Un lien avec les Tueries? Christian De Valkeneer réagit

En risquant un lien entre l’assassinat de Lahaut et les tueries du Brabant, le directeur du Ceges Rudy Van Doorslaer “fait une démarche d’historien, une démarche d’hypothèses qui consiste à chercher à établir un parallélisme théorique. Des hypothèses, on en a fait beaucoup dans le dossier des tueries, et on peut toujours en faire. Ce qui nous manque, ce sont des preuves”.

Voilà la réaction claire du procureur général Christian De Valkeneer aux propos du directeur du Ceges en présentant l’enquête: Qui a tué Julien Lahaut?

Pour Van Doorslaer, les réseaux anticommunistes “n’ont pas cessé leurs activités en 1950” et “ces gens-là ne sont pas partis à la pêche en 1952” mais ont continué. En pointant du doigt “les années 1980, les tueries du Brabant et les affaires qui y ont été reliées”, Rudy Van Doorslaer, “un historien très sérieux que j’ai rencontré”, fait, selon M. De Valkeneer, un “parallélisme théorique” basé sur des “hypothèses”.

(…) L’ingérence étrangère (et la piste dite américaine) en lien avec la stratégie de la tension? L’implication d’éléments de la gendarmerie et autres services? La piste WNP? Tout cela est fort intéressant. Mais avons-nous des éléments pour le démontrer?”

Selon nos infos , André Moyen fut interrogé dès les années 1990 dans l’enquête sur les tueries, et a notamment été placé sous écoute. Moyen a lui-même proposé des théories. Les enquêteurs ne l’ont jamais tenu pour “farfelu”, le jugeant au contraire “intelligent”, même “dangereux dans le sens de manipulateur” mais “moins vicieux que Beijer”, sans doute “rémunéré par de Bonvoisin (nous savons que les archives secrètes de Moyen furent récupérées à son décès en 2008 par de Bonvoisin)”, enfin comme “n’ayant apporté aucune preuve” et “cherchant à se rendre intéressant”.

Ils excluaient en tout cas qu’André Moyen ait participé aux tueries comme exécutant.

Bron » La Dernière Heure

Historici lossen politieke cold case op

Een meticuleus historisch onderzoek legt pijnlijk bloot hoe de vermenging tussen publieke en private veiligheidsdiensten het onderzoek naar de moord op de communistische voorman Julien Lahaut doeltreffend heeft gesaboteerd.

In de Senaat presenteren de historici Emmanuel Gerard, Widukind De Ridder en Françoise Muller vanochtend het rapport naar de moord op Julien Lahaut. Begin jaren 2000 groeide daar de interesse om uit te pluizen waarom die aanslag uit 1950 na 22 jaar onderzoek in een buiten vervolgingstelling eindigde.

Lange tijd excelleerde die misdaad als het grootste raadsel uit de Belgische naoorlogse geschiedenis. Wetenschapsbeleid en privéfondsen leverden 350.000 euro om het onderzoek tot een goed einde te brengen. Wie heeft Lahaut vermoord? mag dan een onberispelijk wetenschappelijk werkstuk zijn, het leest bij momenten als een spannende detective-, politie- en spionageroman.

De voorgeschiedenis

Op een zwoele vrijdagavond, 18 augustus 1950, schiet een vierkoppig commando het communistische kamerlid Lahaut dood op de dorpel van zijn rijhuis in Seraing. De moord komt een week na de eedaflegging van koning Boudewijn. Tijdens die ceremonie riepen de communistische afgevaardigden met voorbedachten rade “vive la république”. Lahaut was een van hen.

De causaliteit lag voor de hand. Lahaut werd vanwege van zijn overtuiging vermoord. De communistische partij zette die these ijverig in de verf. De politieke rol van het 65-jarige kamerlid was nochtans uitgespeeld. Als politieke gevangene (Neuengamme, Mauthausen) keerde hij pas in 1945 terug. De posten waren al verdeeld. Het protocollaire voorzitterschap van de KPB was een troostprijs voor zijn mateloze populariteit. Zowat 150.000 Belgen woonden zijn uitvaart bij.

