Vielsalm: le mystère de l’attaque de la caserne élucidé?

Lucien Dislaire révèle l’identité de l’auteur des coups de feu et relance la piste du banditisme.

L’enquête sur l’attaque de la caserne Ratz à Vielsalm, dans la nuit du 12 au 13 mai 1984, n’a jamais abouti. Plus de trente ans après les faits, aujourd’hui prescrits, Lucien Dislaire, qui fut inculpé de tentative d’assassinat sur la personne de Carl Fresches, le sous-officier de garde, revient sur cette affaire qui lui a porté préjudice.

“Dans le cadre de ces manœuvres interalliées Oesling , j’avais accepté le rôle de partisan par civisme”, rappelle-t-il. “L’enquête s’est clôturée par un non-lieu, mais tant que l’auteur n’a pas été identifié, je reste, dans l’opinion publique, le coupable.”

Il précise qu’il a eu accès au dossier et mené sa propre enquête notamment en France. Il est arrivé à la conclusion que deux hommes, un Belge et un Français, ont attaqué l’armurerie et volé une vingtaine d’armes, laissant pour mort Carl Fresches. “Ils savaient que l’opération Oesling venait d’être annulée. Durant la nuit, ils sont arrivés en jeep et ont pénétré dans la caserne, par l’arrière. Après le vol des armes, Carl Fresches s’est trouvé sur leur chemin. L’un d’eux a ouvert le feu.”

Selon Lucien Dislaire, l’auteur des coups de feu est Jean-Pierre Jourda, 55 ans, un truand français. “Je l’ai rencontré près de Paris et il m’a avoué avoir tiré sur Fresches pour l’empêcher de donner l’alerte.”

Il explique, par ailleurs, qu’il révèle son identité aujourd’hui car il n’est plus de ce monde. Incarcéré depuis septembre 2015 pour avoir séquestré pendant deux mois, en Espagne, un homme d’affaires toulousain pour lui extorquer de l’argent, il a, en effet, mis fin à ses jours à la prison de Gradignan. Le commando dont il faisait partie avait d’abord attaqué en mai 2015 une armurerie à Carmaux.

Le procureur du Roi honoraire, Michèle Mons delle Roche, qui à l’époque était juge d’instruction à Marche-en-Famenne, se souvient avoir rencontré Jean-Pierre Jourda et son comparse. “Il a été auditionné mais ne figurait pas parmi les suspects”, souligne-t-elle. “Il n’a pas été inculpé. Je continue à privilégier la piste des Cellules communistes combattantes. En effet, des armes volées à Vielsalm ont été retrouvées dans les planques des CCC et d’Action Directe en France, ce qui, à mon sens, écarte d’office la piste des petits truands.”

Bron » La Dernière Heure

Het is niet erger dan vroeger

Nu er in de zomer van 2016 geen week voorbijgaat zonder bloedige aanslag, lijkt het alsof er in Europa meer terrorisme is dan vroeger. Gelukkig klopt dat niet. Onze rechtsstaten overleefden tijdens de ‘Jaren van Lood’ erger geweld. Daaruit kunnen we leren. “Elke terreurcyclus is eindig.”

Het is bijna een week geleden dat een amokmaker in München terreur zaaide in en rond shoppingcentrum Olympia. In 1972 diende het gebouw als perscentrum voor de toenmalige Olympische Spelen. Journalisten schreven er niet over sport, maar over terreur. Op 4 september gijzelde een commando van de Palestijnse terreurgroep Zwarte September elf Israëlische atleten. Allen kwamen om.

De vergelijking zal vandaag bij nabestaanden van slachtoffers uit München, Nice of de vermoorde priester van Saint-Etienne-du-Rouvray hol klinken. Toch kan ze helpen om het bredere plaatje te zien. Ja, onze broeierige zomer vol aanslagen is een vreselijk zwarte bladzijde uit de recente geschiedenis. Maar, het terrorisme in West-Europa was in de jaren 70 en 80 nog erger dan vandaag.

Toch won de rechtsstaat altijd het pleit.

Wraak en weerwraak

Alleen al in 1972 vielen er in West-Europa zowat 400 doden bij ideologisch geweld, door Palestijnse groepen, radicale groeperingen en separatisten. In Noord-Ierland pleegde het Iers Republikeins Leger (IRA) 1.300 bomaanslagen, waarbij 130 Britse militairen omkwamen.

Duitsland ging toen al gebukt onder de terreur van de uiterst linkse Rote Armee Fraktion (RAF), met als later toppunt de ‘Duitse Herfst’ van 1977, toen onder meer werkgeversvoorzitter Hans-Martin Schleyer werd vermoord. Uit steun aan de RAF kaapte een Palestijns terreurcommando een Lufthansa-vliegtuig. Bondskanselier Helmut Schmidt stond toen in de schoenen van Angela Merkel vandaag. Hij moest vermijden dat politiek geweld zijn samenleving uiteen kon rijten, zoals in Italië.

Terrorisme ontspoorde daar in een cyclus van wraak en weerwraak. Naast de Rode Brigades, die in 1978 onder meer ex-premier Aldo Moro vermoordden, waren er extreemrechtse milities actief. Samen pleegden ze van 1969 tot 1981 tijdens de Anni di Piombo (Jaren van Lood) bijna 2.000 politieke moorden. De bloedigste terreurdaad werd gepleegd door de neofascistische Nuclei Armati Rivoluzionari, die op 2 augustus 1980 het treinstation van Bologna opbliezen. Vijfentachtig mensen kwamen om, evenveel als in Nice twee weken geleden.

Zwaartepunt

Ook België leefde toen in angst: 3 doden bij een bomaanslag voor de Joodse synagoge in de Antwerpse diamantwijk in 1980, bomaanslagen door de uiterst linkse CCC (2 doden) en 28 doden door de vermoedelijk extreemrechtse Bende van Nijvel (1982-1985).

In ons land werd de bloedige aanslag op Brussels Airport en Maalbeek op 22 maart dit jaar een triest hoogtepunt, maar op Europese schaal vielen er desondanks in 2016 nog altijd minder slachtoffers dan in terreurjaar 1988, met een triest record door de bomaanslag op een lijnvliegtuig boven het Schotse dorpje Lockerbie (270 doden).

“Sindsdien kende het terrorisme in Europa een systematische achteruitgang tot 2004 (jihadistische terreuraanslag in Madrid, 196 doden), daarna steeg het terug, maar nog altijd minder betekenisvol dan vroeger. In de jaren 70 lag het globale zwaartepunt van aanslagen nog in Europa. Later, en ook vandaag nog, werd dat Azië – vooral het Midden-Oosten”, zegt professor internationale relaties Rik Coolsaet (UGent), die wijst op de lessen die we kunnen trekken uit elk terreurverleden. ”Het is van belang te onthouden dat elke terreurgolf een conjunctuur kent: ze begint, plafonneert en gaat achteruit. Dat zal vroeger dan later gebeuren met IS.”

Oude technieken

Terreurorganisaties gaan volgens onderzoek bijna allen ten onder door interne discussies over hun eigen gruwel, ook jihadistische. “Al Qaida is een goed voorbeeld. Een kantelmoment kwam er toen ze in 2005 een aanslag pleegden op een hotel in Amman, waarbij ze veel slachtoffers maakten onder de gasten van een Jordaans huwelijksfeest. In de Arabische wereld verloren ze toen aanhang en legitimiteit.”

