Inlichtingendienst krijgt pak voor de broek van parlementair controleorgaan

De staatsveiligheid krijgt harde kritiek van het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingendiensten (in de wandeling het Comité I), het orgaan dat namens het parlement toezicht uitoefent op de inlichtingendiensten. Dat blijkt uit het laatste jaarverslag over 2003 van het Comité I, dat eind vorige week is goedgekeurd door de parlementaire begeleidingscommissie. Dat rapport leest eens te meer als een catalogus van onbegrijpelijke blunders.

De zwaarste kritiek reserveert het Comité I voor het vreemde gedrag van de staatsveiligheid in twee dossiers van fraude met valse visa en identiteitsdocumenten. Om onduidelijke redenen besloot de geheime dienst die zaken niet of nauwelijks te onderzoeken, terwijl er toch ernstige aanwijzingen zijn van mogelijke corruptie en van de betrokkenheid van georganiseerde misdaad en buitenlandse inlichtingendiensten.

In het eerste dossier gaat het om een illegaal handeltje met visa op de Belgische ambassade in de Bulgaarse hoofdstad Sofia, een zaak die eind jaren negentig werd gesignaleerd door Myranne Coen, destijds eerste secretaris van de ambassade in Sofia. Klokkenluidster Coen werd vanwege haar onthullingen aanvankelijk getreiterd en uiteindelijk ontslagen, maar is inmiddels na een juridische procedure in ere hersteld. Volgens het Brusselse parket, dat de zaak onderzoekt, had de fraude in de periode 1995 tot 1997 betrekking op ten minste 500 visa. “En Sofia zou geen uitzondering zijn”, zei de woordvoerder van het parket.

Het tweede dossier betreft een zwendel met speciale vip-identiteitskaarten, bestemd voor personeel van buitenlandse ambassades, opgezet door Erwin Lebbe, een ambtenaar van de dienst protocol van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De identiteitsdocumenten kwamen voornamelijk in handen van figuren van de Russische maffia. Over die zaak, zo leert het rapport van het Comité I, deed de staatsveiligheid enkel onderzoek naar de begunstigden, niet naar de daders.

Zo deelde de staatsveiligheid aan de nationale magistraat de identiteit mee van een veertigtal Russische onderdanen die hadden geprofiteerd van die valse kaarten. “Het ging meer bepaald om soms heel eminente zakenlieden die betrokken waren in belangrijke industriële onderhandelingen met België, om sportlieden en om diplomaten van wie sommigen bekendstonden om hun activiteiten op het gebied van spionage of lobbying.” De staatsveiligheid stelde ook vast dat “verschillende verkrijgers van deze speciale identiteitskaarten nauwe betrekkingen onderhielden met de georganiseerde misdaad”.

De staatsveiligheid is goed op de hoogte van die twee fraudedossiers, zegt het Comité I. “De dienst had vroeger al kennis van andere soortgelijke fraudezaken, zoals interventies bij de Dienst Vreemdelingenzaken met het oog op het toekennen van verblijfsvergunningen en valse visa aan buitenlandse zakenlieden die vooral actief zijn in de diamanthandel.”

Niettemin ontdekte het toezichtsorgaan “dat de staatsveiligheid geen onderzoek voerde naar de fraudezaken, noch naar de mogelijke relaties die de vermoedelijke daders eventueel onderhielden met vreemde landen of misdadige organisaties. In een intern rapport stond nochtans te lezen dat het voor de staatsveiligheid interessant zou zijn te weten welke contacten de beschuldigde ambtenaar onderhield, professioneel en privé.

Uit het vervolg van het dossier, waarvan het Comité I kennis heeft genomen, bleek echter dat de staatsveiligheid daartoe niets had ondernomen. In de loop van 2001 heeft de staatsveiligheid geen enkel gevolg gegeven aan informatie, ontvangen van een occasionele informant, die de mogelijke medeplichtigheid ter sprake brengt van bepaalde ambtenaren van een hoger niveau.”

Volgens het Comité I ontving de staatsveiligheid zeer bezwarende informatie over de toenmalige Belgische ambassadeur in Sofia, Koenraad Rouvroy. “De ambassadeur werd door bepaalde personen, die zekere elementen hadden overgemaakt aan de staatsveiligheid, ervan verdacht te werken voor rekening van de Bulgaarse inlichtingendiensten en diensten te verlenen aan diverse personen en bedrijven die in verband worden gebracht met de maffia. In een intern rapport van september 1997 wijst de staatsveiligheid er echter op dat de aangebrachte elementen niet volstaan om te bewijzen dat de ambassadeur persoonlijk betrokken is bij deze handel in visa.”