Politieke moorden – hoe zeldzaam ook – bedreigen de democratische rechtsstaat. Een falend gerechtelijk onderzoek versterkt dat beeld. Na een telefonische tip (volgend op een tv-uitzending van Maurice De Wilde) identificeerden historici Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeyen in 1985 ‘Adolphe’ – de naam François Goossens raakte pas in 2002 bekend – als leider van het commando. Hun boek De moord op Lahaut schetste het koningsgezinde en anticommunistische netwerk waarin de ‘bruut van Halle’ actief was. Maar er bleven talrijke hiaten.

Het gerechtelijk onderzoek

Voor het eerst hielden de historici het volledige gerechtelijk onderzoek van 11.000 pagina’s tegen het licht. Hun conclusie bezorgt onderzoeksrechter René Louppe – pienter maar onervaren – eerherstel. Hij maakte er geen rommeltje van, alle denksporen werden zo goed mogelijk uitgezocht. Gebrek aan materieel bewijs maakte hem afhankelijk van bekentenissen.

De aanslag was stoutmoedig. De vier moordenaars sloegen toe bij valavond en vroegen enkele voorbijgangers naar de juiste woning. Louppe kon rekenen op tien ooggetuigen. Zelfs de nummerplaat van de gebruikte wagen werd genoteerd (de platen bleken voor de oorlog gestolen). Maar de verklaringen waren tegenstrijdig. Een belangrijke getuigenis, die verwees naar het automerk Vanguard, bleef steken bij een Brusselse rijkswachtofficier van wacht en bereikte de onderzoeksrechter nooit.

Toch flirtten Louppe en zijn opvolger Georges Moreau enkele keren met een doorbraak. Nauwelijks een maand na de moord bezorgde de Staatsveiligheid Louppe de naam van de moordenaar op een presenteerblaadje. Zo had de ‘genaamde’ François Goossens ‘er zich op beroemd’ aan de moord te hebben deelgenomen.

Maar de onderzoeksrechter focuste eerst op een andere naam in de nota. Een onderzoek van de Brusselse gerechtelijke politie naar Goossens leverde achteraf niets op. Hij reed weliswaar met een Vanguard, maar Louppe besefte het belang daarvan niet.

Vooral de Antwerpse politiecommissaris Alfred Van der Linden beet zich in 1961 in de zaak vast. Een verdachte in een banale moordzaak hoopte voorlopig vrij te komen en beweerde meer te weten over het moordcomplot. Van der Linden diepte uit de politiearchieven explosieve informatie op. Hij achterhaalde dat een Belgisch Anticommunistisch Blok (BACB) al in 1948 een aanslag op Lahaut had beraamd. Omdat de zaak was verklikt, werd ze afgeblazen. De commissaris wees Luik op de vermoedelijke spin in het web, André Moyen.

Het archiefonderzoek

Het meticuleus archiefonderzoek geeft niet alleen uitsluitsel over de complotards, het verklaart waarom Rouppe en zijn opvolgers in het donker bleven fietsen. Cruciaal bewijs vormen de ‘activiteitsverslagen’ die Moyen, een fervent anticommunist en oprichter van een private inlichtingendienst, aan zijn ‘correspondenten’ stuurde.

In het verslag van augustus 1950 suggereert hij niet alleen de daders te kennen, hij geeft ook de context (de oorlog tegen het communisme), vergoelijkt de aanslag (verrader) en geeft drie andere namen op de dodenlijst. Als klap op de vuurpijl verwijst de ‘spion’ naar het bestaan van een ‘synarchie’, een organisatie die overal vertakkingen heeft.

De onderzoekers vonden het document drie keer terug: in het fonds van CD&V-minister en overtuigd Leopoldist Albert De Vleeschauwer, in het archief van de Antwerpse gerechtelijke politie (Van der Linden moet het stuk hebben gezien maar wilde zijn dienst wellicht niet in diskrediet brengen) en in de papieren van Herman Robilliart, directeur van de Société Générale en een financier van Moyen. In de laatste twee versies zijn de passages over de moord verwijderd.