IS is als guerrilla in het Midden-Oosten al op de terugweg. Rest nog de vraag wanneer ze hun aantrekkingskracht verliezen op westerse lone wolves. IS ronselt via sociale media jongeren uit subculturen of criminele netwerken. Voor deze aangestuurde terreur 2.0 is er door het jonge internet geen historisch precedent – al zijn hun manipulatietechnieken wel zo oud als de straat. Denk maar aan apocalyptisch sekteleider zoals Charles Manson, die zijn aanhangers in 1969 aanzette om de zwangere actrice Sharon Tate en zeven anderen te vermoorden met messen.

“We weten nog niet of en onder welke vorm jihaditerreur zal herrijzen als IS al zijn grondgebied verliest. Toch moeten de lessen uit het verleden ons hoop geven dat ook deze terreurcyclus zijn eigen gruwel niet zal overleven”, zegt Coolsaet.

“De snelheid van de neergang zal wel afhangen van de wijze waarop overheden en wij als publiek reageren. Als we nu in paniek reageren en de polarisering versterken tussen niet-moslims en moslims bestendigen we de voedingsbodem in de subculturen waarop het huidige jihadisme inplugt. Ook lopen we dan het risico van extreemrechtse tegenaanslagen. We moeten dus vooral zorgen dat we niet, zoals in het Italië van de jaren 70 en 80, een terroristische dynamiek krijgen van actie en reactie die zichzelf langere tijd in stand kan houden.”

Bron » De Morgen

Van Andreas Baader over de Bende van Nijvel tot Salah Abdeslam: terrorisme vroeger en nu

Sinds de jongste aanslagen in Parijs is de strijd tegen het moslimterrorisme wereldnieuws. Toch zijn de Franse en Belgische overheid niet aan hun proefstuk toe. In de jaren zeventig en tachtig kreunde half Europa onder nietsontziend terroristisch geweld. Geschiedenis van de ongelijke strijd tussen de bommenleggers en de burgerij.

Sinds het duidelijk werd dat de aanslagen in Parijs beraamd werden vanuit de achterbuurten van Molenbeek is dit land in de ban van veiligheid, van moslimfundamentalisme en van de strijd tegen het terrorisme. Op café spreekt men even vlot over de dreigingsanalyses van het OCAD als over de achterlinie van de Rode Duivels.

Nochtans is die zogenaamde ‘noodtoestand’ niet uniek. De nieuwsbulletins van vandaag lijken wel een doorslagje van die van de jaren tachtig. Toen waren er zelfs twéé terreurgroepen die het land tegelijk bedreigden: de extreemlinkse Cellules Communistes Combattantes (CCC) en de – mogelijk – extreemrechtse Bende van Nijvel. Net als de IS-strijders vandaag pleegden ze bomaanslagen en bezondigden ze zich aan standrechtelijke executies en blinde moordpartijen.

In 1985 lanceerde de regering-Martens V een pakket maatregelen dat opvallende gelijkenissen vertoont met dat van de regering-Michel vandaag. Wilfried Martens (CVP) beschikte nog niet over instellingen zoals het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging (OCAD)en de Nationale Veiligheidsraad, die Charles Michel (MR)vandaag adviseren, maar hij kon wel bogen op een speciale ‘veiligheidstop’.

Ook toen zaten daar de ministers van Defensie, Justitie en Binnenlandse Zaken in, plus het parket, de Staatsveiligheid, de Rijkswacht (de voorloper van de huidige federale politie), én de gemeentelijke politie van Brussel. Ook toen werd beslist dat de politie in de strijd tegen de terreur hulp zou krijgen van paracommando’s om ‘ambassades, overheidsgebouwen en andere vitale punten te bewaken’: ‘De para’s kunnen verdachten helpen arresteren en wegversperringen opwerpen.’

Net zoals vandaag vond de politie ook in 1985 die tijdelijke militaire hulp volstrekt onvoldoende. De politievakbond eiste meer manschappen: ‘Wat kan de Rijkswacht doen als meer dan 2000 manschappen ontbreken in het operationeel korps? U wordt slecht gediend, slecht beschermd en slecht geholpen.’ En net als de regering-Michel nu bond ook de regering-Martens onmiddellijk in.

Meer nog, ze beloofde een reorganisatie die nooit echt is doorgevoerd, maar die vandaag opnieuw vrij letterlijk terug te vinden is in de voorstellen tot politiehervorming van minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA): ‘Er komt een einde aan de huidige situatie waarbij personeel van het operationeel korps administratieve en logistieke taken moet volbrengen.’

CCC

Het resultaat van de opgedreven strijd tegen de terreur was geen onverdeeld succes. Eén groep daders werd snel opgepakt en berecht: de links-radicale Cellules Communistes Combattantes.

In 1984 en 1985 pleegde de CCC een reeks bomaanslagen, vooral tegen een aantal symbolen van het militair-kapitalistische systeem. Ze blies een NAVO-pijplijn en een zendmast van het Belgische leger op, legde bommen bij het Liberaal Studiecentrum in Brussel en bij het CVP-secretariaat in Gent, en viseerde verder vooral (Amerikaanse) bedrijven en banken.

Maar de spectaculairste CCC-aanslag gebeurde op klaarlichte dag in Leuven, toen het Kredietbank-gebouw aan het Leuvense Ladeuzeplein werd opgeblazen. Er was alleen stoffelijke schade: de bewakingscamera filmde hoe de terrorist rond zijn bomkoffer pamfletten strooide met een waarschuwing, en er zo voor zorgde dat al het bankpersoneel buiten was voor de zware bom ontplofte.

De geschiedenis van de CCC had een les kunnen zijn voor de IS-terroristen die zich voortijdig opbliezen in Parijs: explosieven blijven onvoorspelbaar. In het geval van de CCC leidde dat ertoe dat er op 1 mei 1985 doden viel terwijl dat wellicht niet de bedoeling was geweest. De CCC liet een bestelwagen ontploffen voor de kantoren van het VBO in Brussel, maar had ook hier waarschuwingen verstuurd.

Er waren opnieuw pamfletten uitgestrooid, deze keer met de boodschap ‘Gevaar! Gepiègeerde (sic) wagen. Verwittig uw collega’s en vlucht zo snel mogelijk op straat, zo ver mogelijk. Raak vooral de wagen niet aan.’

De pamfletten werden te laat gelezen of niet snel genoeg begrepen: twee brandweerlui kwamen bij de aanslag om. Het onderzoek naar de bommenleggers werd opgevoerd. Na de arrestatie van de CCC’ers – alle vier – was het afgelopen met het communistische terrorisme in dit land.

Bende van Nijvel

Dan was de Bende van Nijvel een tegenstander van een ander kaliber. De misdaden spreiden zich uit over een viertal jaren, het aantal slachtoffers liep op tot 28 doden en 40 gewonden.

Er werden wapenhandelaars vermoord, juweliers, taxichauffeurs en restaurantuitbaters. Er werden wapens, explosieven, auto’s, geld en speciale kledij gestolen. Er vonden bloedige en vaak dodelijke raids plaats op de Delhaizes van Genval, Ukkel, Beersel, Eigenbrakel, Overijse en Aalst, maar ook op de GB van Houdeng-Goegnies en de Colruyts van Nijvel en Halle.

Kinderen werden neergemaaid, caissières die het geld niet snel konden overhandigen kregen een kogel door het hoofd. Alleen in Aalst schoot de Bende acht mensen neer, en dat voor de schamele buit van 737.777 frank (18.300 euro).