Nog in september 1997 schreef Godelieve Timmermans, de toenmalige administrateur-generaal van de staatsveiligheid, in een brief aan minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR), over de visafraude in Sofia: “De staatsveiligheid heeft kennis genomen van deze elementen, maar zal in verband hiermee natuurlijk geen enkel onderzoek uitvoeren.”

Waarom deed de inlichtingendienst niets? De verdediging van Koen Dassen, de opvolger van Timmermans, in een brief aan het Comité I klinkt weinig overtuigend: “De staatsveiligheid heeft tot op heden de politiek gehanteerd van een defensieve dienst sensu stricto en kan in die hoedanigheid geen onderzoek voeren naar de activiteiten en de contacten van een ambassadeur in het buitenland. Daarnaast dien ik op te merken dat een gerechtelijk onderzoek aan de gang was aangaande deze zaak en dat het in alle opzichten dient vermeden te worden dat er een parallel onderzoek door onze dienst gevoerd zou worden.”

Het Comité I zegt niet anders te kunnen dan de woorden te onderschrijven van een inspecteur van de staatsveiligheid die in een van zijn rapporten over deze zaak opmerkte dat “er een tendens bestaat op de dienst Protocol om de vuile was binnenshuis te houden, die aan de onderzoekers de indruk geeft dat ze hinderen en het benaderen van deze hoge ambtenaren en personen die bepaalde immuniteiten genieten, maakt de onderzoeksopdrachten er niet makkelijker op”.

Ondanks de recente sussende verklaringen terzake van Koen Dassen (VLD), de administrateur-generaal van de staatsveiligheid, en van minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) bevestigt het jaarrapport de eerdere berichtgeving van deze krant over de open oorlog die er momenteel bestaat tussen de staatsveiligheid en de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV) van het leger.

In het rapport is onverbloemd sprake van “een tekort aan samenwerking”, “het achterhouden van informatie”, “wederzijdse achterdocht” en een regelrecht “klimaat van wantrouwen” tussen beide inlichtingendiensten.

“Vooral in de huidige context”, zo stelt het jaarverslag, “is het de taak en de verantwoordelijkheid van het toezichtsorgaan om de terugkerende spanningen te signaleren die sedert de aanslagen van 11 september 2001 inderdaad zijn opgetreden tussen de staatsveiligheid en de ADIV met betrekking tot de opvolging van de dreiging van de islamitische extremistische en terroristische activiteiten. Volgens de analyse van het Comité I begonnen die spanningen op het moment toen, na de aanslagen in New York, de ADIV zijn richtinggevende plannen inzake inlichten en veiligheid aanpaste om ze in lijn te brengen met de actualiteit.”

Tot op dat moment gold islamterrorisme niet als een prioriteit voor de militaire inlichtingendienst, die nochtans bevoegd is voor dreigingen gericht tegen Belgische troepen, ook in het buitenland (vooral in de Balkan), en tegen doelwitten in eigen land, zoals het NAVO-hoofdkwartier in Evere.

“De strategische perceptie van de ernst van de dreiging verschilt van de ene dienst tot de andere”, stelt het Comité I vast. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V) verklaarde onlangs dat de staatsveiligheid wat betreft het islamterrorisme meer de Franse lijn volgt, terwijl de militaire inlichtingendienst zich vooral afstemt op de Amerikaanse koers. “Deze houding, die erin bestaat dat sommigen menen dat een bepaalde inlichting kan botsen met het eigen belang, hetzij persoonlijk of van de dienst, moet tot in de wortels uitgeroeid worden”, waarschuwt het Comité I.

Hoewel het tot de wettelijke opdrachten van de staatsveiligheid behoort om het economische en wetenschappelijke potentieel van ons land te beschermen, blijft de dienst in cruciale dossiers de andere kant opkijken. Over het faillissement van het spraaktechnologiebedrijf Lernout & Hauspie vroeg de minister van Economische Zaken bijvoorbeeld informatie aan de staatsveiligheid. “Er werd echter geen enkel analyseverslag bezorgd aan de betrokken overheden”, constateert het Comité I. “Nochtans bevat dit dossier elementen die erop wijzen dat op verschillende momenten en om uiteenlopende redenen buitenlandse inlichtingendiensten belangstelling zouden hebben gehad voor de firma L&H.”

Hetzelfde geldt voor de corruptiezaak omtrent Tractebel in Kazachstan, die door het Brussels gerecht wordt onderzocht. Door de staatsveiligheid “werd aan de betrokken onderneming, noch aan de toenmalige premier enige terzake doende informatie verstrekt”. Toen in april 2001 de Bijzondere Belastinginspectie meer dan 150 miljoen euro vorderde van Tractebel, wegens het opmaken van valse contracten om geheime commissielonen in Kazachstan te betalen, heeft de staatsveiligheid weliswaar de minister van Justitie en de nationale magistraat “in kennis gesteld van de bezorgdheid die er heerst in de banksector over het risico dat door maffiose groepen betaalde particulieren kunnen infiltreren in de bankinstanties”.

