Interviews

Tien jaar na Patrick Haemers

Inleiding

Tien jaar geleden was Patrick Van Brussel de speurder die voor rekening van de speciale onderzoekscel Gamma infiltreerde in de familie- en vriendenkring van Patrick Haemers. Tien jaar geleden was vader Haemers zijn belangrijkste contactpersoon binnen die familie. Tien jaar later is de vader zijn twee zonen kwijt, zijn twee enige kinderen. Op zijn eerste werkt hij als de beesten, om te vergeten. Hij heeft een bakkerij in de buurt van Perpignan, in Zuid-Frankrijk.

Tien jaar later is de speurder minstens even getraumatiseerd door ‘de zaak’ als de vader. Kort na de arrestatie en de uitlevering van Patrick Haemers is hij ingestort, om niet meer overeind te komen. Toch niet als rijkswachter. Hij werd onlangs, op zijn 42ste, op pensioen gesteld wegens ‘lichamelijke ,ongeschiktheid’. Hij hoopt binnenkort te kunnen emigreren naar een ver land.

Tien jaar later confronteert het weekblad Humo de vader met de speurder. Ze smikkelen ganzenlever, gamba’s en dagverse zeewolf in restaurant La Belle Provence, ergens in het uiterste westen van de Languedoc. Ze begluren elkaar een beetje unheimlich. Kroniek van een vreemd weerzien.

Een gesprek met Achille Haemers en Patrick Van Brussel

Wanneer hebben jullie elkaar voor het eerst ontmoet?

Van Brussel: “Dat moet in maart 1989 zijn geweest. Ik denk 17 maart ’89.”

Haemers: “Tien jaar geleden. Mijn zoon Patrick was op, de vlucht, na de ontvoering van Paul Vanden Boeynants. Hij zat in Brazilie. Maar dat wisten we toen nog niet.”

Van Brussel: “Ik heb Achille gebeld.”

Haemers: “‘Meneer Haemers, kunnen wij eens met u praten?’ Tja, waarom niet eigenlijk? Het is bekend dat ik niet gemakkelijk nee zeg. Daardoor zit ik hier nu weer, verdomme. Hij stelde me voor hem te ontmoeten in een café. Ik zat daar te wachten, en er kwamen twee mannen binnen die ik nog nooit had gezien, maar die ik in de loop van de volgende maanden heel vaak zou zien. Ze kwamen bij mij aan tafel zitten en stelden zich voor, Rudy De Jonghe en Van Brussel, BOB, leden van de zo genaamde Cel Gamma, de speciale onderzoekscel die achter mijn zoon en zijn vrienden aan zat. ‘Wat drink je?’ ‘Een pintje.'”

Van Brussel: “Carlsberg. We zaten in het Deense café Andersen aan de Kroonlaan in Brussel, vlakbij de rijkswachtkazerne.”

Haemers: “En hun allereerste vraag was: ‘Weet gij soms waar uw zoon is?’ Haha! Ik lieg nooit, ik kan niet liegen. Ja, tegen mijn vrouw kan ik zeggen dat ik een pint drink bij Jean, terwijl ik in feite bij Louis zit, maar dat is iets anders. Dus ik zei tegen die mannen: ‘Nee, ik weet niet waar mijn zoon is.’ Niemand wist het. Ze glimlachten en we dronken nog een pint. Zo is het begonnen.”

En wat was je eerste indruk van Haemers?

Van Brussel: “Een mens in moeilijkheden. Serieuze moeilijkheden. Niet enkel gerechtelijke, maar ook psychische en morele. Was het allemaal waar wat de kranten schreven over zijn zoon? Gewapende overvallen op geldtransporten, doden en gewonden, de ontvoering van VDB … Dat kon toch niet waar zijn! Het deed zijn wereld wankelen. En met mensen die wankelen moet je goed opletten. Het heeft uiteindelijk ook geresulteerd in een zelfmoordpoging …”

Haemers: “O ja. Ik was poepeloere zat toen ik dat gedaan heb. Maar ik kon het niet meer uithouden, ik kon het niet meer aan. In feite hebben Van Brussel en zijn collega’s mijn leven kapot gemaakt. En vice versa, misschien. Dat is het leven, ge kunt daar niet aan uit.”

Van Brussel: “Na een tijdje belde Achille ons als hij diep in de put zat. Kun je je dat voorstellen? Dat was de wereld op z’n kop; iemand met wie wij professionele contacten moesten onderhouden om de gevaarlijkste gangsters van het land op te sporen, kwam bij ons zijn nood klagen.”

Achille, had jij met Van Brussel en De Jonghe iets wat je met andere politiemannen niet had? Waren zij twee flikken met wie je kon praten?

Haemers: “Aanvankelijk zeker niet. Waarom zou ik met hen praten? En waarover? Zij waren gewoon twee vreemdelingen die in mijn leven binnendrongen en die …”
Van Brussel: “… tot elke prijs uw zoon wilden vast krijgen.”

Haemers: “Het siert hen dat ze daar van in het begin geen doekjes om wonden. Ze zeiden: ‘Luister, meneer Haemers, wij hebben alle tijd. Vroeg of laat pakken we hem toch.’ Dat was tenminste eerlijk. Andere politiemannen, andere politiediensten, zelfs onderzoeksrechter Jean-Pierre Collin, probeerden zoete broodjes te bakken: ‘Meneer Haemers, we willen uw zoon gewoon even zien, niet om hem aan te houden, o nee, maar om hem een paar vraagjes te stellen, dat is alles, echt waar. Werk toch met ons, meneer Haemers, want die anderen, die andere politiediensten zijn niet te vertrouwen, die knallen hem omver als ze kunnen.’ Van Brussel en zijn maat waren de enigen die hardop zeiden dat ze mijn zoon zouden ‘pakken’. En hen vertrouwde ik nog het meest.”

Van Brussel: “Onze eerlijkheid ging tamelijk ver. Zelfs toen we op het punt stonden Patrick Haemers aan te houden, hebben we Achille ingelicht. We hebben niet gezegd hoe of waar, maar wel: ‘Het gaat gebeuren, het is voor zeer binnenkort.'”

Haemers: “Inderdaad, dat hebben ze mij klaar en duidelijk laten verstaan.”

Van Brussel: “En toen heb jij gevraagd, gesmeekt: ‘Schiet ‘m niet dood. Schiet ‘m alstublieft niet dood.’ En wij hebben geantwoord: ‘Beloofd, hier en nu.'”

Maar jullie waren gewone rijkswachters. Jullie hadden het commando niet in handen. Hebben jullie toen geen valse belofte gedaan? Bovendien was jij er niet eens bij in Brazilië.

Van Brussel: “Nee, maar mijn collega Rudy De Jonghe wel, en ik vertrouwde hem voor duizend procent. Hij zou belet hebben dat de arrestatie uit de hand liep. Ik wist dus dat ik mijn belofte kon waarmaken.”

Haemers: “Mijn zoon Patrick was geen gevaarlijk man. Ik heb hem althans nooit zo aangevoeld.”

Van Brussel: “Allez, Achille. Goed, nu spreek je als zijn vader. Maar ik als gewone Belg voelde mij wel degelijk bedreigd door Patrick Haemers.”