Verdriet, verbijstering en woede maakten zich van België meester. Net zoals bij de aanslagen op Charlie Hebdo of Le Bataclan waren de daders volksvijand nummer één. Ze hoefden ook niet gearresteerd te worden, hun fysieke uitschakeling primeerde. SP-voorzitter Karel Van Miert had de politie opgeroepen om ‘ze zonder boe of bah neer te knallen’. En dat andere socialistische kopstuk, Louis Tobback zei over de Bendeleden: ‘Dit soort ongedierte is geen maatschappelijke discussie waard. Dat moet men bij de eerste gelegenheid liquideren.’

Toch werd de Bende van Nijvel nooit opgerold, laat staan berecht. Men is het tot vandaag niet eens over al hun daden, laat staan dat men hun motieven kent. Sommigen houden het bij extreemrechtse aanslagen om zo een ’terreur van de spanning’ te creëren, anderen houden het bij extreem gewelddadig banditisme.

Er wordt gedacht dat we één, of mogelijk enkele van de leden kennen, maar zekerheid hebben we daar niet over. De sfeer van algeheel onbehagen werd nog versterkt doordat namen van politieagenten zoals BOB’ers Madani Bouhouche, Robert Beijer en Christian Amory ineens opdoken in het Bendedossier, net als die van Jean Bultot, adjunct-directeur van de gevangenis van Sint-Gillis.

Het waren stuk voor stuk kerels met stevige extreemrechtse sympathieën die elkaar leerden kennen in Brusselse practical shooting clubs. Ze waren niet alleen getrainde schutters, velen zelfs wapenfreaks, ze hadden ook nauwe banden met het extreemrechtse Front de la Jeunesse (FdJ). Uit dat Front was een occulte, neonazistische organisatie ontstaan: Westland New Post (WNP). Christian Smets, een commissaris van de Staatsveiligheid, infiltreerde in WNP, maar deed dat veel te ijverig. Nadien vroegen velen zich af waarom Smets deze neonazi’s gespecialiseerde politietechnieken aanleerde, onder meer hoe ze ‘vijanden’ moesten schaduwen.

Tot vandaag is er een discussie over hoe (on)belangrijk en (on)gevaarlijk splintergroepen zoals WNP eigenlijk waren. Feit is dat het Front de la Jeunesse voor een opstoot zorgde in politiek geweld, en dat het zeker in Brussel verantwoordelijk was voor aanslagen op ‘linkse’ en ‘allochtone’ doelwitten.

Op de ‘erelijst’ prijken de eerste moord op een man van Noord-Afrikaanse origine en de brandstichting bij het weekblad Pour.

Het Front de la Jeunesse dweepte met het ideaal van het blanke, rechtse en christelijke Avondland en zou zeker nooit vergeleken willen worden met de radicale moslims van Sharia4Belgium. Toch zijn er behalve de evidente verschillen ook opvallende parallellen.

Ook bij Sharia4Belgium was er lange tijd twijfel of de leden puberale aanstellers waren, radicale uitdagers van de staat en de samenleving, of erger. Ook de Front de la Jeunesse-leden die ‘radicaliseerden’ richting Westland New Post gingen blijkbaar geen moord of liquidatie uit de weg, ook niet van een in ongenade gevallen ex-medestander. En het was militair georganiseerd.

Bij een huiszoeking bij een WNP-lid troffen speurders niet alleen nazi-emblemen en extreemrechtse symbolen aan, maar ook wapens, zender-ontvangers, decoderingsroosters, geheime NAVO-documenten en blanco toegangsbewijzen voor de kazerne van de generale staf in Evere.

Brainwashen

Net zoals bij Sharia4Belgium vandaag durfde men in die tijd extremistische politieke bewegingen af te doen als ‘halve sektes’: hun leden werden gebrainwasht en vervreemdden van hun eigen milieu. Ook sommige terroristen zeiden later dat ze het slachtoffer waren van zo’n hersenspoeling. Het spectaculairste voorbeeld daarvan deed zich in de VS voor.

Het gebeurde niet in een armzalige migrantenwijk in Molenbeek of in een no-goarea in een Parijse banlieue, maar in het gegoede milieu van California. Patty Hearst was de negentienjarige kleindochter van William Randolph Hearst, de krantentycoon naar wie Orson Welles ooit zijn Citizen Kane had gemodelleerd. Begin 1974 werd zijn kleindochter op de University of California in Berkeley ontvoerd door een stedelijke guerrillagroep die zich Symbionese Liberation Army (SLA) noemde.

De Symbionezen zetten zich in voor Afro-Amerikanen die veroordeeld waren tot een gevangenisstraf: voor het SLA waren ze politieke gevangenen, heroïsche slachtoffers van een racistische maatschappij. Tijdens haar gevangenschap kreeg Hearst sympathie voor haar gijzelnemers.

Er ging een schok door de Amerikaanse publieke opinie toen de steenrijke kleindochter Hearst in april 1974 gefilmd werd bij een overval op een bank in San Francisco. Ze was lid van een SLA-commando en hield een karabijn in haar hand. Bij een latere overval (waarbij één dode viel) bestuurde ze de vluchtauto. Hearst stond met haar machinegeweer haar mannetje in meer dan één vuurgevecht.

Toen Patty Hearst in 1975 werd gearresteerd, waren artsen van oordeel dat ze als guerrillero was verworden tot ‘een emotieloze zombie met een laag IQ’: ze zou een ‘klassiek geval van brainwashing’ zijn. Ze kwam er in 1976 van af met zeven jaar cel. In zijn vonnis zei de rechter dat ‘rebelse jongeren die om welke reden dan ook revolutionair worden en vrijwillig criminele daden plegen, daarvoor gestraft zullen worden’. Dat zou een terechte overweging kunnen zijn uit een vonnis voor ex-Syriëstrijders.

Zelfs aan die vermaning viel voor een miljonairsdochter te ontkomen. Al in 1978 schortte president Jimmy Carter haar straf op, en in 2001 verleende president Bill Clinton haar genade. Ze heette weer Patty Hearst. Net zoals Brian De Mulder in Syrië ‘Abu Qasem Brazili’ heette en Abdelhamid Abaaoud door zijn vrienden van de IS werd aangesproken met ‘Abu Umar al-Baljiki’, had ook Patty Hearst een strijdersnaam aangenomen. Ze noemde zich ‘Tania’, naar de nom de guerre van Tamara Bunke, de vriendin van Ché Guevara die samen met hem in 1967 omgekomen was tijdens zijn laatste missie naar Bolivië.

De Jakhals

Net zoals het moslimterrorisme van vandaag rechtstreeks gelinkt is aan de destabilisatie van Syrië en Irak, zo was ook in de jaren zestig het terrorisme in Europa in beginsel import uit de derde wereld. Er waren twee grote aanvoerlijnen: het Midden-Oosten en Zuid-Amerika.

Veel linkse jongeren bewonderden Fidel Castro, en hoe hij en een handjevol bebaarde guerrillero’s in Cuba dictator Fulgencio Batista en zijn Amerikaanse maffiavrienden van de macht hadden verdreven. Castro’s kompaan Ché Guevara was de ideale poster boy in tal van studentenkamers: een vrijheidsstrijder met een zeker sexappeal, de nieuwe Jezus van de eerste generatie die God vaarwel zei.

Om één of andere reden genereerde het Castro-regime…vliegtuigkapingen. Nog voor 1971 hadden meer dan honderd piloten een wapen op de neus gekregen, met daarbij het dwingende commando: ‘Naar Havana’. Meestal ging het om geïsoleerde politieke fanatici, soms ook gewoon om politiek verpakte criminaliteit. De hausse stopte pas toen Cuba en de VS een wederzijds uitleveringsverdrag ondertekende: wie in Miami een vliegtuig kaapte en daarmee in Havana landde, kreeg meteen een retourticket onder politiebewaking naar de VS.