Het rapport blikt terug op de rel die vorig jaar ontstond omtrent Soetkin Collier. De zangeres van folkgroep Urban Trad heeft een klacht ingediend tegen de staatsveiligheid omdat ze op basis van een uitgelekte nota van deze dienst over haar extreem-rechtse verleden niet kon meedoen aan het Eurovisiesongfestival. Soetkin stelde dat de inhoud van de gedane mededelingen onjuist was en dat ze een inbreuk vormden op haar privacy.

Het Comité I besluit dat de staatsveiligheid bij het vergaren van de inlichtingen over Soetkins extreem-rechtse activiteiten “binnen het wettelijk kader is gebleven” en dat “er geen twijfel over bestaat dat de zangeres in een extremistische omgeving actief was”, ook al bestaat er betwisting over de juistheid van sommige gegevens. Het toezichtsorgaan vond ook “geen spoor van een mededeling van de staatsveiligheid aan de pers”, het lek naar de media zat blijkbaar bij een van de ministers aan wie de geheime dienst had gerapporteerd.

Rest de vraag of de staatsveiligheid zich niet vergist heeft bij het onderkennen van de mogelijke bedreiging. “Uit niets blijkt immers dat het extremistische verleden van mevrouw Collier op zich een actuele bedreiging uitmaakt. Dat het verleden Collier als deelneemster aan het songfestival mogelijk en zelfs waarschijnlijk aanleiding kon geven tot reacties en zelfs acties is plausibel. Nergens is er echter een indicatie dat die reactie op haar beurt een werkelijke bedreiging zou vormen.” Kortom, de informatie van de staatsveiligheid was “onvoldoende genuanceerd”. Het Comité I merkt nog op dat inlichtingendiensten “erover moeten waken om niet nodeloos particulieren, zelfs als ze bekend zijn om hun extremisme, bloot te stellen aan de belangstelling van andere overheden als dat niet vereist is in een hoger belang”.

Op 5 maart 2001 was er een incident tijdens een officieel bezoek aan Brussel van Robert Mugabe, de president van Zimbabwe. Een Britse onderdaan protesteerde in de lobby van een hotel tegen het repressieve beleid van Mugabe tegen homo’s. De ongewapende man werd door de veiligheidsdienst van de president hardhandig aangepakt, zoals trouwens te zien was op tv-beelden. Leden van de staatsveiligheid, meer bepaald van de dienst Persoonsbescherming die instaan voor de veiligheid van buitenlandse vips, stonden erbij en keken ernaar.

“In veel gevallen worden buitenlandse hoge bezoekers ook begeleid door een eigen veiligheidsdienst”, schrijft het Comité I. “De aanwezigheid van een eigen bescherming door de buitenlandse bezoeker is een toegelaten praktijk (onder specifieke voorwaarden), maar die buitenlandse dienst heeft geen enkele bevoegdheid behalve de (gewapende) begeleiding van de bezoeker.”

In de verwarring van het incident werd de demonstrant door een lid van de staatsveiligheid zonder geweld teruggedrongen, terwijl president Mugabe naar zijn gepantserde auto werd geëvacueerd. “Daaropvolgend zou de Brit door de persoonlijke lijfwacht van de president gemolesteerd zijn. Dat werd de visu vastgesteld door leden van de dienst Persoonsbescherming. Volgens het Comité I hebben die hun taak “correct en succesvol” volbracht, maar “valt het te betreuren dat ze van de slagen aan de demonstrant geen ambtshalve aangifte deden bij de gerechtelijke overheden”. “Het spreekt vanzelf dat de buitenlandse veiligheidsdienst niet het recht had om een demonstrant te mishandelen”, stelt het rapport, dat er fijntjes aan toevoegt dat de film momenteel dienst doet als lesmateriaal bij de opleiding van de leden van de afdeling close protection.

Bron » De Morgen

Bourlet eist levenslang voor Marc Dutroux

In Aarlen zijn de laatste pleidooien gehouden in het proces-Dutroux. Procureur Michel Bourlet heeft in zijn pleidooi levenslange opsluiting plus tien jaar ter beschikkingstelling gevorderd voor Marc Dutroux.

Voor Michelle Martin eiste het openbaar ministerie 30 tot 35 jaar. De advocaten van Martin probeerden voor hun cliënte strafvermindering te krijgen. Het parket hecht geen geloof aan de versie dat Michelle Martin enkel handelde in opdracht van Dutroux.

Martins Advocaat Thierry Moreau hoopt dat de jury voor zijn cliënte een minder lange straf uitspreekt dan de 30 jaar die het openbaar ministerie eist. “Straffen mag geen kwestie zijn van wraak nemen. Voorbeeldjustitie is een slecht voorbeeld van justitie. Men moet een nuttige straf opleggen, niets meer”, pleitte hij.