Haemers: “Door de Patrick Haemers uit de media, ja!”

Van Brussel: “Nee nee, door ziin gewelddadig gedrag, door de bloedige overvallen … waarvan hij verdacht werd, zijn overvloedig cocaïne gebruik.”

Haemers: “Was dat niet voorbij toen? Ja, dat ligt allemaal nog zeer gevoelig voor mij. Maar wij hebben ook veel totaal onbelangrijke gesprekken gevoerd. Over koetjes en kalfjes. Over de wedstrijden van Anderlecht. Want wat konden zij vragen aan mij? En wat kon ik antwoorden? Ja, die of die ken ik. Ja, met deze of gene heb ik nog ooit een pint gedronken op café.”

Van Brussel: “Nee nee, we hebben wel degelijk heel belangrijke dingen besproken. Over de connecties van de familie Haemers. Over de vriendenkring van Patrick Haemers. Over dat hele netwerk in Sint-Lambrechts-Woluwe.”

Haemers: “Voor mij waren dat onschuldige vragen! ‘Kent Piet Pol?’ ‘Ja, Piet kent Pol.'”

Van Brussel: “Maar voor ons, voor het onderzoek, kon het razend belangrijk zijn dat Piet Pol kende.”

Haemers: “Dat begrijp ik. Maar geef toe, in feite wist ik van niks. Ja, ik wist dat mijn zoon VDB had gedaan. Op een gegeven moment, begin ’89, kreeg ik hem aan de telefoon. Het was al een paar jaar geleden dat ik hem nog gehoord of gezien had. Ik wist niet waar hij was: in Zuid-Amerika, in Afrika, waar dan ook. Maar ik had een kleinzoon, Kevin, en die belangde mij geweldig aan. Toen kwam dat telefoontje uit een vreemd land: ‘Mon papa, als het je interesseert kunnen we afspreken in de Fouquets, op de Champs Elysée in Parijs. Ik zal er zijn met Kevin.’ Mijn vrouw en ik waren natuurlijk in de wolken! Op dat moment was de gijzeling van VDB bezig. Ik geloof dat ik toen nog geen contact had met Van Brussel. In ieder geval, hij had er niet op moeten rekenen dat ik hem zou hebben ingelicht over die afspraak met mijn zoon. Dus ik ontmoette Patrick eerst in hartje Parijs, en daarna gingen we naar dat chique kasteel in Chartres, waar we samen dineerden en de nacht door brachten.”

En waar Patrick vertelde dat de ontvoering van VDB zijn werk was.

Haemers: “In de wc, ja! Ik ben er ziek van geworden. Ziek! Ik had de lotgevallen van VDB gevolgd zoals iedereen in België. In het begin dacht ik dat zijn ontvoerders hem kapot zouden maken. Maar toen het maar bleef duren, vond ik dat er een geurtje aan zat. En plots vernam ik dat mijn zoon het had gedaan! Wat moest ik zeggen? En Patrick zei me dat ze hem geen haar zouden krenken. Hij heeft in mijn bijzijn zelfs, nog getelefoneerd naar zijn compagnons die VDB bewaakten in Le Touquet.”

Van Brussel: “Heeft Patrick je toen ook niet gezegd dat VDB goed behandeld werd?”

Haemers: “Ze speelden samen met de kaarten! ‘Papa, ik zweer het, we steken geen vinger naar hem uit. Hij wordt zelfs verwend.’ Daar stond ik dan, in de wc, met mijne sjarel in mijn hand. Ik zei: ‘Ge zijt zot, gij! Nu zijt gij helegans zot geworden! Ze maken je kapot!’ Hij antwoordde: ‘Mais non papa, er kan me niks gebeuren.’ Hij had bescherming. Bescherming van hogerhand, daar moet je niet aan twijfelen.”

Van Brussel, eigenlijk was het jouw job de familie Haemers te kraken.

Van Brussel: “Dat is sterk uitgedrukt.”

Haemers: “Maar in feite was het zo. Of laten we zeggen: hij moest inbreken in onze familie.”

Van Brussel: “Zoals we moesten inbreken in de andere familie- en vriendenkringen en in alle gele dingen van de bende. Wij waren blij met elk klein element dat ons vooruit kon helpen. Al moesten we een hele nacht rondhangen om een klein detail bevestigd te krijgen: we gingen ervoor.”

Achille, had jij er ook geen belang bij om contact met de speurders te hebben? Zo kon je proberen te achterhalen hoe ver het onderzoek stond, welke richting het uitging, hoe je je zoon optimaal kon beschermen. Was dat het spel dat werd gespeeld?

Haemers: “Wat doe je als je tegenover een politieman zit? Na denken: ‘Wat gebeurt hier? Waarom is die man hier? Wat wil hij?’ Bon. Zij dronken een pint, ik dronk de mijne wat snel let, het tempo werd opgedreven. Zo begon het spelletje. En ik moet zeggen: ik was dadelijk mee. Ik heb het spel gespeeld. Eerlijk, stevig, een beetje ruw af en toe. Ik zal niet zeggen dat ik het onmogelijke heb gedaan om mijn zoon te redden, maar ik heb toch veel gedaan.”

Was het een harde confrontatie tussen de flik en de vader? Want om met de nodige gedrevenheid achter je zoon aan te kunnen zitten, had de flik een bepaald beeld van Patrick Haemers voor ogen: bendelid, gewapende overvaller, ontploffingen, doden en gewonden. En als va er zat jij met een totaal ander beeld.

Haemers: “Ik was mij zeer bewust van het beeld dat Van Brussel van mijn zoon had. Maar ik wilde dat niet aanvaar den. En nog altijd niet.”

Je weigert er nog over na te denken, of wat?

Haemers: “Nu is het voorbij. Patrick is dood. Hij heeft zelfs geen proces gehad. Hij is dus gestorven met her vermoeden van onschuld. Daar hou ik mij aan vast. Dat is mijn strohalm: mijn zoon is onschuldig gestorven.”

En dat maakt het makkelijker om verder te leven?

Haemers: “Veel gemakkelijker. Ik bewaar een beeld van Patrick zoals hij geweest is: prachtig, eerlijk, gemoedelijk, vriendelijk, lachend.”

De meeste mensen die dit lezen, zullen denken: vader leeft verder met een wel het geromantiseerd beeld.

Haemers: “Weet gij hoe oud ik ben? Ik ben 69 jaar. Weet gij hoeveel jaren ik nog te leven heb? Wat zullen we zeggen? Tien? Dat is heel weinig. Dus laat mij die laatste tien jaren met mijn zonen leven zoals ik ze gekend heb, en niet zoals ze zijn afgeschilderd. Gun mij m’n eigen verhaal. Ik ben nooit akkoord gegaan met het leven dat Patrick leidde. Dat heb ik al dikwijls gezegd en ik herhaal het vandaag: ik ging honderd procent niet akkoord.”

Maar die jongen is nu dood.