Anders dan bij de latere Libische aanslag op een Pan Am-Boeing boven Lockerbie (1988), de historische vliegkapingen annex-aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon van 9/11 of bij de recente IS-aanslag op het Russische toestel dat vanuit de Egyptische badplaats Sharm-el-Sjeik was opgestegen, was het bij de eerste golf vliegtuiggeweld dus niet de bedoeling om de toestellen te laten ontploffen of zo veel mogelijk slachtoffers te maken, wel om de inzittenden te gijzelen en als pasmunt te gebruiken voor een politiek doel, eventueel een uitwisseling van gevangenen.

Maar ook dat veranderde snel, want de Venezolaanse terrorist ‘Carlos’ (zijn echte naam was Iljitsj Ramirez Sanchez) probeerde al in 1975 op de Parijse luchthaven Orly een El Al-vliegtuig te vernietigen met een raketwerper van Russisch fabricaat.

Carlos, bijgenaamd ‘de Jakhals’, werkte voor een radicale, linkse Palestijnse groepering die ook het Arabische grootkapitaal niet ontzag. Zijn absolute bravoure-nummer pleegde hij in december van datzelfde jaar 1975. In het zwaarbeveiligde OPEC-hoofdkwartier in Wenen gijzelde hij alle zéstig hoogwaardigheidsbekleders, inclusief de almachtige Saoedi-Arabische minister van Oliezaken, sjiek Zaki Yamani. Carlos eiste en kreeg een vliegtuig naar Algiers als vrijgeleide.

Tijdens die reis kwam Yamani onder de druk van Carlos’ persoonlijkheid: hij was charmant en intelligent, en volkomen gewetenloos. Carlos was de ‘Abdelhamid Abaaoud’ van zijn tijd: zijn naam boezemde alleszins evenveel angst in, en op een bepaald ogenblik hielden (bijna) alle veiligheidsdiensten een klopjacht op hem.

Baretten en Arafatsjaals

Ook in de islamwereld viel die boodschap niet op droge grond. De Palestijnen waren militair uitgeteld in hun oorlog tegen Israël, maar via een aantal spectaculaire vliegtuigkapingen konden ze hun verloren zaak internationaal op de kaart zetten.

De Saoedi’s betaalden de Palestijnen in oliedollars om kalasjnikovs te kopen in het Oostblok, en in 1968 werd het eerste toestel van de Israëlische luchtvaartmaatschappij El Al verplicht om koers te zetten naar Algiers. Na verloop van tijd stuurde Israël op élke vlucht een peloton veiligheidsagenten mee. Die slaagden erin om in september 1970 op Schiphol een kaping af te slaan en de jonge Palestijnse strijdster Leila Khaled te overmeesteren.

Meteen werden verschillende andere vliegtuigen gekaapt, steeds met dezelfde eis: Free Leila Khaled. Met haar Palestijnensjaal om het hoofd en haar geweer in de hand was de knappe Khaled zowaar een stoerdere variant van Guevara.

De Palestijnse leider Yasser Arafat ging nog een stap verder met de oprichting van Zwarte September, een gespecialiseerde terreurgroep die in de schoot van zijn Palestijns Bevrijdingsleger (PLO) opereerde.

Zwarte September werd meteen wereldnieuws toen een commando tijdens de Olympische Spelen van München 1972 binnendrong in het Olympisch dorp en er de Israëlische atleten gijzelde. Uiteindelijk kostte de gijzeling het leven aan elf Israëli’s, acht Palestijnen en één West-Duitse politieman. De wereld kon het Palestijnse probleem nooit meer negeren.

Die redenering moeten de IS-beslissers ook gemaakt hebben toen ze drie jongens met een bommengordel naar het Stade de France stuurden. In Parijs mislukte de actie gelukkig, terwijl die in München ‘succesvol’ was geweest – zij het dan vanuit terroristisch perspectief.

De gijzeling in München zorgde in Israël voor een collectief trauma. Als reactie op het Palestijnse terrorisme bracht premier Golda Meir (1898-1978) ‘wraak’ en ‘afschrikking’ als officiële elementen in de buitenlandse politiek van zijn land. Aaron J. Klein, zelf een oud-officier van de Israëlitische inlichtingendiensten, heeft in 2005 in zijn bloedstollend boek ‘Striking Back’ (door Van Halewyck vertaald als ‘Vergelding’) het Israëlitische antwoord geanalyseerd op het Palestijnse terrorisme. Het bestond uit… terrorisme. Zij het staatsterrorisme. Sinds 1972 heeft Israël zich voorgenomen dat elke terrorist die Israëlitische burgers doodt, moet weten dat Israël niet rust voor hij of zij zelf dood is. Het lijkt een oudtestamentische boodschap: oog om oog, tand om tand.

Een aantal Palestijnse opdrachtgevers van München kregen de Israëli’s al in 1973 te pakken, tijdens een spectaculaire actie in hartje Beiroet. Om niet op te vallen, verkleedden de commando’s zich als vrouw. In die uitrusting doorzeefden ze een aantal top- PLO’ers met kogels.

Klein noteerde: “Libanese kranten schreven dat ooggetuigen hadden gezien hoe twee knappe vrouwen – de ene blond, de andere een brunette – als gewapende derwisjen strijd hadden gevoerd in de straten van Beiroet en politie, leger en Palestijnse agenten op een afstand hadden weten te houden met langdurige salvo’s uit hun automatische wapens.”

De brunette was de commandant, Ehud Barak, van 1999 tot 2001 de eerste minister van Israël. Barak was niet de enige toppoliticus die in het leger bij een elite-eenheid diende. Ook huidige premier Benjamin Netanyahu hoorde met zijn broers tot het Sayeret Matkal-commando dat in 1976 tijdens de beruchte ‘raid op Entebbe’ een einde maakte aan wéér een vliegtuigkaping. Daarbij sneuvelde Netanyahu’s broer Yoni.

De Mossad, de Israëlitische geheime dienst, handelde bij dergelijke liquidaties nooit op eigen houtje. Voor elke ‘moord’ is de uitdrukkelijke toestemming van de eerste minister vereist. Klein reconstrueerde zelfs die vergaderingen, met het hoofd van de geheime dienst in de rol van openbare aanklager en de eerste minister in die van rechter.

Premiers als Shimon Peres stelden zich eerder terughoudend op, maar figuren als Yitzak Shamir deden nooit moeilijk.

Maar de Palestijnen lieten zich natuurlijk niet zo maar afslachten en schoten terug. De escalatie leidde tot moordpartijen en al dan niet verijdelde aanslagen in hartje Parijs, Madrid of Rome. Of op het de Brouckèreplein in Brussel, waar een jonge Palestijn in 1972 een Israëlitische zaakgelastigde een kogel door het hoofd schoot. De West-Europese ordediensten werden erbij geroepen en keken ernaar. Ze konden, mochten of wilden er weinig of niets aan doen.

Twee van de Israëlitische ‘opdrachtgevers’ van dergelijke afrekeningen, Shimon Peres en Yithzak Rabin, kregen zelfs de Nobelprijs voor de Vrede. Ook vandaag blijft het voor Westerse politici een moeilijke vraag: tot waar is het ’tegengeweld’ gerechtvaardigd of zelfs nodig, waar vervalt men in een haast even bloedige vorm van wraak?