Hij wees onder meer op de middeleeuwse leefomstandigheden in de gevangenis van Namen, het feit dat Martin weinig kans maakt om snel vervroegd vrij te komen, de gigantische mediabelangstelling voor deze zaak en het ongevaarlijke karakter van zijn cliënte.

Moreau benadrukte ook de sterke band tussen Martin en haar kinderen en het feit dat zijn cliënte nooit voor de rechters zou hebben gestaan indien ze Dutroux niet ontmoet zou hebben. “Martin is niet Dutroux. Haar lafheid is niet gelijk aan zijn boosaardigheid”, pleitte de advocaat van Martin.

Lelièvre 30, Nihoul 10

Michel Lelièvre moet volgens Bourlet minstens 30 jaar achter de tralies onder meer omdat Lelièvre geen gewetenswroeging toont.

Voor Michel Nihoul vordert Bourlet minimum tien jaar cel. Volgens Bourlet zijn voor Nihoul geen verzachtende omstandigheden mogelijk. “Wat zouden die verzachtende omstandigheden kunnen zijn? Zijn jeugdige leeftijd? Zijn ongelukkige jeugd”, schertste de procureur.

Dutroux, Martin en Lelièvre zijn vorige week schuldig bevonden over de hele lijn. Nihoul is niet veroordeeld voor de ontvoering van Laetitia, maar wel voor drugs- en mensenhandel en bendevorming.

Als de pleidooien eenmaal achter de rug zijn, trekt het hof en de jury zich terug om te beraadslagen over de strafmaat. De beraadslagingen zullen hoogst waarschijnlijk pas morgenochtend starten. Een beslissing wordt dan ook ten vroegste morgen in de loop van de dag verwacht.

Het arrest over de straffen betekent echter nog niet dat het proces-Dutroux is afgelopen. Daarna moet er immers nog gedebatteerd worden over de schadevergoedingen voor de burgerlijke partijen.

Bron » De Standaard

Extreem-rechts opent een front in het zuiden

Te midden van het gedruis over de opmars van het Vlaams Blok ging het nieuws wat verloren, maar aan de andere kant van de taalgrens heeft extreem-rechts ook een (kleine) doorbraak geforceerd. Het Front National van dokter Daniel Féret, tot vorige zondag goed voor een kamerlid en twee senatoren, beschikt nu over acht verkozen mandatarissen, vier in de Waalse Gewestraad en vier in het Brusselse Parlement. En dat betekent voor het eerst ook in Wallonië: flink wat overheidsgeld naar extreem-rechts.

“Onbegrijpelijk”, jammerden de Franstalige kranten toen Charles Petitjean aankondigde dat hij lijsttrekker werd van het Front National in Charleroi. “En dat voor een man wiens vader als verzetsstrijder is omgekomen in een Duits concentratiekamp en wiens moeder, tante en grootouders de titel ‘Juste parmi les nations’ hebben gekregen van het Yad Vashem-instituut, het permanente holocaustmuseum in Jeruzalem, wegens hun rol bij het redden van joden tijdens de Tweede Wereldoorlog.”

Voor een extreem-rechts partijtje zoals het Front National, dat wemelt van de holocaustontkenners, Hitler-adepten en aanbidders van Rex-leider Léon Degrelle, is Petitjean een grote en ogenschijnlijk niet voor de hand liggende vangst. De man heeft een indrukwekkende staat van dienst van meer dan 30 jaar bij de PRL, de voorloper van het huidige Mouvement Réformateur (MR).

Hij was senator, provincieraadslid en burgemeester voor die partij. Maar eind jaren negentig ging het mis. Petitjean sloeg de deur van de liberale partij achter zich dicht en stichtte Défi Libéral, een dissidente lijst die een paar keer zonder succes deelnam aan de verkiezingen. Vorig jaar ging Petitjean nog vruchteloos steun zoeken bij het Liberaal Appèl van Ward Beysen en de groep Blauw van Leo Goovaerts, de liberale dissidenten aan Vlaamse kant. “Er is nood aan een rechtse partij, zo niet zullen de mensen naar extreem-rechts vluchten”, luidde de redenering. Het bleken profetische woorden, die inmiddels in vervulling zijn gegaan.

Bij nader inzien is de overstap van Petitjean nochtans minder onlogisch dan men zou denken. Decennialang was Petitjean de ‘monsieur Afrique’ van de Franstalige liberalen. Hij speelde een sleutelrol in de ondoorzichtige wirwar van liberale, partijgebonden niet-gouvernementele organisaties die zich toeleggen op ontwikkelingssamenwerking en onderhield intensieve contacten met allerlei Afrikaanse en Arabische staatshoofden. Hij bewoog zich kortom in de schemerwereld van parallelle diplomatie en inlichtingendiensten.