Haemers: “Je ne souffre pas. Ik lijd er met elke dag onder. Il a termine sa vie comme il a vecu. Hij heeft zijn leven beëindigd zoals hij het heeft geleefd … Mijn grote, onoplosbare verdriet betreft mijn aandeel in dat korte leven. Ik beklaag mezelf, ik beschuldig mezelf nog elke dag …”

Van Brussel: “En dat is niet terecht! Daar ga ik met mee akkoord.”

Haemers: “Ofwel laat je mij uitspreken, ofwel beëindigen we dit gesprek hier en nu. Ik vergeet nooit wat Patrick mij gezegd heeft, de allerlaatste keer dat ik hem in leven heb gezien. Hij heeft me omhelsd, voor het eerst sinds heel lang, en hij heeft gezegd: ‘Ecoute papa, maintenant ce n’est plus moi qui porte ton nom, maintenant c’est toi qui porte mon nom.’ Nu ben ik het met meer die jouw naam draagt, nu draag jij de mijne. Dat is waar, nu draag ik zijn naam. En nu draag ik zijn schuld. Voor wie zijn jullie helemaal hierheen gekomen? Wie ben ik? Ik ben niemand. Ik ben een handelaar, ik hier mijn hele leven hard gewerkt, ik ben getrouwd en ik heb twee kinderen gekregen, zoals duizenden, zoals honderdduizenden andere mensen. Maar ik ben de vader!”

Heeft je zoon op die manier ook zijn zelfmoord aangekondigd?

Haemers: “Nee, maar hij heeft mij wel gezegd dat hij zich wellicht van kant zou maken. En hij heeft erbij gezegd hoe. En het is ook zo gebeurd: met het snoer van her tv-toestel. Hij was ten einde raad. Ik dacht dat ik erin geslaagd was hem te overtuigen het niet te doen. Ik had gezegd: ‘Je moet altijd hopen, je moet naar dat proces gaan, en je moet praten.’ Hij heeft zelfmoord gepleegd, dat lijdt geen twijfel. Maar ze hebben hem natuurlijk de dood in gedreven. Je kunt iedereen psychisch kapot maken.”

Fundamenteel mislukt

Bedoelde hij het wel vriendelijk toen hij zei: “Nu draag jij mijn naam”? Jullie relatie is nooit echt goed geweest. Misschien bedoelde hij: “Nu blijf jij met die bezoedelde naam achter. Net goed.”

Haemers: “Nee, het ging veel dieper dan dat. Het was een trieste vaststelling. Een trieste balans van zijn leven. In de jaren voordien hadden we bijna geen contact meer gehad. En als er contact was, ging her er zelden vriendelijk aan toe. Ik denk dat ik nu weet hoe dat zo gegroeid is. Die jongen, Patrick, is opgevoed in een welgestelde familie. Er was geen geld te kort. En zijn vader was een formidabel man. Zo zag hij me, als een buitengewone, fantastische vent. En hij wilde mij overtreffen. Hij wilde meer worden en meer zijn dan zijn vader. Maar hoe doe je dat? Door hard te werken, natuurlijk. En daar knelde het schoentje.”

“Patrick hield van het gemakkelijke leven. Hij kon al vroeg stevig drinken. De meisjes liepen bij bosjes achter hem aan. Op zijn veertiende was hij eigenlijk al verloren. Ik herinner me kampeervakanties in de buurt van Biarritz. Hij was veertien, en meisjes van achttien, negentien jaar kwamen de hele dag door naar hem vragen: ‘Patrick n ‘est pas là?’ Ik vond het heel vriendelijk van die meisjes dat ze op mij zoontje van veertien wilden passen. Maar achteraf denk ik: dat was verdorie pedofilie!”

“Hij had te veel succes. Hij werd een echte m’as tu vu. Maar Waar moest het geld vandaan komen? Hij studeerde slecht. Hij studeerde niet. Ik gaf hem een van mijn beste winkels. Ik hield van hem, ik adoreerde hem, hij was mijn god! Maar ik verstond de kunst niet om hem te doen inzien dat … Ik weet het niet. Hij wilde groter en sterker zijn dan zijn vader, en hij kende maar een weg: de weg die hij gekozen heeft. Ik ben mislukt. Ik ben fundamenteel mislukt.”

Van Brussel: “Patrick Haemers heeft die weg niet alleen gekozen. Hij is in een bende terechtgekomen. Oorspronkelijk was het een jeugdbende, zoals je die in elke gemeente of stad vindt. Maar de groep is serieus ontspoord. Er waren kereltjes bij zoals Thiery Smars, die had op heel jonge leeftijd zware criminele feiten pleegden. En vooral, die al op jonge leeftijd werden beïnvloed en zelfs gemanipuleerd door … bepaalde personen.”

Verwijs je nu naar het milieu rond de overleden bankier van de Caisse Privé Guy Cruysmans? Dat gespierd rechtse groepje waartoe ook de advocaat Jean-Paul Dumont en ex-burgemeester Donald Fallon van Sint-Lambrechts-Woluwe behoorden. Lui die bij de CEPIC-strekking van de PSC aanleunden en die rechtstreekse en zakelijke banden hadden met Vanden Boeynants en zijn vrienden.

Van Brussel: “Laten we afspreken dat ik zelf niet te veel namen noem, ik ben nog altijd gebonden aan mijn beroepsgeheim. Maar inderdaad, in dat milieu werd die jongens het onmogelijke voorgespiegeld. Ze begonnen het geld – het zwarte geld, het fraudegeld – van de beau monde naar allerlei belastingparadijzen te transporteren. Geld van machtige mensen die boven alle verdenking stonden en die zich perfect wisten te beschermen. Met dat grote geld leerden ze mogelijkheden kennen om nog meer geld te scheppen. Dat is een misdadige invloed geweest. Wij zijn dit spoor op een gegeven moment beginnen onderzoeken. Toen werd ons heel snel duidelijk gemaakt dat dat niet de bedoeling was, dat we te ver gingen.”

Hoe?

Van Brussel: “Een voorbeeld, we hadden een informant die naar de bank en de bankier verwees. We werden prompt ontboden bij de substituut-procureur die het dossier-Haemers volgde. Dat was Bart Van Lijseheth. Hij gaf ons de opdracht desnoods een proces-verbaal ten laste van die informant op te stellen. Dat hebben we geweigerd. Maar aan De Bank mocht absoluut niet worden geraakt.”

‘Dure’ criminelen

Dus van de Caisse Privé zijn jullie verder afgebleven?

Van Brussel: “Laten we zeggen dat we daar onze vingers aan hebben verbrand. We zijn te voortvarend geweest, we hebben te snel willen gaan, we hebben te veel mensen lastig gevallen, te veel slapende honden wakker gemaakt. Mensen met invloed die ervoor konden zorgen dat ze niet verder werden lastig gevallen. We zijn naar de weduwe van De Bankier gegaan, en naar zijn mededirecteurs van weleer. We waren te weten gekomen dat De Bankier een bijzondere aandacht had voor de jeugd van Sint-Lambrechts-Woluwe, dat hij die jongeren thuis ontving, en dat hij hen ondervroeg over hun seksuele voorkeuren en hun seksueel gedrag. Hij hield daar zelfs fiches over bij. Georges Lacroix, de broer van Philippe Lacroix, is zelfs in dienst gegaan bij De Bank. En de geweldenaar Thiery Smars werd zowat de prive-chauffieur van De Bankier. De jongeren van Woluwe kregen ook een politieke opleiding ten huize van De Bankier. Docent van dienst was de extreem-rechtse advocaat die je hebt genoemd.”