Baader-Meinhof

Die debat klonk ook West-Duitsland zelf luid op. Nochtans was dat land in 1972, op het ogenblik dat Zwarte September in München had toegeslagen, al een paar jaar geobsedeerd door de strijd tegen het terrorisme, van eigen makelij nog wel. Tegen jonge kerels en vrouwen die een intense haat koesterden tegen het eigen vaderland, toen ze zich groepeerden in de Rote Armee Fraktion (RAF), ook wel Baader-Meinhof genoemd.

De leden waren oorlogskinderen. Ulrike Meinhof (1934) vluchtte met haar moeder van Oost- naar West-Duitsland. De vader van Andreas Baader (1943) raakte vermist als krijgsgevangene van de Sovjets. Gudrun Ensslin (1940) was de verloofde van Bernward Vesper, de zoon van nazifanaat en Blut und Boden-dichter Will Vesper. Ze experimenteerden met hasj en dweepten met Karl Marx.

Andreas Baader en Gudrun Ensslin werden een eerste keer gearresteerd en veroordeeld na een brandstichting in een warenhuis. Ze hadden zich voor die terreurdaad laten inspireren door de brand van het Brusselse warenhuis Innovation in 1967. Waarom zouden ze dus niet zelf zorgen voor ‘een stukje knisperend Vietnam in West-Europa’?

Meinhof was een geradicaliseerde maar respectabele journaliste van het linkse blad Konkret. Ze hielp haar twee vrienden ontsnappen, maar bij die actie kwam een bewakingsagent om (de jonge terroristen meenden dat ze met een alarmpistool stonden te zwaaien, quod non). Het was een noodlottige vergissing. Kanselier Ludwig Erhard zei: ‘Zolang ik regeer, zal ik alles doen om deze misstanden uit te roeien.’ Uit te roeien: die woorden heeft de christendemocratische kanselier echt gebruikt.

Wat volgde, roept herinneringen op aan de roadmovie Thelma & Louise. Van de ene dag op de andere waren de radicale linkse actievoerders ‘outlaws’. Ze geloofden bovendien zélf wat de pers over hen schreef. Baader en co. startten een eigen stadsguerrilla: geïnspireerd door de Tupamaros (De Nationale Bevrijdingsbeweging) in Uruguay, maar in de praktijk gebracht in het hart van een van ’s werelds rijkste landen.

Intussen mobiliseerde West-Duitsland niet alleen zijn hele politieapparaat, ook enkele media riepen zowat de noodtoestand uit. Plaats voor nuance was er niet meer. Vooral het rechtse en zeer anticommunistische Springer Verlag van Axel Springer, de uitgever van invloedrijke tijdschriften zoals Bild en Die Welt, kreeg schuim op de lippen van de RAF. Waarop Baader en co. bommen legden in kantoren van Axel Springer.

Vergeleken met de ‘duivelse’ status die Baader-Meinhof werd toegedicht, is de jacht op Salah Abdeslam haast klein bier. De jonge Duitse terroristen liepen niet ver. Al vanaf 1972 zaten Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Jan-Carl Raspe, Holger Meins en andere medestanders in de cel. Hun ‘erelijst’: vier doden en een dertigtal gewonden.

Dat was een hoge dodentol, maar beduidend lager dan de eindeloze slachtofferlijsten van nationalistische afscheidingsorganisaties zoals ETA of IRA, of van het Spaanse of Britse repressieapparaat tegen de Baskische of Ierse bommenleggers. Bloody Sunday is tot vandaag de bijnaam van een actie van het Britse leger in het Noord-Ierse Londonderry, waar in januari 1972 militairen 14 ongewapende mannen en jongens doodschoten. Alle soldaten werden vrijgesproken.

De strijd van het West-Duitse politieapparaat tegen Baader-Meinhof was oneindig veel meedogenlozer dan die tegen welke andere gangster ook. Heinrich Böll schreef: het is ‘een oorlog van zes tegen zestig miljoen’. De RAF-gevangenen werden voorwerp van een keihard gevangenisregime in complete afzondering – Meinhof werd er waanzinnig van, en mogelijk was dat de bedoeling. Advocaten werden geïntimideerd, sympathisanten gecriminaliseerd, en de rechtbanken waren onverholen vooringenomen.

Holger Meins kwam in 1974 om bij een hongerstaking. Ulrike Meinhof pleegde in 1976 zelfmoord in de Stammheimgevangenis. In 1977 vonden in de nacht van 18 op 19 oktober de zelfmoorden plaats van Baader, Ensslin en Raspe. In Duitsland werd gezegd: ze werden gezelfmoord.

Het was een dieptepunt in de Deutsche Herbst, een akelige periode waarin de tweede generatie RAF-terroristen eerst bankier Jürgen Ponto vermoordde en vervolgens Hanns-Martin Schleyer ontvoerde, als voorzitter van de Duitse werkgevers een van de belangrijkste industriëlen van het land. Nadien volgden nog spectaculaire maar mislukte aanslagen tegen Amerikaanse topgeneraals zoals Alexander Haig (de NAVO-opperbevelhebber in Europa, in Bergen in 1979) en Frederick Kroesen (de bevelhebber van de Amerikaanse strijdkrachten in West-Duitsland, in 1982).

Het laatste belangrijke RAF-slachtoffer viel in april 1991 en was niemand minder dan Detlev Karsten Rohwedder. Als voorzitter van de Treuhandanstalt was hij na de eenmaking van Duitsland verantwoordelijk voor de privatisering van de Oost-Duitse staatseconomie.

Molukse treinkapingen

Onderhandelen met terroristen: toch wel of principieel helemaal niet? En als de politiediensten terroristen aanvalt: moet dat rücksichtlos, of prefereert men hoe dan ook niet meer geweld dan strikt nodig is? In het vuurgevecht waarbij het driekoppige IS-commando in Saint-Denis werd uitgeschakeld, hebben de Franse ordetroepen bijvoorbeeld ongeveer vijfduizend kogels gebruikt.

Al dan niet onderhandelen en geweld gebruiken was ook het dilemma waarvoor de Nederlandse regering stond bij de beruchte ‘Molukse treinkapingen’ in de jaren zeventig. De Molukkers ijveren voor een eigen onafhankelijke Zuid-Molukse Republiek, los van Indonesië. Ook in Nederland woonde (en woont) een aanzienlijke Molukse minderheid.

Radicale Molukse zetten hun eisen kracht bij door hun toevlucht te nemen tot gewelddadige acties: vooral de twee ‘Molukse treinkapingen’ uit 1975 en 1977 hebben hun plaats in de collectieve Hollandse herinnering aan die jaren. De eerste kaping begon op 2 december 1975 bij Wijster in de provincie Drenthe.

Zeven Molukse kapers schoten eerst de machinist en nadien twee passagiers dood. Hun lichamen werden uit de trein gegooid en bleven daar enkele dagen liggen voordat de kapers de toestemming gaven ze weg te halen. Op 14 december gaven de kapers zich over en werden dertig overblijvende gijzelaars levend bevrijd. De kapers kregen gevangenisstraffen van veertien jaar.

Twee jaar later vond er een nieuwe kaping plaats, weer in Drenthe, ditmaal bij De Punt – ditmaal waren de negen kapers tussen zeventien en zevenentwintig jaar oud. Tegelijk werden in een lagere school in Bovensmilde 105 kinderen en 5 leerkrachten gegijzeld. Ditmaal vielen er geen doden bij de 54 gegijzelde reizigers.