Gedurende vele jaren werkte Petitjean in deze sector samen met Francis Dessart, een kleurrijke, bij het grote publiek vrijwel onbekende figuur. Dessart noemt zich professor en ambassadeur en bedacht zichzelf met talloze andere fantaisistische titels, maar fungeerde vooral als oplichter, spion en informant van westerse inlichtingendiensten. Sinds de jaren zestig stond Dessart in contact met de CIA, de World Anti-Communist League (WACL), de Moon-sekte en het Portugese ‘persagentschap’ Aginter Press, het beruchte bijhuis van de Portugese geheime dienst ten tijde van dictator Salazar en het zenuwcentrum van het extreem-rechtse terrorisme en de strategie van de spanning.

Petitjean en Dessart vonden elkaar in 1976, bij de oprichting van de vzw Amitiés Arabes, waarvan onder anderen ook Guy Mathot (PS) en Georges Clerfayt (MR) lid werden. Een paar jaar later werden ze beiden stichtende leden van het Mouvement pour les Etats-Unis d’Europe, en er volgden nog een hele reeks andere verenigingen en neporganisaties.

Petitjean loodste zijn medewerker binnen bij wat toen nog de PRLW heette en bezorgde hem een job bij Delipro, een organisatie voor ontwikkelingssamenwerking waarvan Petitjean voorzitter was. In die hoedanigheid reisde Petitjean destijds bijvoorbeeld naar Ivoorkust, had hij gesprekken met de toenmalige Zaïrese minister van Buitenlandse Zaken Justin Bomboko (de latere ambassadeur in België) of ging hij naar de begrafenis van de vermoorde PLO-leider Naïm Khader.

Midden jaren tachtig kwam er officieel een einde aan de mooie samenwerking tussen Petitjean en Dessart. De redenen daarvoor waren niet alleen de hardnekkige geruchten dat Dessart een medewerker was van zowel de Oost-Europese geheime diensten als van de Belgische staatsveiligheid. Nog gevaarlijker was dat zijn naam opdook in de marge van het schandaal over de ontdekking van het bestaan van de neonazi-militie Westland New Post (WNP), in de affaire van de sekte Ecoovie en in een aantal twijfelachtige pro-Kadhafi-activiteiten, zoals een bizarre poging om de Luikse luchthaven van Bierset te verkopen aan de Libische leider.

Zoals het maanblad Deng in maart jl. uitvoerig aantoonde, is Dessart nog steeds alive and kicking. “De belangrijkste Belg in het buitenland is niet Guy Verhofstadt of Kim Clijsters”, schreef Deng. “De belangrijkste Belg heet Francis Dessart. Hij beschikt over meer internationale diploma’s en internationale functies dan Willy Claes en de rest van zijn landgenoten bij elkaar geteld. De geheimagent, professor en ambassadeur werkt in de schaduw. Hij draait rond de weke onderbuik van grote internationale organisaties als de Europese Unie, het Rode Kruis, de Verenigde Naties, de niet-gouvernementele organisaties en het andersglobalisme. Daar speelt hij al meer dan 30 jaar mee in een van de grootste, wereldomspannende oplichtingcircuits die deze aarde ooit heeft gekend.”

Met de komst van Louis Michel, minister van Buitenlandse Zaken en sterke man van het MR, was ook het liedje van Petitjean uit. De warwinkel van liberale ngo’s voor ontwikkelingssamenwerking werd gestroomlijnd, de parallelle diplomatieke kanalen werden drooggelegd of moesten zich aanpassen aan het nieuwe, meer op Frankrijk afgestemde Afrika-beleid van Michel. Petitjean werd uitgerangeerd.

In een gesprek met de redactie wees hij enkele jaren geleden vreemd genoeg met een beschuldigende vinger naar Jacques Brassine. Volgens Petitjean was Brassine de grote boeman die hem heeft buitengewerkt en die momenteel de lakens uitdeelt in Coopération et Progrès, de overkoepelende ontwikkelings-ngo van de MR.

Brassine was kort na de Kongolese onafhankelijkheid een topmedewerker van de Katangese secessie en staat nota bene bekend als de man die jarenlang volhield dat de Belgen niets te maken hebben gehad met de moord op Patrice Lumumba, de eerste verkozen premier van Kongo. (Een stelling die sinds het boek van Ludo De Witte en de parlementaire onderzoekscommissie-Lumumba naar het rijk der fabelen werd verwezen.)

In de jaren tachtig werd Brassine onder meer kabinetschef van minister van Defensie François-Xavier De Donnea (MR). Volgens Petitjean zou Brassine, die momenteel geen enkele functie meer bekleedt in de Franstalige liberale partij, nog steeds een grote rol achter de schermen spelen in het kabinet van minster Michel.