Jean-Paul Dumont. Maar Patrick Haemers ging daar niet naartoe, die had lak aan politiek.

Van Brussel: “Haemers was a-politiek, dat klopt. Patrick Haemers interesseerde zich alleen voor geld, cocaïne en vrouwen. Maar Thiery Smars en Philippe Lacroix, dat was andere koek. Wat mij betreft was Smars een extreem rechtse terrorist, iemand die schoot om te doden. Smars en co werden zijn gemaakt door dat milieu: grote beloftes, veel geld, alles wat ze wilden. En dan krijg je … wat we gekregen hebben, een heel speciaal soort criminaliteit.”

“Allez, wat had je zoal qua criminaliteit in Brussel? Het traditionele milieu, daarnaast wat jong crapuul in Molenbeek, in Sint Joost-ten-Node, drugsbendes en prostitutie in Schaarbeek … Maar wat zag je in Sint-Lambrechts-Woluwe ontstaan? Een dure criminele scène, met rijkeluiskinderen als misdadigers! Dat is echt heel speciaal, hoor, dat bestaat nergens anders. Normaal hebben de zonen en dochters van rijke mensen het niet nodig om zulke riskante, gewelddadige, bloedige dingen te doen. Frauderen, coke snuiven en dure auto’s in de prak rijden, ja, maar dit …”

Patrick Haemers heeft een paar keer gezegd dat hij ‘passeur’ is geweest, dat hij geld over de grenzen bracht …

Van Brussel: “Voilà, en nu weet je zelf toch goed genoeg dat Haemers niet intelligent genoeg was om dat allemaal zelf te bedenken? Philippe Lacroix misschien wel, en bepaalde bestuurders van bepaalde banken ook. Dus ik zeg, ze hebben dat in opdracht gedaan.”

Goed, maar zie jij het milieu datje beschreven hebt als opdrachtgever van overvallen op geldtransporten?

Van Brussel: “Ja, en als je me vraagt waarom: om het onveiligheidsgevoel bij de mensen aan te wakkeren.”

Dat was ook de diepere gedachte achter de Bende van Nijvel.

Van Brussel: “Het was dezelfde periode: de Bende, de CCC, Haemers. Je mag ook niet vergeten dat Patrick Haemers duidelijke banden had met de bende-De Staerke. Dat is een zekerheid, dat is vastgesteld. Patrick Haemers kocht zijn cocaïne bij De Staerke.”

Haemers: “Bescherming, bescherming … Natuurlijk! Zelfs na zijn arrestatie in Brazilië was Patrick ervan overtuigd dat hem niks kon gebeuren, dat hij nooit aan België zou worden uitgeleverd. Daarom wilde hij ook geen moeite doen om te ontsnappen. Ik heb hem opgezocht in de gevangenis van Recife. Drie gevangenen zaten daar: zijn vrouw Denise Tyack, Axel Zeyen en hij. Alle deuren stonden open, er was nergens een bewaker te bekennen. Ik zei: ‘Je vertrekt hier wanneer je wil.’ ‘Nee nee’, lachte hij, ‘dat zouden ze te graag hebben, je loopt twee meter en ze schieten je in de rug. Bovendien, ik zal toch niet uitgeleverd worden. Ik zal hier als een vrij man kunnen leven.'”

Van Brussel: “Waaruit nogmaals blijkt dat hij zich beschermd voelde.”

Haemers: “En die beschermers zaten heel hoog.”

Stille kracht

Uiteindelijk is hij wel uitgeleverd. Dus die bescherming heeft ofwel niet bestaan, ofwel niet gewerkt.

Van Brussel: “Je mag niet vergeten dat de aanhouding van Patrick Haemers voor veel mensen een complete verrassing is geweest. Wat normaal minstens een maand tot twee maanden aansleept, is in dit geval in twee dagen gebeurd: de rogatoire commissie, het vertrek van een ploeg naar Brazilië, tot en met de eigenlijke aanhouding.”

Precies, de Belgische regering en het Belgisch gerecht hebben in die twee dagen de middelen ter beschikking gesteld om dat te doen. Je gaat me toch niet vertellen dat de minister van Justitie – Melchior Wathelet, een partijgenoot en gewezen schoothondje van VDB – niet op de hoogte was?

Van Brussel: “Bepaalde personen waren met vakantie, of op buitenlandse missie, en bepaalde personen zijn niet kunnen tussenkomen. Te weinig mensen hebben ook geweten dat wij meteen konden overgaan tot de aanhouding van Patrick Haemers en co. Ze dachten wellicht dat het weer een rogatoire commissie op z’n Belgisch zou warden, een betaalde vakantie in de zon die toch niks zou opleveren. Vrijwel niemand wist dat wij precies wisten waar we in Rio moesten zijn.”

“Wij hebben toen iedereen in snelheid genomen. De verrassing was zelfs zo groot dat commissaris Fons Van Rie, nu de chef van de Algemene Politie Steundienst, openlijk het nut van de 23ste brigade van de gerechtelijke politie in twijfel trok. Hij begreep niet dat twee eerste wachtmeesters van de rijkswacht zoiets voor elkaar konden krijgen, terwijl de zogezegde topspeurders van de 23ste brigade, die is opgericht om het groot banditisme te bestrijden, en die al jaren achter Haemers aan zat, er niks van hadden gebakken. Niks hadden die: nul, zero.”

Waarmee Van Brussel hier en nu verklaart dat hij en Rudy De Jonghe de verblijfplaats van Patrick Haemers in Rio hebben achterhaald.

Van Brussel: “Ja.”

Dat mag zo zonder blozen in jullie curriculum vitae staan?

Van Brussel: “Ik heb geen curriculum meer. Ik probeer het verleden te vergeten. Ik denk dat ik genoeg bewezen heb.”

Maar de voorbereiding van de arrestatie hebben jullie binnen een beperkt kringetje gehouden?

Van Brussel: “Het ging om eenvoudige dingen. Bijvoorbeeld: normaal gezien verloopt de correspondentie tussen de politiediensten en de verschillende gerechtelijke instanties per post. In dit geval ging alles per drager, per koerier. We zorgden ervoor dat niemand de tijd kreeg om kopies te nemen, om te telefoneren, om af te remmen. Alles, moest onmiddellijk gebeuren: stempel en handtekening, stempel en handtekening. We zetten mensen voor voldongen feiten, vrees ik.”

Dat konden twee simpele rijkswachters toch niet afdwingen?

Van Brussel: “Dat is beroepsgeheim. In elk geval, er werd voor gezorgd dat het razend snel ging. Het moet ook razend snel gaan. We wisten dat Patrick Haemers drie dagen later met zijn vader in België zou telefoneren. En we wisten van waaruit.”

De telefooncel in het shopping center waar hij vlakbij woonde, en waar hij uiteindelijk ook overmeesterd werd?

Van Brussel: “Precies.”