De archieven van de Staatsveiligheid leverden het bewijs dat Moyen de BACB oprichtte, dat Goossens er lid van was en dat Alex Devillé (een tweede moordenaar van wie de naam via de ’tamtam’ van Halle uitlekte) een ‘agent’ van Goossens was. Door een slordige klassering raakte het bewijs van Goossens’ BACB-lidmaatschap evenwel niet in zijn persoonlijk dossier en werd de info in september 1950 niet meegestuurd naar Luik. Overigens legde de Staatsveiligheid in het voorjaar van 1950 een klacht neer tegen Moyen. Procureur-generaal Camille Pholien, de broer van premier Joseph, vond dit evenwel ‘niet opportuun’…

Het onderzoek etaleert niet alleen het probleem van versnippering – als gerecht, Staatsveiligheid en rijkswacht al hun materiaal hadden samen gelegd, waren de moordenaars in 1950 gevat – het stelt ook scherp op de collusie tussen publieke en private veiligheidsdiensten. Bij de gerechtelijke politie van Antwerpen, Brussel en Luik beschikte Moyen over mannetjes uit zijn netwerk die hem onaantastbaar maakten.

Vakkundig torpedeerden ze elk onderzoek naar zijn persoon. ‘Journalist’ Moyen, enkele keren ondervraagd, raakte nooit verontrust. Met zijn rapporten – hoe fantasierijk sommige ook waren – werd rekening gehouden. Zijn relaties reikten tot de hoogste politieke en industriële machthebbers.

Conclusie

De wortels van Moyens netwerk dateerden van voor de oorlog. De echte banden werden in het verzet gesmeed (hij was niet vies van executies). Na de bevrijding worstelden heel wat extreemrechtse agenten met de normalisering van hun bestaan. De Koningskwestie en de opkomst van het communisme gaven hen een nieuwe oorlog om te vechten. De woelige naoorlogse jaren, met de communistische machtsgreep in Tsjecho-Slowakije en de Koreaanse oorlog als hoogtepunten, vormden een uitstekende voedingsbodem voor de moord.

Toch blijft de vraag hoe Moyen zich ooit in deze positie heeft kunnen manoeuvreren. Naar de opdrachtgevers blijft het trouwens gissen. Tussen een groot complot en een misbegrepen assertiviteit zijn trouwens alle schakeringen mogelijk. Maar dat het onderzoek willens en wetens werd gesaboteerd en afgedekt, staat vast.

Rest de vraag of deze historische modus operandi ook voor andere raadsels kan worden gebruikt, de moordpartijen van de bende van Nijvel bijvoorbeeld. Rudi Van Doorslaer, de directeur van het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Maatschappij (CegeSoma), is er klaar voor.

Bron » De Standaard

Onderzoek naar moord op Julien Lahaut was gedoemd te mislukken

De moord op de voorzitter van de Kommunistische Partij, Julien Lahaut, op 18 augustus 1950, was het werk van het anticommunistisch netwerk van André Moyen. Dat netwerk werd gefinancierd door de haute finance en had nauwe contacten met politiek, politie en staatsveiligheid.

Dat verklaart waarom de opeenvolgende onderzoeksrechters hun tanden stukbeten op het dossier omdat een aantal cruciale stukken voor hen verborgen bleven. Dat blijkt uit het onderzoek van het CegeSoma (Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij), dat dinsdag wordt voorgesteld in de Senaat, die de opdracht gaf tot het onderzoek.

Lahaut werd in Seraing in zijn woning vermoord, een week nadat hij bij de eedaflegging van koninklijke prins Boudewijn ‘Vive la République’ geroepen had. Aanvankelijk werd ook in die richting gedacht voor het motief van de moord. Lahaut zou vermoord zijn door leopoldisten, die het niet namen dat koning Leopold III tot aftreden gedwongen werd wegens zijn omstreden houding tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Er werd ook geopperd dat het om een afrekening onder communisten ging, maar het was tot 1985 wachten op het eerste wetenschappelijk onderzoek. Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeven verlegden de focus in ‘De moord op Lahaut’ naar de anticommunistische inlichtingendiensten, die in de opkomende Koude Oorlog aan het werk waren, naast de officiële inlichtingendiensten. De auteurs slaagden er ook in om twee daders van de aanslag op Lahaut te identificeren.

In 2011 startte een nieuw onderzoek als gevolg van de in 2008 eenparig gestemde resolutie van de Senaat. Emmanuel Gerard, Widukind De Ridder en Françoise Muller komen in Wie heeft Lahaut vermoord? De geheime Koude Oorlog in België tot de conclusie dat niet de koningskwestie, maar de Koude Oorlog het kader is waarbinnen de moord op Julien Lahaut moet geplaatst worden.