Of toch niet meteen.

Toen onderhandelingen te lang bleven aanslepende, besliste het ontslagnemend kabinet van de sociaaldemocraat Joop Den Uyl om deze treinkaping gewapend af te breken. Op de negentiende dag beschoten en bestormden ordetroepen en mariniers de trein. Twee gijzelaars werden daarbij gedood, en vervolgens ook zes van de negen kapers.

Aanvankelijk werd ontkend dat de kapers onder een “kogelregen” stierven. Nadien bleek uit onderzoek dat Matheus Tuny door 15 kogels was gedood, Hansina Francina Uktolseja door 40, Max Johny Papilaya door 17, George Alexander Matulessy door 28, Ronald Lodewijk Paulus Lumalessil door 13 en Domingoes Rumamory door 33. Den Uyl verklaarde: “Dat geweld nodig was om een einde te maken aan de gijzeling, ervaren wij als een nederlaag.”

Rode Brigades

Al was overal in West-Europa in de jaren zeventig en tachtig binnenlands geweld aan de orde van de dag.

In Italië staat de periode na mei 1968 tot ongeveer het midden van de jaren tachtig, officieel te boek als de ‘anni di piombo’: de ‘jaren van lood’. Het is de vertaling van de titel van de Duitse film Die bleierne Zeit over de RAF waarmee Margarethe von Trotta in 1981 de Gouden Leeuw won op het Festival van Venetië. Alleen Italië kon zo gevoelig zijn voor de Duitse realiteit.

Italië had zijn Rode Brigades, communistische terroristen die net zoals de RAF-‘collega’s’ gespecialiseerd waren in de kidnapping van belangrijke figuren. De belangrijkste trofee van de Rode Brigades was de christendemocratische partijleider Aldo Moro. Ze kidnapten Moro om hem als pasmunt te gebruiken, maar de Italiaanse regering weigerde principieel elke onderhandeling. Moro’s lichaam werd in hartje Rome teruggevonden in de koffer van een rode Renault.

Moro was een jeugdvriend van paus Paulus VI, en in de kathedraal van Sint-Jan van Lateranen hield de door verdriet getekende paus op 13 mei 1978 een uitzonderlijke toespraak: hij riep God ter verantwoording. Paulus deed dat door de beroemde Bijbelverzen van het boek Job in te roepen: ‘Verklaar uw optreden tegen mij. Wat voor zin heeft het dat gij onrecht doet, uw eigen schepsel verstoot maar schurken in bescherming neemt?’

En zeggen dat toen het ergste nog moest komen. Op 2 augustus 1980 vond in het station van Bologna een vreselijke ontploffing plaats: 85 mensen kwamen om het leven en meer dan 200 raakten gewond.

Hoewel niemand de aanslag wilde opeisen, leidde het spoor al snel naar extreemrechts. Na jaren moeizaam onderzoek werd een aantal leden van de extreemrechtse Nuclei Armati Rivoluzionari veroordeeld. Ook werd Licio Gelli, de voorzitter van de rechtse vrijmetselaarsloge Propaganda 2, samen met twee leden van de Italiaanse inlichtingendiensten veroordeeld wegens ‘belemmering van het onderzoek en de rechtsgang’. De jaren van lood waren uitgelopen in twee decennia van bloed en tranen.

Ongewild profetisch

Een notoire uitzondering in die grimmige tijden was de redactie van het Franse stripblad Hara-Kiri, dat in 1969 zijn naam had veranderd in Charlie Hebdo. Toen journalist Piet Piryns in 1980 De erfenis van Oompje Ho schreef, een kroniek van de voorbije decennia, wijdde hij een hoofdstuk aan Charlie Hebdo. Piryns was gefascineerd door de unieke combinatie van smakeloosheid en satire.

‘Ook gijzelingen zijn een favoriet onderwerp’, schreef Piryns. ‘Toen de Belgische baron Empain ontvoerd werd en de kidnappers een vingerkootje van de baron naar zijn vrouw stuurden, opende Charlie Hebdo met een oproep van de barones: “Snijd zijn oren af, maar asjeblieft niet zijn pik.” Een foto van een blanke vrouw die een welgeschapen neger beklimt moet, blijkens het onderschrift, de Franse antropologe Françoise Claustre voorstellen, die door de rebellen in Tsjaad jarenlang gevangengehouden werd. “Iedereen is hier aardig voor mij. Ik kom niets te kort.” Aldo Moro, Schleyer, Baader Meinhof, Johannes Paulus I (van wie men toen ook aannam dat hij door een duister Vaticaans complot was vergiftigd): ze werden allemaal op even gruwelijke wijze uitgeleid.’

Of hoe Charlie Hebdo in deze ultieme provocatie ongewild profetisch was. Helaas.

Bron » Knack

Réseau “Gladio”: le “patron” des espions s’exprime pour la 1ère fois depuis 1991

Pour les 100 ans du service secret militaire, le SGRS lève un coin du voile sur l’un de ses services les plus controversés, le “réseau stay-behind” aussi connu sous le nom “Gladio”. Pendant 40 ans, des civils et des militaires ont organisé des “exercices” pour se préparer dans le plus grand secret à “résister” à une occupation du territoire par la Russie “communiste” (URSS à l’époque). Le contexte de création de ce réseau clandestin est celui de la guerre froide au lendemain de la guerre de Corée.

L’existence de cette organisation clandestine a été révélée pour la première fois en 1991 par l’aile italienne de ce réseau à dimension européenne. Et un an plus tard, les responsables politiques belges ont ordonné sa “dissolution”. Aujourd’hui le colonel Bernard Legrand, dernier “patron” de ce service clandestin sort de l’ombre et raconte le contexte dans lequel travaillait ses équipes. Il revient aussi sur les soupçons qui ont pesé sur lui et ses compagnons dans les dossiers non élucidés des années 80…

Militaires et “civils” dans un même réseau clandestin

Le “SDRA – 8” était composé d’une douzaine d’instructeurs militaires quasi tous issus des unités para-commandos. Ceux-ci s’appuyaient sur un réseau “civil” d’une quarantaine d’agents recrutés par les militaires dans tous les secteurs de la société. Le but de ces agents “civils” était d’obtenir des “renseignements” utiles et les transmettre pour assister les prises de décision d’un gouvernement belge exilé dans un pays étranger (situation similaire durant l’occupation allemande en 1940-44). Ces “civils” occupaient des postes jugés stratégiques pour recueillir des informations.

Protection des agents par l’anonymat: une règle absolue

Pour garantir sécurité et efficacité, les agents civils étaient recrutés par les militaires au terme d’une longue procédure (parfois un an) destinée à évaluer leur fiabilité. Une fois recruté, l’agent ne pouvait rien dire, pas même aux membres de sa famille. En contrepartie, le service s’engageait à son tour à ne jamais révéler son identité. Tous les noms des agents étaient “codés” et enfermés dans des coffres scellés et placés à Londres et Washington.

Cloisonnement des personnes et des actions

Principe de base: chaque agent ne connaissait que son “instructeur”. Lors d’une mission (un exercice), les agents ne se connaissaient pas. Seuls les instructeurs pouvaient les connaître. Chaque agent était “sollicité ” régulièrement et dirigé alors vers un lieu “X” par son instructeur, tantôt pour participer au “transit” d’un agent étranger qui traversait clandestinement l’Europe, tantôt pour accueillir et caché un parachutiste venu d’un pays étranger, ou encore pour se rendre à un endroit où pouvoir “émettre” des messages codés à destination de Londres ou de Washington.