Haemers: “Dat is zijn dwaasheid geweest. Zijn grote dwaasheid! Ik geloof dat hij door de aanhouding van meester Michel Van Der Elst zonder nieuws uit België zat, en dat hij daarom contact met ons heeft genomen. Wij werden dag en nacht gevolgd, onze telefoon werd getapt …”

Van Brussel: “Wat ik ten stelligste ontken!”

Bullshit. Zeg je dat nu omdat telefoontap in die periode wettelijk nog niet was toegelaten? In de jacht op Haemers en co werden toch alle middelen gebruikt?

Van Brussel: “Niet door ons. Ik heb in het boek van Frans Reyniers, de ex-hoofdcommissaris van de Brusselse gerechtelijke politie, gelezen dat zij telefoons aftapten, maar de rijkswacht deed het niet. De telefoon van Achille stond wel op zoller malicieux, we konden nagaan welke nummers hij belde, en van waaruit naar hem werd gebeld.”

Haemers: “Al wie ik zag of sprak in die periode, werd nadien op gepakt voor ondervraging! ‘Wat heeft meneer Haemers gezegd? Wat heeft hij gevraagd? Wat denkt u van meneer Haemers? Hoe hebt u hem leren kennen?’ Mijn vrienden zeiden me: ‘Achille, het is echt geen plezier meer om bij jou binnen te springen, we hebben er achteraf niets dan last mee.'”

Hoe voelt het om aan tafel te zitten met de man die beweert dat hij de arrestatie van uw zoon op zijn actief heeft?

Haemers: “In een kwartier tijd heb ik hier meer vernomen dan in de voorbije tien jaar! Ik wist niet dat zo weinig mensen op de hoogte waren van het feit dat mijn zoon gearresteerd zou worden! Maar dat had zonder twijfel een reden. Er heerste blijkbaar wantrouwen onder de speurders, de mensen van justitie vertrouwden elkaar niet. Wat moet ik daarvan denken? Dat als sommige mensen van zijn nakende aanhouding hadden geweten, ze Patrick misschien gewaarschuwd hadden? Dat is nieuw voor mij. En het wijst andermaal op bescherming.”

Maar je verneemt nu ook dat Van Brussel en De Jonghe die arrestatie in feite mogelijk hebben gemaakt.

Haemers: “Dat is niet zo nieuw. Dat was logisch, ze zaten de hele tijd op onze vingers te kijken. En ze hadden het aangekondigd, ‘We zullen hem pakken.’ Als zij het niet gedaan hadden, was het iemand anders geweest, iemand moest het doen. Dat kan ik hen niet kwalijk nemen. Ieder zijn job. Er is de bandiet en er is de gendarm, het is normaal dat de gendarm achter de bandiet loopt.”
Van Brussel: “Zo normaal is dat niet meer!”

Stel u eens voor dat deze gendarm een beetje minder hard achter uw zoon de bandiet had gelopen. Dan had Patrick Haemers misschien een welgesteld en eerbaar ingezetene van het fantastische Brazilië kunnen worden.

Haemers: “Dat zou hij niet verdiend hebben.”

Van Brussel: “Nee, dan zou Patrick Haemers op gezette tijden terug naar België gekomen zijn om nieuwe overvallen te plegen. Want Denise Tyack, zijn echtgenote, is een echte geldwolvin. Patrick moest zorgen dat er geld op de plank kwam. Hij zou opnieuw overvallen hebben gepleegd, hij zou opnieuw geweld hebben gebruikt, er zouden weer doden zijn gevallen. Daar ben ik van overtuigd. En hoe dan ook zou het faliekant afgelopen zijn. Of denk jij daar anders over, Achille?”

Haemers: “Ik heb geen enkel bewijs dat mijn zoon iets misdaan heeft.”

Van Brussel: “Maar je begrijpt mijn redenering toch? Heb ik soms ongelijk?”

Haemers: “Ik stond niet in zijn schoenen. Ik heb nooit geweten wat er in zijn hoofd omging.”

Met zijn allen ten onder

Van Brussel, heb jij vader Achille of moeder Liliane Haemers ooit met arrestatie bedreigd? Want uiteraard hebben zij in de loop der jaren hand- en spandiensten geleverd aan hun zoon. Volgens de letter van de wet op de bendevorming, had je hen zelfs kunnen beschuldigen van medeplichtigheid.

Van Brussel: “Nooit. Heb ik u ooit bedreigd, Achille?”

Haemers: “Nooit. Daarom heb ik hem ook leren waarderen.”

Uw andere zoon Eric werd wel stevig aangepakt door Van Brussel en De Jonghe.

Haemers: “Het is voorbij, ’t is voorbij.”

Van Brussel: “Eric Haemers panikeerde zich op een gegeven moment dood voor mij, dat klopt. Maar toen heeft zijn vader Achille mij serieus voor joker gezet.”

Haemers: “Ja, ik heb zijn reputatie kapot gemaakt! Daar is hij nu nog altijd razend om.”

Van Brussel: “Ik was le mechant flic in die tijd: de kwaaie, harde jongen, de pitbull. Iedereen vond mij een smeerlap. Ik ben lid geweest van de zedensectie van de Brusselse BOB. Als ik in het Noordkwartier kwam, deden de hoeren het licht uit. Ik was een stoere jongen en een workaholic.”

Haemers: “Ik voelde dat mij Eric het zwaar te verduren had. Maar ondertussen had ik Van Brussel en De Jonghe een beetje leren kennen. Ik zei tegen Eric: ‘Speel gewoon open kaart met die twee. En je moet zeker niet bang zijn van Van Brussel, want dat is een gevoelige jongen.’ Ik bedoelde, hij is rechtvaardig, hij toont begrip.”

Van Brussel: “De volgende keer dat ik hem opriep kwam Eric met een smile van oor tot oor binnen. Ik zei: ‘Haemers, veeg die glimlach maar van uw gezicht, want dat zal hier niet om te lachen zijn.’ We zaten in ons bureautje in de rijkswachtkazerne; daar kon ik het zeker niet hebben dat men niet sidderde en beefde voor mij. Maar Eric Haemers had zoveel vertrouwen in zijn vader, dat hij dacht dat ik hem voortaan zacht zou aanpakken.”

Haemers: “En zo is deze arme jongen zijn reputatie van kwaaie flik kwijtgespeeld. Ik heb die kwaaie flik niet gekend. Integendeel. Er zijn momenten geweest … dat ik mij van kant wou maken, dat ik het niet meer aankon … dat hij de benen onder zijn gat vandaan liep om mij te redden …”

En heeft hij u gered?

Haemers: “Ik heb hem een paar keer hard nodig gehad, dat is een feit. Ik ben eens ’s morgens vroeg in de rijkswachtkazerne aan de Kroonlaan in Elsene beland. Ik had de hele nacht door Brussel gedoold, stevig gedronken … Je zit met alles alleen. Ik herhaal het, ik ben nooit echt ondervraagd door die twee gasten. Het ging veel subtieler. Het speelde zich altijd af in een cafe, altijd tussen pot en pint, en het ging schijnbaar over niks speciaals. Maar tussendoor stelden ze hun vraagjes. Gelijk gij, gij kunt ook van die vraagjes stellen. Ik was altijd zeer op mijn hoede, zeer gestresseerd, maar ik wilde dat niet tonen.”

