk was. Dertig jaar zat ik bij de politie, ik heb nooit een vlieg kwaad gedaan. Boven ons huis hing een helikopter. Eén rijkswachter uit Brussel, een man die ik goed kende nota bene, bedreigde me met zijn pistool.”

“Anderen, van de speciale interventie-eenheid, kwamen langs de achterdeur, de garage en het dak. Mijn schoonbroer viel bijna flauw van de schrik. Mijn dochter zat rustig te eten op haar kamer. Een gemaskerde rijkswachter stampte de deur open en zette een pistool tegen haar hoofd.”

“Vier maanden later pas heeft ze me dat verteld. ‘Ze zijn slecht, papa. Ze hebben hun geweer tegen mijn hoofd gezet.’ Christelle raakt vandaag nog altijd in paniek, iedere keer als ze een rijkswachtcombi ziet. Ze praat nog vaak over wat gebeurd is.”

De agenten vertelden Zicot dat hij mee moest komen naar Neufchâteau op bevel van onderzoeksrechter Jean-Marc Connerotte. “Ik stond perplex. Neufchâteau, die deden toch het onderzoek naar die kinderen? Wat had ik daarmee te maken?”

Na een nacht in een politiecel werd Georges Zicot in Neufchâteau voor onderzoeksrechter Connerotte geleid. Eerst moest hij nog spitsroeden lopen op de trappen van het justitiepaleis zoals in die tijd de gewoonte was in Neufchâteau. “Smeerlap, riepen de mensen die aan de trappen stonden. Crapuul. Hang hem op. Iemand spuwde naar me. Ik dacht aan de inquisitie.”

“Er is een wet die agenten verbiedt om verdachten bloot te stellen aan de publieke nieuwsgierigheid. In de zaak-Dutroux deden ze het bewust wel. In één dag was ik een paria geworden. Een dag later stond mijn foto in alle kranten naast die van Dutroux. Tot in de New York Times toe. Als de man die ervoor gezorgd had dat Dutroux naar hartelust kinderen kon ontvoeren en misbruiken.”

“En dan kwam ik in het bureau van onderzoeksrechter Connerotte. Hij las voor waarvan ik verdacht werd: schriftvervalsing, heling, nog enkele zaken. Ik begreep niet waarover hij het had. Helemaal op het einde zei hij: ‘En u wordt ook verdacht van opsluiting van minderjarigen’.”

“‘Maar meneer de rechter’, zei ik. ‘Beseft u goed wat u nu gezegd hebt?’ Maar hij keek me niet aan en dook weg achter zijn bureau. Ik begreep op dat moment nog altijd niet wat ze van me wilden en wat ik met die zaak te maken had.”

“Toen ik buiten werd geleid, zag ik Thierry Dehaan van de verzekeringsmaatschappij Royale Belge zitten. Met hem werkte ik samen om gestolen auto’s terug te vinden. Toen pas begon het me te dagen dat het iets met auto’s te maken moest hebben. Maar wat had dat met die verdwenen kinderen te maken?”

“Het heeft geduurd tot ze me ondervroegen eer ik begreep dat ze dachten dat ik de beschermer van Dutroux was. Omdat ik een gestolen vrachtwagen in een door Dutroux gehuurde loods had teruggevonden. En omdat ik Dutroux toen niet meteen opgepakt had.”

“Maar ik kon hem toen niet oppakken omdat ik dan mijn tipgever in gevaar zou hebben gebracht. Als ik Dutroux had opgepakt, had hij meteen geweten dat Gerard Pinon, de eigenaar van de loods, geklikt had. Dat kon ik niet riskeren, wat dan bracht ik het leven van Pinon in gevaar.”

Uitleggen hielp niet. Georges Zicot werd weggeleid en hij zat 33 dagen lang opgesloten in de gevangenis van Hoei.