Un “Comité international” pour diriger les opérations

Si chaque pays participant restait “indépendant” dans la gestion de son réseau, une structure clandestine internationale était indispensable pour coordonner certains exercices communs. Et pour se préparer en cas d’occupation à une risposte concertée.

Le “commandement” était installé à Bruxelles où des réunions régulières se tenaient. Les membres disposaient tous d’une “couverture” officielle qui permettait de “leurrer” ceux qui ne devaient pas en connaître. En ce compris au sein des structures militaires. Seuls trois ministres par pays membre étaient au courant de l’existence de la “structure clandestine”.

Dérapages en Italie, les “réseaux” sont soupçonnés d’encadrer des actions terroristes

Plusieurs “attentats” à la bombe en Italie fin des années 70 début 80 font des dizaines de morts. Les enquêtes judiciaires pointeront vers des responsabilités au sein du service secret militaire (le SISMI). Le scénario d’une stratégie de la “tension” destinée à faire peur aux citoyens prend naissance. Le SISMI aurait “manipulé” des extrémistes de gauche et de droite pour influencer l’électorat en faveur d’ un retour aux forces politiques incarnant “l’Ordre”.

Commission sénatoriale d’enquête en Belgique

En Belgique, le “Gladio” belge sera également suspecté d’avoir participé à des “manipulations” identiques. Avec le scénario d’une “couverture” permettant d’attribuer à des “organisations” fusibles, le WNP à droite, les CCC (cellules communistes combattantes) à gauche, la paternité des “opérations” de déstabilisation.

Une commission d’enquête sénatoriale tentera en 1992 d’y voir clair. Sans succès. On peut consulter ses conclusions sur le site du Parlement. Les noms des agents civils ne seront finalement jamais communiqués malgré des “garanties” judiciaires offertes. Par respect de la parole donnée diront les militaires. Et Bernard Legrand mis sur la sellette ne pourra qu’amener les parlementaires à constater que les enquêtes judiciaires n’apportent pas d’éléments probants d’une quelconque participation de “son” réseau.

Colonel Legrand: “le service italien était infiltré par la maffia”

Mais le colonel Bernard Legrand concède que les anomalies observées en Italie aient pu conduire à soupçonner son service: “En Italie, il y a eu une infiltration des services clandestins par la mafia italienne. J’ai pu observer lors d’exercices qu’ils n’ont pas cloisonné comme nous entre les agents civils. Les agents se connaissaient ce qui a facilité les dérives et la perte de contrôle. (…) Ils ont aussi conservé une branche “sabotage” jusqu’au bout, ce que nous n’estimions plus utile en Belgique depuis longtemps vu les moyens modernes d’opérer des destructions ciblées”.

Sur l’existence d’éventuels “exercices” de son service lors des dates correspondant aux principales attaques de grands magasins (27 septembre et 9 novembre 1985) il réagit: “J’ai eu des réunions avec mes instructeurs pour être attentif sur cette question. Des consultations d’agendas (…). J’ai la certitude que strictement rien d’anormal ne s’est passé”.

Chute du mur de Berlin et dissolution du service

En 1991 après la “révélation” de l’existence du réseau italien, les autorités politiques belges décident d’opérer une “restructuration” des services en faisant disparaître de l’organigramme du SGRS le “service 8”. La chute du mur de Berlin et la fin de l’URSS rendaient désormais peu crédible le scénario futur d’une “invasion communiste”. Les “budgets” seront alors récupérés pour être affectés à d’autres départements…

Bron » RTBF

“Wat is dat hier in dit land?”

Paracommando’s in de straten, onrust onder bevolking. Nee, we spreken niet over de recente terreurdreiging. Tijdens de jaren ’80 waren bomaanslagen en schietpartijen schering en inslag. De CCC blies deze week exact 30 jaar geleden de bank op het Ladeuzeplein op.

De Cellules Communistes Combattantes. Voor de meeste studenten iets waar ze nooit van gehoord hebben. Voor de vorige generatie bittere ernst. De werkwijze van de CCC: bomaanslagen op kapitalistische en politieke doelwitten. Tussen ’84 en ’85 voerden ze meer dan tien aanvallen uit met 28 gewonden en 2 dode brandweerlieden als gevolg. Bij het opblazen van de toenmalige Kredietbank vielen geen doden, maar de materiële schade was groot. Terreur in het pre-9/11-tijdperk.

Dirk Van Daele, Hoogleraar aan het Instituut voor Strafrecht, was toen nog een puber. “Ik was 15 en zat in het middelbaar. Ik heb nog vage herinneringen aan die periode. Ik weet nog dat de broer van een kameraad een opeisingspamflet had gevonden.”

Voor Emmanuel Gerard, professor hedendaagse geschiedenis aan de faculteit Sociale Wetenschappen, was het een bewogen periode. “Ik was in Brussel op een besloten vergadering met syndicale leiders en er werd daarover gesproken met grote bezorgdheid. Ik heb ook de verwoesting op het Ladeuzeplein gezien natuurlijk.”

De CCC was niet de enige groepering die een spoor van vernieling achter zich liet. Ook de Bende van Nijvel pleegde verschillende bloedige overvallen. Van Daele: “In die periode zijn een aantal zaken gebeurd in ons land waardoor men het gevoel kreeg dat er bij de politie vanalles misliep. De maatschappelijke onrust steeg in ons land, de mensen durfden amper nog naar het warenhuis te gaan. Dat ging tot en met paracommando’s met het wapen in aanslag, op wacht bij warenhuizen. De bevolking vroeg zich af of ons systeem wel uitgerust was om zo’n groepen tijdig op te sporen en te arresteren.”

“De eerste helft van de jaren 80 waren als gevolg van de aanslagen van de CCC en de Bende van Nijvel toch wel spannende jaren. Dat zorgde voor ongerustheid bij de bevolking. Toen had men toch het gevoel: Wat is dat hier in dit land?”, aldus Gerard.

Concurrerende politiediensten

De toenmalige politiediensten werkten niet altijd even goed samen, wat ten koste ging van het onderzoek. Zo liep de rivaliteit tussen de toenmalige Rijkswacht en de gemeentepolitie hoog op, legt Van Daele uit.

“Tijdens die periode in de jaren ’80 was het al duidelijk dat er een politieoorlog was. Een ware concurrentiestrijd was losgebarsten. Enerzijds was er concurrentie tussen de toenmalige Rijkswacht en de Gerechtelijke Politie op vlak van onderzoek van misdrijven. Het ging zo ver dat men voor elkaar informatie achterhield. Anderzijds was er concurrentie tussen de Rijkswacht en de gemeentepolitie op vlak van ordehandhaving, zeker in de grotere steden. Dat leidde tot een systeem waar de drie diensten elkaar beconcurreerden.”

De politiediensten werden in die periode nog niet gestuurd vanuit het centrale niveau. “Er was amper beleid vanuit Justitie en Binnenlandse zaken. Het eerste politioneel beleidsplan is er pas in de jaren 90 gekomen.” Ook de Dienst voor de Veiligheid van de Staat was niet wettelijk geregeld. “De Staatsveiligheid is ouder dan ons land zelf. Die dienst was niet wettelijk geregeld. Er waren wel interne beleidsdocumenten en het heeft geduurd tot eind jaren 90 vooraleer er een wet werd gestemd,” aldus Van Daele.