“Maar als zij weggingen, bleef ik alleen achter. En dan hernam ik het hele gesprek van begin tot einde: wat heb ik gezegd? Wat heb ik verkeerd gezegd? War kunnen ze aanvangen met wat ik gezegd heb? En ik dronk nog een pint. En nog een. En nog een. En die stress werd wanhoop. Tot ik mezelf voornam, ik maak me van kant. Die nacht heb ik geloof ik heel Brussel doorkruist. Te voet. Het was vreselijk weer: nat, koud. Ik was er niet op gekleed. Ik ben om vijf uur’s morgens langs de Kroonlaan gekomen, ik ben de kazerne binnengestapt en ik heb gezegd: ‘Ik moet Van Brussel en De Jonghe van de Cel Gamma zien. Ik moet hen zien!’ Ze hebben mij daar in een wachtzaaltje gezet, en ze hebben deze man hier uit zijn bed gebeld. Ja, ik zat echt diep in de put, toen.”

Van Brussel: “Ik heb de afstand Leuven-Brussel in tien minuten afgelegd. Hij was helemaal door geslagen nadat wij hem gezegd hadden dat de aanhouding van zijn zoon in de lucht hing. Hij zag er nogal verwilderd uit. Hij zwoer dat hij een einde aan zijn leven zou maken. Ik heb geprobeerd dat uit zijn hoofd te praten. We hebben opnieuw een tocht door Brussel gemaakt. Ik moest hem naar plekken voeren waar hij vroeger nog gewoond of gewerkt had. Het heeft ongeveer een dag geduurd voor hij weer kalm was.”

Haemers: “Weet je wat het was? Ik was op dat moment helemaal niet op de hoogte van wat mijn zoon Patrick deed en van wat hij gedaan had. En zij gooiden het in mijn gezicht, hij heeft dat gedaan, en dat en dat. Keihard! Ik zei: ‘Dat bestaat niet, dat kan niet, dat geloof ik niet, en dat kunnen jullie niet bewijzen!’ ‘We zullen het bewijzen!’, antwoordden zij. Ik heb de bewijzen nooit gezien.”

Hebben ze foto’s getoond van de aan flarden gereten slachtoffers van de overvallen?

Van Brussel: “Ja, ik heb hem foto’s laten zien van de beruchte GMIC-overval in Groot-Bijgaarden, waarbij twee doden waren gevallen, en van de zogezegde ‘zelfmoord’ van Thiery Smars.”

Haemers: “De GMIC herinner ik mij niet.”

Van Brussel: “Toen ben je huilend naar het toilet gelopen.”

Haemers: “Ja? Het was hun job, dat kon ik begrijpen. Maar ik moest er daarna mee voort, Wat is waar? Wat is niet waar? Die extreem gewelddadige GMIC-overval, daar kon ik met mijn verstand niet bij. Beeld je in: een paar weken voordien had mijn zoon in dat kasteel in Chartres gezegd dat hij VDB had ontvoerd. Hij sprak toen niet over een losgeld van 70 of 63 miljoen, maar over verscheidene honderden miljoenen. Dus toen Van Brussel die GMIC-overval in zijn schoenen schoof, een overval die is gebeurd terwijl VDB gegijzeld zat, dacht ik: dat kan niet, je moet gek zijn om zo’n overval te doen terwijl je iemand in handen hebt die honderden miljoenen kan opbrengen. En dus geloofde ik die twee rijkswachters niet. Het was niet logisch. Eventueel zou het toch zo geweest zijn …”

Ik wil nog eens terugkomen op de druk die op Eric Haemers werd gezet. Hem konden jullie bang maken omdat hij zijdelings bij een van de overvallen betrokken was geweest, en omdat hij allerlei hand- en spandiensten had geleverd …

Van Brussel: “Dat klopt niet helemaal. Eric Haemers is op een gegeven moment wel in beschuldiging gesteld, maar hij is niet aangehouden, dus … Maar wij hebben inderdaad alle mogelijke methodes van beïnvloeding en psychische druk gebruikt om hem te dwingen met ons samen te werken.”

En is dat gelukt?

Van Brussel: “Ja.”

Als je daar nu, tien jaar later, op terugkijkt, ben je dan trots op het resultaat? Of heb je wroeging? Zowel Patrick als Eric Haemers zijn dood. Zeker de dood van Patrick is ten dele een gevolg van uw werk geweest.

Van Brussel: “Wat Patrick Haemers betreft, kan ik moeilijk wroeging hebben. Tegenover Eric ben ik soms te hard geweest. Dag na dag na dag vielen wij die jongen lastig. Het is zoals Achille zegt: wij spraken niet altijd over de zaak. Soms gingen we samen iets eten, wij betaalden zijn eten, maar tijdens het dessert hadden we toch nog een paar kleine vraagjes. Dat kun je op den duur niet meer aan. Geen enkel normaal mens kan dat aan. Ik aarzel niet om dat psychologische mishandeling te noemen. Maar het was wel nodig voor het onderzoek.”

Eric had natuurlijk ook kunnen zeggen: “Nee, ik ga niet met jullie eten.”

Van Brussel: “Nee, dat kon hij niet. Want dan zou ik een nog veel vervelender gesprek gearrangeerd hebben. Dan zou ik de onderzoeksrechter een bevel tot medebrenging hebben laten schrijven, dan zou ik hem met de combi uit zijn kot zijn gaan halen en hem de handboeien om hebben gedaan. Zo eenvoudig lagen de zaken. Ik kon vriendelijk zijn voor hem – pintje drinken, steak eten, alles in peis en vree – maar daar moest natuurlijk wel iets tegenover staan. Eigenlijk kon ik meer doen met een Eric Haemers op vrije voeten, dan met een die achter slot en grendel zat.”

Ging het met jou ook zo, Achille?

Haemers: “Sorry, Ik volg niet meer.”

Van Brussel: “Achille, het spijt me.”

Na een lange, ongemakkelijke stilte begint Van Brussel, half binnensmonds, te vloeken.

Van Brussel: “Het ergste is dat de grote smeerlappen, de mannen achter de schermen, de mannen die Patrick Haemers en co op weg hebben gezet naar het grote geld, untouchable zijn. Daarover gaat het, dat is de echte geschiedenis, en die kan niet verteld worden, die bestaat officieel niet. Dat zit mij verschrikkelijk dwars. Het is erg dat er doden gevallen zijn. Aan beide kanten, er zijn niet alleen de onschuldige slachtoffers van de overvallen, ook onder de criminelen zijn er koppen gerold. Maar er zijn ook nog altijd mensen met een witte col en een dikke nek, die zich vrij kunnen bewegen, die ongestoord hun waarheden kunnen verkondigen, en van wie we niet kunnen bewijzen dat er bloed aan hun handen kleeft.”