“De helft van de gedetineerden die daar zat, had ik zelf opgepakt. Mijn leven in de gevangenis was een hel. Eerst zat ik drie dagen op secreet. Ik mocht alleen mijn advocaat zien. Ik had geen enkel idee hoe het met mijn familie was. Ik was bang dat iemand hun iets zou aandoen. Dag en nacht schreeuwden de gedetineerden tegen mij. Dat ze me wel zouden krijgen. Ik was een vuile pedo, een beschermer van Dutroux, een pooier…”

“Als je in de gevangenis zit en je hebt iets misdaan, kun je daarmee leven. Je hebt gespeeld en verloren. Dat zijn de regels. Ik had niets gedaan, niets. En toch haatte iedereen mij. In de gevangenis en daarbuiten. Als ik ging wandelen, liepen vier cipiers rond mij om mij te beschermen. Douchen moest ik alleen doen want dat was te gevaarlijk.”

“Als ik verhoord moest worden in Neufchâteau, kwamen de leden van de speciale interventie-eenheid (SIE) mij halen. Ze boeiden mijn handen op mijn rug en voerden me geblinddoekt van Hoei naar Neufchâteau. In beschaafde landen noemen ze zoiets foltering.”

“Dat je als flik zoiets doet, is beschamend. Zelf heb ik dat nooit gedaan. Zelfs niet met de zwaarste gangsters, en ik heb er veel opgepakt in Charleroi. Tot op vandaag heb ik nachtmerries over die periode.”

Drieëndertig dagen na zijn aanhouding kwam Zicot voorlopig vrij. Ondertussen was het leven van zijn gezin een hel geworden. “Het halve dorp had zich van ons afgekeerd. De kinderen van mijn zus hadden slaag gekregen op school omdat ik hun oom was. We hadden geen geld meer om de rekeningen te betalen en ons huis af te betalen, want onze bankrekeningen waren geblokkeerd.”

“Nieuwjaar hebben mijn vrouw, dochter en ik gevierd met een kop soep en een boterham. Gelukkig hebben de collega’s van de gerechtelijke politie in Charleroi me geld geleend. Als ik hun steun niet had gehad…”

Georges Zicot leeft nog vandaag, maar het heeft niet veel gescheeld. “Psychologisch gaat het opnieuw, maar fysiek ben ik gekraakt. Ik ben op. Maar ik mag van geluk spreken. Gerard Vanesse, een rijkswachter die ook ten onrechte is opgepakt in de zaak-Dutroux, is gestorven van verdriet en schaamte. Hij was zogezegd de beschermer van Nihoul.”

“Er zijn de voorbije jaren veel dagen geweest dat ik me van kant wou maken. Op een dag heb ik zelfs een strop klaargehangen op zolder. Maar ik heb mijn hoofd er toch niet ingestoken. Ik kon het mijn familie niet aandoen, en ‘sommigen’ zouden het te graag gewild hebben. Dat plezier wilde ik hun niet gunnen. Ik heb volgehouden omdat ik per se voor de rechtbank wilde komen en iemand wilde horen zeggen dat ik me niets te verwijten had.”

Vandaag is Georges Zicot commissaris bij de federale politie in Brussel. Tijdens zijn schorsing, die drieëneenhalf jaar heeft geduurd, heeft hij gestudeerd om commissaris te kunnen worden. “Ik ben met glans geslaagd in mijn examens bij Selor, de rekruteringsdienst van de overheid. Dat was mijn wraak op het systeem. Ik wist dat ze mij alleen konden tegenhouden met bedrog. Maar dat durfden ze niet. In Brussel leid ik nu jaar een bureau bij de moordbrigade.

Al de zaken die we gekregen hebben, zijn ondertussen opgelost. Zo’n slechte flik zal ik wel niet zijn. En aan mijn jonge inspecteurs geef ik altijd één les mee: ‘Je bent bij de politie gegaan om de waarheid te zoeken, niet om je eigen waarheid uit te vinden.’ Wat ze in mijn dossier gedaan hebben, is met geen woorden te beschrijven.”

Negen jaar heeft Georges Zicot moeten wachten op eerherstel. Het heeft hem handenvol aan erelonen voor advocaten gekost. “Maar het loonde de moeite. Niemand moet nu nog beschaamd zijn om me zijn vriend te noemen. Maar vergeten wat ze me aangedaan hebben, doe ik nooit. Zoiets neem je mee in je graf.”

Bron » De Standaard