Daarvoor doorploegden ze een rist private en openbare archieven, zoals het gerechtelijke onderzoek van Luik. Dat laatste bleek vernietigd te zijn in 1996, maar de advocaat van de burgerlijke partij had in 1976 een kopie van het volledige onderzoek (11.000 pagina’s) laten maken en neergelegd bij de KP. Hun onderzoek leerde onder meer dat een aantal documenten wel in de archieven van politie, politici of staatsveiligheid terug te vinden waren, maar nooit in handen kwamen van de opeenvolgende onderzoeksrechters. “De onderzoeksrechter liep blind rond in de kamer”, aldus Gerard.

De onderzoekers kregen een goed beeld van het ‘Netwerk’ van de spion André Moyen, dat royaal gesubsidieerd werd door grote maatschappijen zoals de Société Générale en Brufina en zijn oorsprong vond in de anticommunistische strijd. Moyen verdiende zijn sporen in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog en was ervan overtuigd dat na het nazisme het grootste gevaar vanuit het communisme kwam.

Moyen stuurde zijn rapporten naar verschillende bronnen – zijn broodheren, politici zoals Albert De Vleeschauwer (minister van Binnenlandse Zaken in 1949-50), politiediensten en de staatsveiligheid. De onderzoekers wijzen in dit verband op de verwevenheid van de officiële en private inlichtingendiensten. Op vragen van het gerecht wordt het belang van Moyen en zijn rapporten steevast geminimaliseerd. Dat in deze diensten ook agenten van het Netwerk zaten, was hier niet vreemd aan. Moyen is niet meer dan een journalist, luidt het, verwijzend naar zijn dekmantel.

Cruciaal in het onderzoek is het rapport ‘Activité du Réseau pendant le mois d’août 1950’ (activiteiten van het netwerk tijden de maand augustus 1950, de maand dat Lahaut vermoord werd), dat zowel teruggevonden werd in het archief van De Vleeschauwer, van de politieke afdeling van de Antwerpse Gerechtelijke Politie en van de afgevaardigd-bestuurder van Union Minière, een dochter van de Société Générale. Bij de laatste twee kopieën is het laatste deel, met daarin het motief voor de moord, afgesneden.

Bron » De Standaard

De moordenaars van Julien Lahaut zijn er gloeiend bij

Het heeft lang geduurd, maar nu mogen we de moord op communistenleider Julien Lahaut in 1950 opgehelderd noemen. De daders kenden we al, en nieuw historisch onderzoek wijst nu ook de vermoedelijke opdrachtgevers aan. En wat was de rol van Albert De Vleeschauwer, tot twee dagen voor de moord nog CVP-minister van Binnenlandse Zaken?

“Vive la République!”

Een krantenbericht, de volgende dag, vermeldt de korte stilte in het parlement: ‘Dan breekt een geloei van verontwaardiging los dat overgaat in een applaus zoals de Kamer nog nooit heeft gehoord. Minutenlang juichen de CVP’ers, socialisten en liberalen de prins toe, die niet bewogen heeft, alleen even naar de grond heeft gekeken. Maar de afstraffing volstaat niet en zodra het applaus wat afneemt, buldert de onbeschoftheid in persoon, de Moskoviet Lahaut, op zijn beurt: Vive la République. Weerom knettert een onstuimig applaus.”

Het was vrijdag 11 augustus 1950, de dag waarop een 19-jarige jongen genaamd Boudewijn trouw zwoer aan het land en zijn wetten. België hoopte hier en nu eindelijk een punt te kunnen zetten achter de woelige jaren van oorlog, repressie, de koningskwestie. En nu dit. In 1950 zetelden er nog tien communisten in het Parlement. De kreten kwamen uit die hoek. Precies een week later, iets na negenen ’s avonds, wordt aangebeld in de rue de la Vecquée 65 in Seraing. Hier woont Julien Lahaut, de 65-jarige voorzitter van de KPB, de Belgische communistische partij.

Zijn echtgenote Géraldine Noël opent de deur en ziet twee mannen, een lange en een korte.

“Wij willen kameraad Lahaut spreken.”

“Met wie heb ik de eer?”

Even later weerklinken er vier, mogelijk vijf schoten. Julien Lahaut heeft een oorlogswinter in Sint-Petersburg overleefd en het concentratiekamp van Mauthausen, maar niet die kreet in het parlement. Tenminste, zo is het verhaal altijd verteld.