Haemers: “En die krijg je niet meer te pakken, Patrick, wees daar maar zeker van. Het is te laat, de sporen zijn uitgewist. Mijn zoon was de bliksemafleider, dat is duidelijk. Hij was daar, met zijn uiterlijk – groot, blond, blauwe ogen – de geknipte man voor. Maar al die mannen die boven hem stonden, die hem gemanipuleerd hebben, die hem betaald hebben, zelfs voor de ontvoering van VDB …”
Van Brussel: “Vertel hem het verhaal van de videocassette, Achille.”

Haemers: “Waar moet ik beginnen? Toen mijn zoon Patrick mij in Chartres vertelde dat hij en zijn vrienden VDB hadden ontvoerd, deed hij dat eigenlijk alleen maar om indruk te maken: ‘Zie je wel, papa, ik heb het gehaald, ik sta nu een trapje hoger dan jij.’ Want hij heeft er achteraf nog aan toegevoegd: ‘Praat hier nooit over met mijn vrienden, zeg niet dat ik het gezegd heb, want dan ben ik foutu, dan doen ze me iets. Jamais, hé!’ En hij heeft gezegd: ‘We riskeren niets. We spelen zelfs samen met de kaarten, en we nemen alles op op cassette.'”

“Ik heb daar nadien een spelletje mee gespeeld. Ik heb erover gesproken in een interview. Ik ben de enige die ooit over opnamen van VDB met zijn ontvoerders heeft gesproken. Bestaan er cassettes of niet? Niemand weet het. Ik heb ze in elk geval nooit gezien. Hoe dan ook, ik werd telefonisch gecontacteerd door iemand die zich voorstelde als een lid van de ambassade van Zuid-Afrika. De man wou mij dringend zien. We spraken af aan de Zuid-Afrikaanse ambassade, ik geloof dat het in de Belliardstraat was. Op de benedenverdieping van het gebouw was een snackbar. Daar hebben we gepraat. Ik zie het gezicht van de man nog voor me, ongeveer vijftig jaar, groot, min of meer slank, blond-grijs haar.”

Ging het over geluidscassettes of videotapes?

Haemers: “Dat weet ik niet.”

Van Brussel: “In Chartres had uw zoon een videocamera bij zich.”

Haemers: “Nogmaals, ik weet het niet. Het is goed mogelijk dat mijn zoon blufpoker speelde toen hij zei dat ze opnamen maakten. Ik was alleen heel erg verbaasd toen die man van de ambassade van Zuid-Afrika belde. Hij drong er heel erg op aan om die cassettes in handen te krijgen. Het interesseerde hem buitenmate.”

Waarom?

Haemers: “Het ging toch over VDB? VDB ging wel eens jagen in Zuid-Afrika, heb ik gelezen. Ik heb ook toespelingen op wapenhandel met Zuid-Afrika gelezen. Misschien wilden bepaalde Zuid-Afrikanen deze kastanjes uit het vuur halen voor VDB. Zoals het losgeld via VDB’s joodse connecties werd overhandigd. Of misschien wilden die Zuid-Afrikanen VDB onder druk zetten met die cassettes. Hoe gaat dat in die wereld?”

Wat hebt u tegen die Zuid-Afrikaan gezegd?

Haemers: “Dat ik zou proberen het nodige te doen. Maar dat mijn zoon dan eerst vrij moest komen. Patrick was toen al uitgeleverd en zat in de gevangenis van Vorst. ‘Och meneer,’ zei de man, ‘door de grote poort! Door de grote poort!’ Ik heb hem nadien niet meer teruggezien. En mijn zoon is door de grote poort gegaan. In zekere zin …”

Van Brussel, heb jij Patrick Haemers nog ondervraagd na zijn uitlevering aan België op 1 april 1990?

Van Brussel: “Ik heb hem twee of drie keer gezien. De eerste keer was hij erg zenuwachtig. Zijn handen trilden, afkickverschijnselen, denk ik. Hij ontkende alles, maar hij was heel beleefd. Hij heeft wel een keer geweigerd voor mij uit z’n cel te komen. Hij was een kruiswoordraadsel aan het oplossen en tv aan het kijken, hij wilde niet gestoord worden in zijn drukke bezigheden. Toen ik tegenover hem zat was hij zeker niet het wilde beest waarvoor hij werd versleten. Misschien wel een wolf in schapenvacht: dat is mogelijk, zulke mensen bestaan. Hij was in ieder geval een angstig, gekooid beest. Van zijn imponerende gestalte bleef niet veel over. Ik moest denken aan een grizzlybeer, die kan heel indrukwekkend zijn als hij rechtop staat en brult, maar als je hem in een kooi opsluit is het veeleer een zielige verschijning.”

Haemers, heb jij soms nog contact met Patricks vrienden van weleer? Met zijn mede-bendeleden Philippe Lacroiy, Basri Bairarni, Axel Zeyen of Marc Vandarn? Met de bommenmaker Robert Darville of de advocaat Michel Vander Elst?

Haemers: “De enige die ik ken is Philippe Lacroix. En Axel Zeyen natuurlijk, maar dat is een ventje van niks. Soms denk ik aan Philippe. Volgens mij is hij geen gevaar meer voor de gemeenschap. Ik heb hem ook al een paar keer opgezocht in de gevangenis, en we krijgen gemiddeld een brief per jaar van hem. Hij heeft de goeie mentaliteit. Hij werkt aan zijn toekomst. Hij studeert in de gevangenis. Hij zal eruit komen en hij zal niet meer herbeginnen. Van Brussel denkt daar anders over, maar hij kent Lacroix niet. Ik wel. Ik denk dat hij veranderd is.”
Van Brussel: “Philippe Lacroix hoeft niks meer te mispeuteren. Als hij vrijkomt kan hij rentenieren van het geld dat hij wegge stopt heeft en dat nooit is terug gevonden.”

Over hoeveel geld gaat het?

Van Brussel: “Rond de zestig miljoen, toen hij in 1992 werd aangehouden in Colombia. Als hij dat goed belegd heeft, moet hij nu een spaarpotje van een kleine honderd miljoen hebben. Ik denk dat Philippe Lacroix twee gezichten heeft: een sympathiek gezicht waarmee hij iedereen charmeert, en een hard, meedogenloos.”

Haemers: “Hij is een halve Siciliaan. Zijn familie en zijn vrienden zijn heilig voor hem, daar mag je niet aan raken, daar voelt hij zich verantwoordelijk voor. Dat is het drama van die jongen: hij voelt zich voor iedereen verantwoordelijk, hij wil de helft van de mensheid beschermen. Maar ik hou van Philippe, om de goede kwaliteiten die hij onmiskenbaar heeft. Voor zijn eerste gezicht. Philippe was geen chef, hij was niet de generaal van de bende. Net zo min als mijn zoon dat was. Het was niet de bende Haemers, het was niet de bende Lacroix, het was gewoon een bende… klootzakken.”

Haemers & Aambeeld

Haemers komt nog maar uiterst zelden naar België: “België interesseert me niet meer. Vooral van de reporters en de gazetten uit België ben ik bang geworden. Die grijpen elke kleine gelegenheid aan om mij nog eens op te voeren. Patrick Haemers is dood, maar le père leeft. Via mij willen sommigen de mythe warm gehouden. En ik had natuurlijk ook een missie, hier in Frankrijk. Ik wilde de schulden die Eric had achtergelaten tot de laatste frank afbetalen. Dat is mij gelukt, in oktober van vorig jaar.” Eric Haemers en Michel De Wit, de ex van Patrick Haemers en van Axel Zeyen, waren in ’92 een bakkerij begonnen in de buurt van Perpignan. Die wordt nu uitgebaat door Achille en Liliane Haemers, nog altijd samen met Michel De Wit.