Voortaan zetelt Petitjean in de Waalse Gewestraad voor het Front National (FN), een partij die net als het Vlaams Blok voor de rechtbank werd gedaagd wegens overtreding van de antiracismewet. (Het is nog wachten op een uitspraak, maar zowel de correctionele rechtbank als het hof van beroep hebben zich alvast bevoegd verklaard, en die positie werd ook bevestigd door het Hof van Cassatie.)

Dokter Daniel Féret, oprichter en voorzitter van het FN, pakt op zijn eigen website graag uit met het feit dat hij in het begin van de jaren zestig zijn eerste stappen op het politieke toneel heeft gezet als aanhanger van de Franse extreem-rechtse organisatie Restauration Nationale, die aanleunde bij de Organisation Armée Secrète (OAS), de terreurorganisatie die gewapend verzet pleegde tegen de onafhankelijkheid van Algerije.

In zijn studententijd was Féret ook een militant van Jeune Europe, een uiterst-rechtse organisatie die werd opgericht en geleid door Jean Thiriart, een van de steunpunten in België van de OAS. Thiriart was lid van Les Amis du Grand Reich Allemand (Agra) en onderhield persoonlijke contacten met een reeks ex-nazi’s en OAS-leiders. Dat alles moet een beetje vervelend zijn voor Petitjean, die zich ereconsul van Tunesië mag noemen.

Eveneens verkozen voor de Waalse Gewestraad is de blinde advocaat Michel Delacroix, die sinds vorig jaar gecoöpteerd senator is voor het FN. Delacroix was jarenlang de contactpersoon en vertrouwensman in ons land van Léon Degrelle, de in 1984 overleden leider van de Waalse fascistische partij Rex, die na de Tweede Wereldoorlog wegens collaboratie de doodstraf kreeg. Degrelle wist te vluchten naar Spanje en bleef van daar uit een rol spelen als goeroe en mentor van Belgische extreem-rechtse miltanten.

Delacroix werd op 25 mei 1999 door de correctionele rechtbank van Brussel veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar voorwaardelijk wegens illegaal bezit van oorlogswapens. Tijdens een huiszoeking in zijn woning en die van zijn vrienden had de politie in 1994 een wapenarsenaal ontdekt van ongeveer vijftien revolvers, machinepistolen en geweren, naast messen, rookpotten en zelfs een antitankkanon.

Het appartement van Delacroix in de IJskelderstraat in Sint-Gillis was destijds ook het contactadres in Brussel van het Vlaams Blok. Bij die gelegenheid nam het gerecht ook meer dan tien kilo documenten in beslag, vooral revisionistische en neonazi-literatuur. Delacroix bleek ook een gesigneerde foto van Degrelle in huis te hebben. Voor de wapens gaf de blinde advocaat een eenvoudige verklaring: “Ik ben verzamelaar.”

Toen Delacroix in juni vorig jaar door Féret werd voorgedragen als gecoöpteerd senator, veroorzaakte dat een storm van protest. De Franstalige christen-democraten riepen alle democratische partijen op om de coöptatie te verhinderen door het verslag van de senaatscommissie die de geloofsbrieven van kandidaten onderzoekt niet goed te keuren. PS en MR lieten weten dat ze het initiatief graag wilden steunen, maar dat er juridisch geen speld tussen te krijgen was. Het FN kon immers zelf kiezen wie het coöpteerde. Alleen Isabelle Durant (Ecolo) stemde samen met de cdH-senatoren tegen de goedkeuring van het verslag over de geloofsbrieven.

Het electorale succes dat het FN vorige zondag heeft geboekt, hoeft niet meteen te betekenen dat er aan de overkant van de taalgrens een nieuw Vlaams Blok in de maak is. In vergelijking met het Blok is het FN een nauwelijks gestructureerd zootje ongeregeld, een eenmansbedrijf van Féret, wiens enige verdienste erin bestaat dat hij in 1985 zo slim was om als eerste een claim te leggen op de naam en de symbolen van de gelijknamige partij in Frankrijk van Jean-Marie Le Pen (die overigens niets te maken wil hebben met de club van Féret).

Er zijn nauwelijks partijstructuren uitgebouwd, het programma is rudimentair en weinig gesofistikeerd, van moderne marketingtechnieken heeft de partij geen verstand en het politiek personeel is onbetrouwbaar. Bovendien staat FN-voorzitter Féret niet bekend als een charismatische leidersfiguur. Hij heeft meer het imago van een wild om zich heen schoppende ambrasmaker, met bovendien een spoor van interne partijruzies, onopgehelderde fraudezaakjes en onbetaalde rekeningen achter zich.

Met acht mandatarissen kan het FN vanaf dit jaar wel rekenen op een flinke kluit overheidsdotaties. Benieuwd hoelang het zal duren vooraleer de FN-mandatarissen over dat geld ruzie zullen beginnen te maken.