Stadsterrorisme

De aanvallen van de CCC waren geen geïsoleerde feiten. In heel West-Europa laaide de terreur op. Gerard: “Men moet de CCC kaderen in een bredere beweging die West-Europa trof in de tweede helft van de jaren 70. Ik noem dat stadsterrorisme. Dat is een verlengstuk van een onvervulde realisatie van de linkerzijde. De linkse eisen van 1968 waren nog niet vervuld. Het regime zou zich hervormen. Dat mondde uit in een aantal terroristische groeperingen. Er zit een patroon in dat heel West-Europa heeft gekenmerkt.”

Vandaag siddert en beeft heel het land als politici beslissen om het dreigingsniveau van 2 naar 3 te verhogen. In vergelijking met de terreur van vandaag, waren de verschillende rode terroristische groeperingen veel actiever.

“Geweld in West-Europa was toen breed aanwezig, zeker als je dat vergelijkt met vandaag. We hebben nu heel specifieke terreuracties met grote reikwijdte, maar niet met de frequentie van de jaren ’70 en ’80.” Al merkt Gerard ook gelijkenissen op tussen de terreur van toen en nu.

“Terreur vandaag is ook onbestemd. Hetgeen we de afgelopen 15 jaar gekend hebben, van de Twin Towers tot de aanslagen in Frankrijk, het zijn telkens onverwachte aanslagen. In die zin verschilt terreur vandaag niet zoveel met die van toen. Maar bij de CCC, en de Bende van Nijvel ging het om de eigen mensen die daarbij betrokken waren.”

Rote Armee Fraktion

De wortels van de CCC liggen dan ook in het buitenland. Al tijdens de jaren ’70 waren groepen zoals de Rode Brigades en Rote Armee Fraktion actief. “De terreur van de Rode Brigades in Italië, de Rote Armee Fraktion in Duitsland en de CCC in België heeft ook te maken met de specifieke context van de tweede helft van de jaren 70 en de eerste helft van de jaren 80. Toen voelde men de effecten van de diepe economische crisis die in de jaren 70 was uitgebroken. Dat zorgde dan voor extreme reacties,” besluit Gerard.

Of er een link zou zijn tussen de Bende van Nijvel en de CCC? Gerard denkt van niet. “Je zou kunnen denken dat de CCC het linkse antwoord is en de bende van Nijvel het rechtse antwoord. Maar zo heeft men dat in de tijd niet gepercipieerd. Dat zijn gewoon twee zaken die in de tijd samenvallen.”

Toch had terrorisme België nog niet volledig in zijn greep volgens Van Daele. “Terrorisme was toen een probleem in heel West-Europa. In België hadden we dat nog niet tot op het moment dat de CCC opdook. Toen had men in België wel schrik dat wij ook in de greep zouden geraken van een terroristische groepering. Maar de CCC bleek achteraf een vrij kleine groepering, die men snel heeft kunnen opsporen.”

“Dat waren radicalen, die mee beïnvloed waren door wat er in de rest van Europa gebeurde. De CCC was ook al langer actief in extreem gedachtegoed. Na een tijdje is dat dan geëvolueerd naar geweld,” vervolgt Van Daele.

Nochtans had België hetzelfde lot kunnen delen als Duitsland, waar de Rote Armee Fraktion procureur-generaal Siegfried Buback in 1977 in zijn wagen doodschoot. “De CCC heeft dat nooit gedaan, of men heeft ze althans snel genoeg gevat. Zij pleegden aanslagen op kapitalistische doelwitten. De CCC heeft nooit de bedoeling gehad om te doden maar hebben wel onbedoeld slachtoffers gemaakt,” vertelt Van Daele.

De Bende

In diezelfde periode was ook de Bende van Nijvel actief, die veel bloediger te werk ging. De Bende van Nijvel pleegde meer dan 16 gewapende overvallen tijdens de periode ’82-’85 met 28 doden tot gevolg. In vergelijking met het dodentol was de buit opvallend mager. Het dossier van de Bende van Nijvel is ongetwijfeld de bekendste cold case in België.

Omtrent de Bende van Nijvel circuleren meerdere complottheoriën, de meeste raken kant noch wal volgens Van Daele. “Het probleem met het dossier van de Bende is dat daar een bepaalde soort pers is opgesprongen. Bij De Morgen en Humo zaten een aantal journalisten die de gekste complottheorieën verzonnen. Gaande van een staatsgreep van de Rijkswacht tot afpersing van Delhaize. Ik ben van geen enkel van die theorieën fan.”

De overheid reageerde met een onderzoek naar het onderzoek. Van Daele: “Er zijn twee parlementaire commissies geweest over de Bende. Die hebben in kaart gebracht wat er allemaal gezegd en beweerd werd over het gerechtelijk onderzoek. De overgrote meerderheid waren leugens of misverstanden. Er is toen vastgesteld dat er inderdaad een extreemrechtse groep was binnen de Rijkswacht. Zeer klein, maar er was er wel een. Justitie heeft dat onderzocht en is er tegen opgetreden. Het is dus niet zo dat dat toen in de doofpot is gestopt.”

Al heeft zelfs Van Daele twijfels bij het gevoerde onderzoek. “Er zijn wel een aantal pistes minder of niet onderzocht. Zoals bijvoorbeeld de link met de zogenaamde practical shooting clubs. Het is niet zo makkelijk vanuit een rijdende wagen goed te schieten, daarvoor moet je een geoefend schutter zijn. Ook een warenhuis binnengaan met zware wapens en koelbloedig beginnen rond te schieten, ik denk niet dat iedereen dat in zich heeft. Dan blijft de vraag: waren dat geen getrainde mensen? Daar heeft de commissie ook gezegd dat die piste te weinig onderzocht is. Het onderzoek loopt nog, men heeft ook de verjaringstermijn weer verlengd zodat de zaak niet verjaart. Gaan we het ooit weten?”

Gerard kadert de Bende in de sfeer van de Koude Oorlog. “In die periode is er een nieuwe fase in de Koude Oorlog. Denk aan de kruisraketten, de vredesbetogingen. Bepaalde geheime diensten zouden bepaalde groepen hebben gestuurd en dat zou dan uit de hand zijn gelopen. Maar het blijven speculaties.”

Niet voor herhaling vatbaar

Na de bewogen jaren 80 en 90 werd de politie grondig hervormd. De Rijkswacht, gemeentepolitie en Gerechtelijke politie zijn niet meer. Van Daele: “Op dit moment is de staatsveiligheid veel transparanter en helderder. Zij hebben verregaande bevoegdheden, maar die zijn nu wel wettelijk geregeld. Ook de concurrentie tussen de politiediensten is sterk verminderd.”

“De vraag blijft wel in hoeverre de federale politie genoeg middelen en personeel heeft op dit moment. Er is een betere samenwerking tussen zowel de inlichtingendiensten als de politiediensten. We staan er beter voor,” vindt Van Daele.

Het dossier van de Bende is veel complexer dan dat van de CCC, zo vindt Gerard. “Tot op vandaag weet men niet wie de mensen achter de Bende Van Nijvel waren en waarom zij die daden hebben gepleegd.Voor de CCC weten we dat wel, die mensen zijn opgepakt en veroordeeld. Zij hebben gevangenisstraffen gekregen en zijn ondertussen ook opnieuw vrijgekomen.”

“Pierre Carette, de leider van de groep, heeft bij zijn vrijlating in 2003 nog een debat gevoerd met toenmalig premier Martens. Dat was een heel merkwaardig debat, omdat Carette niet afgestapt was van zijn gewelddadige extreemlinkse ideeën van de jaren ’80. Het was alsof zijn ideeën bevroren waren.”

Bron » Veto | Karel Peeters