“Het werk hier is onze redding geweest,” zegt Haemers. “We hebben geen tijd om te piekeren. Als we ’s avonds thuiskomen vallen we om van vermoeidheid. En we zijn nauwelijks in slaap of we moeten alweer opstaan. Zo, gaan de maanden snel voorbij. Als het werk in de winter stilligt, snekken wij naar het volgende toeristisch seizoen.” Van Brussel, de speurder die Patrick Haemers zocht en vond, is nu geen speurder meer, maar een gepensioneerde van 42 die van plan is België te verlaten en zich in een exotisch land te vestigen. Kort na de uitlevering van Haemers stapte hij uit de onderzoekscel Gamma en werd hij ziek.

Rudy De Jonghe, de collega van Patrick Van Brussel.

Rudy De Jonghe, de collega van Patrick Van Brussel.

Van Brussel: “Ik heb het al gezegd: ik vond dat de essentie van de zaak niet werd onderzocht. De ontvoerders van VDB vangen, dat was de opdracht. De vraag of de medeneming van VDB wel een echte ontvoering was, die werd zelfs niet gesteld. De vraag naar de eventuele opdrachtgevers van de bende en van de ontvoering van VDB evenmin. En de als een zelfmoord ingeklede moord op bendelid Thiery Smars werd gewoon niet onderzocht en wordt nu, nadat experts op het assisenproces hebben gezegd dat het wel degelijk een moord was, nog altijd met onderzocht. Een andere reden voor mijn ontslag was dat het werk psychisch erg belastend was geweest.”

“Mijn collega Rudy De Jonghe en ik werkten bijna uitsluitend op straat. Wij legden de contacten met de omgeving van de bende, wij infiltreerden in die omgeving, in de families ook. Bovendien waren we ook nog eens echte workaholics, dag en nacht bezig met ons werk. Op een gegeven moment werd het te veel. We waren te diep gegaan. Te diep in de bende, Te diep, in de familie Haemers, wat mij betreft. En te diep in de politieke stront. Ik durf gerust te zeggen dat de zaak-Haemers mij heeft opgebrand.”

En toch praatje er nog zeer gloedvol over. Alsof die zaak nog elke dag door je hoofd spookt.

Van Brussel: “Dat is ook zo. Wij zijn tijdens dat onderzoek in een andere huid gekropen, en we zijn ze nooit meer kwijt geraakt. Dat heeft mij zware psychische moeilijkheden opgeleverd. Men noemt het posttraumatische de pressie. Van in 1991 tot nu nog altijd. Angsten, nachtmerries, manisch-depressiviteit, alcohol, verscheidene zelfmoordpogingen. De laatste drie jaar geleden: 89 temesta’s, 20 valiumtabletten en driekwart fles whisky. Ik werd ’s morgens wakker en de zon scheen en de vogeltjes floten. Mijn lichaam is zo verzadigd van medicamenten en chemicaliën dat ik niet meer verdoofd of vergiftigd kan worden. En ik ben er zeker van, als ik voor een trein ga liggen, dan ontspoort die. Of dan stijgt die op, zoef, de lucht in. Dus ik doe geen moeite meer.”

Is het uit sympathie, uit medeleven met de familie Haemers dat jij bijna een lotgenoot bent geworden; dat je door de zelfde psychische hel bent gegaan?

Van Brussel: “Ik ga een voorbeeld geven. In mei 1993 werd ik midden in de nacht opgebeld met de boodschap dat Patrick Haemers zelfmoord had gepleegd. Dood. Men vroeg mij of ik Achille en Liliane Haemers op de hoogte wilde brengen. Ik moest dat doen. Begrijp je? Ik heb een wagen van de rijkswacht ter beschikking gekregen om Achille en zijn vrouw op te halen aan de luchthaven van Parijs. De benzine en het eten onderweg heb ik zelf moeten betalen.”

Beschrijf het leven eens dat jij de jongste tien jaar hebt geleid.

Van Brussel: “Dat is heel simpel: het was een hel. Ik ben vanaf 1991 constant in behandeling geweest. Na de uitlevering van Haemers is men ons ook beginnen zoeken binnen de rijkswacht en binnen het gerecht. De vijandigheid, die al latent aanwezig was, werd op de spits gedreven. Er was jaloezie bij bepaalde collega’s en bepaalde diensten. De gerechtelijke politie liet ons zelfs schaduwen en achtervolgen om te zien met wie wij zoal contact hadden. Nadien werd er een aantal valse dossiers tegen ons gecreëerd, men heeft ons op een gegeven moment zelfs willen arresteren. Alles was goed om. ons te pakken, om ons te kraken. En men heeft ons gekraakt.”

Waarom?

Van Brussel: “Wij werden te lastig. We werkten te zelfstandig. En we wisten te veel.”

Haemers: “Ik weet niet of ik dit mag zeggen, maar ik heb Van Brussel en De Jonghe ooit horen verkondigen: ‘Wij weten veel, wij weten te veel, maar we kunnen niks meer doen.’ Toen ben ik kwaad geworden! Ik dacht: eerst hebben ze van Patrick Haemers de grote vedette gemaat, en nu ze hem hebben, doen ze niks.”

Dus in plaats van met gepaste trots terug te kijken op jouw rol in het onderzoek en de aanhouding van Patrick Haemers …

Van Brussel: “… ben ik eraan kapot gegaan. Dat klopt. Maar wij zijn wel gehuldigd, hij, Rudy De Jonghe en ik. Want de rijkswacht was trots in onze plaats. Ik heb zelfs nog een slap handje gekregen van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback, die ook heel trots was. Bij de schouwing van de troepen mochten Rudy en ik helemaal vooraan staan, in geef-acht. En de generaal debiteerde een lange speech. Wij waren lichtende voorbeelden voor het hele korps. Wij hadden naam en faam van de rijkswacht weer een beetje opgekrikt, na dat gedoe met de Bende van Nijvel en de Groep G. De generaal was ook heel sympathiek. Hij zei dat we altijd bij hem mochten aankloppen als er problemen waren. Tja.”

Van Brussel houdt zich de laatste jaren onledig met filosofie en poëzie. Zijn jongste passie is de dichter Arthur Rimbaud. ‘Rimbaud heeft zijn leven op een bepaald moment ook over een totaal andere boeg gegooid,’ zegt hij. ‘Op zijn negentiende is hij in eens gestopt met het schrijven van gedichten en is hij naar Abessinië getrokken, waar hij zich onder meer heeft beziggehouden met wapenhandel en mensensmokkel. Ik heb opgehouden rijkswachter, speurder te zijn. Ik ga weg, weg uit België. Ik wil die vieze smaak uit mijn mond kunnen spoelen. En ik begin te schrijven.’


Bron » Humo | Danny Ilegems | Mei 1999