Bron » De Morgen

Van spin in het web tot ordinaire drugdealer

De Brusselse oplichter Michel Nihoul heeft niets te maken met de kinderontvoeringen, -verkrachtingen en -moorden van Marc Dutroux. Dat besliste het assisenhof van Aarlen gisteren. Met dat verdict trekt het hof een streep onder acht jaar gissingen, hypotheses en halve waarheden over de rol van Michel Nihoul in de zaak-Dutroux.

Met de aanhoudingen van Marc Dutroux, Michel Lelièvre en Michelle Martin, half augustus 1996, had het gerecht van Neufchâteau alle troeven in handen om snel duidelijkheid te verschaffen over een van de meest dramatische faits divers uit de Belgische gerechtelijke geschiedenis.

Dat het uiteindelijk acht jaar duurde, heeft te maken met de aanhouding van Michel Nihoul, kort daarna. Onderzoeksrechter Jean-Marc Connerotte liet hem arresteren omdat hij in contact stond met Marc Dutroux en Michel Lelièvre.

Die aanhouding gaf het onderzoek een volledig nieuwe wending. Het gerecht van Neufchâteau verspreidde de foto’s van de vier verdachten. Meteen stroomden bij de speurders van de cel-Dutroux honderden tips van goedmenende burgers binnen. Sommige getuigen zagen Nihoul op hetzelfde tijdstip op verschillende plaatsen van het land. Een van die getuigen was Regina Louf, die Nihoul in verband bracht met seksfuiven met prominenten uit de gerechtelijke, politieke en zakenwereld.

Die getuigenissen maakten van Nihoul ’the missing link’ tussen de Bende van Nijvel en de zaak-Dutroux. In de jaren negentig golden roze balletten (seksfuiven met kinderen) als een van de mogelijke redenen voor de 28 moorden door de Bende van Nijvel in de jaren tachtig.

Een speciale onderzoekscel werd opgericht om de getuigenissen na te trekken. Na een paar maanden speurwerk kwam een twintig koppen tellende ploeg onder leiding van commissaris Georges Marnette tot de vaststelling dat Nihoul in de ontvoeringen van de zaak-Dutroux niets ten laste kon worden gelegd. Meteen werd de eerlijkheid van de toenmalige commissaris van de gerechtelijke politie in twijfel getrokken. De speurdersploeg onder zijn leiding zou op vraag van het establishment Michel Nihoul buiten schot houden, heette het.

Het onderzoek van de ploeg-Marnette werd hernomen door de cel-Obelix, maar ook nieuwe opsporingen konden het tij niet doen keren. Michel Nihoul werd zes maanden na zijn aanhouding door de Luikse Kamer van Inbeschuldigingstelling wegens gebrek aan aanwijzingen in voorlopige vrijheid gesteld.

Beschermingsscenario

Dat ook de nieuwe speurdersploeg geen bewijzen kon vinden, werd gezien als een gevolg van de bescherming die Michel Nihoul zou genieten. Een scenario dat door de parlementaire onderzoekscommissie onder leiding van de VLD’er Marc Verwilghen vruchteloos onderzocht werd.

De voorbije zeven en een half jaar zochten de speurders die overtuigd bleven van de schuld van Nihoul hun heil in de media. Dat leidde tot de strijd tussen ‘believers’ en ‘disbelievers’. Het ontlokte de speurder Raymond Drisket de in de Belgische rechtstaat zeer verrassende uitspraak dat ‘Michel Nihoul niet kon bewijzen dat hij niet betrokken was bij de ontvoering van Laetitia Delhez’.

De jury in Aarlen werd heen en weer geslingerd tussen de publieke opinie en de mening van de ouders van slachtoffers enerzijds en de angst om een onschuldige te veroordelen anderzijds. Wellicht verklaart dat waarom de jury gisteren geen oordeel durfde te vellen over het aandeel van Nihoul. De jury speelde de bal door naar de beroepsrechters, die in Michel Nihoul geen spin in het web van Marc Dutroux zagen. Nihoul werd enkel schuldig bevonden aan leiderschap van een bende die drugs dealde.

Toch betekent dit verdict niet het einde van de nachtmerrie voor Nihoul. Een deel van de publieke opinie blijft overtuigd van zijn aandeel in de kinderontvoeringen en kindermoorden. Dat bleek gisteren al uit de reacties van sommige advocaten en burgerlijke partijen na de uitspraak van de jury. Het valt te verwachten dat de zaak – net zoals die van de Bende van Nijvel – om de zoveel jaar opnieuw opgerakeld wordt, telkens nieuwe getuigen opduiken.

Bron » De Tijd

Zelfs bij vrijspraak voor moord komt Dutroux nooit vrij

Zelfs als de assisenjury Marc Dutroux vrijspreekt voor de moorden op An, Eefje en Bernard Weinstein, toch zal hij nooit de gevangenis verlaten, want niemand zal zijn vrijlating durven ondertekenen. Dat heeft advocaat Ronny Baudewyn gezegd tijdens zijn repliek voor zijn cliënt Marc Dutroux.

Daarna was het de beurt aan de verdediging van Michelle Martin. Volgens haar advocaat geeft ze toe dat ze mededader is bij de opsluiting van Julie en Melissa. Voor de opsluiting van de andere meisjes pleit ze enkel medeplichtigheid. Marc Dutroux krijgt morgen het laatste woord.

Baudewyn had in zijn eerste pleidooi al gezegd dat een vrijspraak voor één tenlastelegging in de praktijk niet uitmaakt voor Dutroux, omdat hij toch nooit meer de gevangenis zal verlaten. Andere partijen in het proces hadden die verklaring met kritiek overladen omdat Dutroux enkel voor de moorden tot levenslang veroordeeld kan worden.

“Wat ik zei was geen valstrik. Want zelfs al wordt hij voor die moorden vrijgesproken, dan nog zal niemand zijn vrijlating durven ondertekenen”, zei Baudewyn vanmorgen.

De advocaat gaf eerst een ellenlange opsomming van volgens hem leugenachtige verklaringen van Michelle Martin. Vervolgens legde hij opnieuw het, volgens hem, gebrek aan bewijs uit voor de feiten die Marc Dutroux ontkent: de ontvoering van Julie en Melissa (“zelfs procureur Bourlet geeft toe dat er geen klaarheid bestaat in die zaak”), de verkrachting van Henrieta Palusova en de drie moorden.

An en Eefje

Dat Dutroux de plaats aangeduid heeft waar An en Eefje begraven lagen, betekent volgens Baudewijn niet dat zijn cliënt de meisjes vermoord heeft. “We weten allemaal waar Lady Di begraven ligt, alhoewel slechts weinigen onder ons daar al geweest zijn. Wil dat zeggen dat we allemaal iets met haar dood te maken hebben?”

Volgens de advocaat is Dutroux in de val gelokt door de speurders. “Het hele terrein was al omgewoeld, behalve één metalen plaat met een schoorsteentje op. De speurders hebben ingespeeld op zijn ijdelheid en Dutroux gevraagd waar hij dacht dat de meisjes konden liggen.”

Baudewyn stelde vast dat andere partijen tijdens de pleidooien nauwelijks over de zogezegde bewijzen voor de moorden gesproken hebben, omdat ze niet bestaan. “Er zijn dingen over An en Eefje die we niet willen weten”, zei Baudewyn. Hij opperde dat de meisjes nog elders dan in Marcinelle en Jumet geweest zijn en hij vond dat er voor die moorden niet meer aanwijzingen zijn richting Dutroux als richting Weinstein.

De advocaat wees ook op de verschillende verklaringen van onder anderen Michelle Martin, dat Weinstein nog in leven was na november 1995. Waarom zouden die getuigen minder geloofwaardig zijn dan de getuigen die zeggen dat Marc Dutroux zijn vrouw sloeg, vroeg Baudewyn zich af. “Ook voor de moord op Weinstein is er geen bewijs”, besloot de derde pleiter voor de hoofdverdachte.

Michelle Martin tussen mededaderschap en medeplichtigheid

Michelle Martin geeft toe dat ze mededader is bij de opsluiting van Julie en Mélissa. Voor de andere opsluitingen beweert Martin dat ze slechts medeplichtig is. Dat zei Martins advocaat Thierry Moreau vannamiddag. Moreau legde er de nadruk op dat zijn cliënte geen deel uitmaakte van de bende en dat ze moet gezien worden als een zwak iemand die volledig afhankelijk was van Dutroux.

Met het oog op strafvermindering had de advocaat in zijn eerdere pleidooien verklaard dat Michelle Martin bij alle opsluitingen medeplichtige en geen mededader was.

De advocaat herinnerde eraan dat medeplichtigheid enkel nuttige medewerking betekent. Iemand die mededader is heeft daarentegen hulp geleverd die noodzakelijk is om de misdaad te kunnen plegen. En volgens Moreau maakt het stilzwijgen of het nietsdoen van zijn cliënte haar geen mededader. Moreau citeerde het hof van Cassatie dat zegt dat angst, lafheid en nalatigheid niet kunnen beschouwd worden als mededaderschap.

Volgens Moreau maakte Martin geen deel uit van de bende die kinderen ontvoerde en opsloot. Daar is een bewuste beslissing voor nodig en ondubbelzinnige banden tussen de leden. En daarvan was geen sprake bij Michelle Martin, zei hij. Ze werd enkel bij de feiten betrokken omdat ze de echtgenote was van Dutroux.

Bron » De Standaard