‘Ik schoot’

Dankzij het boek van historici Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeyen uit 1985 weten we min of meer wie de moord heeft gepleegd. Het commando, vier man sterk, werd aangevoerd door verzekeringsagent en ex-verzetsstrijder François Goossens uit Halle, die in zijn dorp Essenbeek wordt herinnerd als ‘de zot van de Guussens’. Zijn naam werd in 2003 in de archieven van het Luikse gerecht opgetekend en naar buiten gebracht door Vincent Van Quickenborne, tegenwoordig Open Vld-burgemeester van Kortrijk.

Vier jaar later biechtte de toen 83-jarige Eugène Devillé, zoon van de Halse burgemeester, op Canvas op dat hij de tweede man was geweest. Goossens was de lange, hij de korte. “We gingen gelijktijdig schieten, dat was afgesproken, maar hij heeft niet gevuurd. De ambetanterik.” Hij, Eugène Devillé, was de moordenaar. Tot een eind in de jaren zeventig stapte er tijdens de jaarlijkse processie in Essenbeek achter het Mariabeeld en de pastoor altijd een man mee met witte handschoenen en een Colt.45. Veel mensen in het dorp keken lachend toe, ze wisten wat hier werd uitgebeeld. Dit was een hulde aan de moordenaars van Lahaut.

Ook al zijn er nu een paar namen bekend, de moord op Julien Lahaut blijft een enigma, iets wat de leerkracht in de klas niet krijgt naverteld zonder lachje. Dat wij daar nooit het fijne van gaan weten. Want veel meer dan de vraag wie de trekker overhaalde, blijft het een raadsel hoe het kon dat de daders nooit werden opgespoord en het Luikse gerecht de zaak in 1972 gewoon klasseerde.

Van François Goossens is bekend dat hij na de moord te biecht ging bij ex-verzetsman en contraspion André Moyen, die in die jaren met zijn eigen inlichtingendienst genaamd het Netwerk als ‘Kapitein Freddy’ een legertje van geheime burgeragenten leidde. Moyen, begeesterd door een nakende invasie van de Russen, overleed in 2008 en begon pas in de laatste jaren van zijn leven te praten. Hij portretteerde Goossens in De Morgen ooit als een ongeleid projectiel: “Die vent was gek. Hij was tot alles in staat.”

Een impulsieve daad? Dat is wat Moyen ons wilde doen geloven. In 2008 stemde de Senaat in met een resolutie die het Studiecentrum Oorlog en Maatschappij (CegeSoma) opdroeg nieuw wetenschappelijk onderzoek te voeren rond de meest manifeste politieke moord die België ooit kende. Volgende maand, na jaren bedelen om eerst toegezegde en daarna door minister van Wetenschapsbeleid Sabine Laruelle (MR) weer ontzegde middelen, presenteren historici Emmanuel Gerard, Widukind De Ridder en Françoise Muller binnenkort hun werk Wie heeft Lahaut vermoord? Pagina na pagina maakt het onderzoeksrapport duidelijk dat de moord op Lahaut allesbehalve een impulsieve daad is geweest. Conclusie van de auteurs, aan het eind: ‘Niet de koningskwestie, maar de Koude Oorlog is het kader waarin de moord op Lahaut moet geplaatst worden.’

Te koop

Voor het huis in de tot rue Lahaut omgedoopte straat hangt een al een poos niet meer opgeblonken gedenkbord. ‘Ter ere van Julien Lahaut, vermoord op 18 augustus door vijanden van het volk.’ Het bord is half overplakt met een plastic bord van immokantoor Liboy-Lejeune. Te koop. Hier, aan de overkant van de straat, heeft de mythische Vanguard gestaan. De auto waarmee François Goossens deelnam aan autoraces in Francorchamps, en waarmee hij volgens oudere dorpelingen in Essenbeek “zeker twee of drie mensen heeft doodgereden”.

Op de dag van de aanslag was de Vanguard voorzien van een in Antwerpen gestolen nummerplaat. Slachtoffer Julien Lahaut stelde in 1950 politiek nochtans weinig of niks meer voor. Toen hij na de oorlog uit het concentratiekamp terugkeerde, had een nieuwe generatie de leiding over de KPB overgenomen. Ze waren toegetreden tot de eerste naoorlogse regering en voor de oude Lahaut was geen functie van betekenis meer weggelegd. Hij werd voorzitter, een in communistische partijen doorgaans onbestaande titel.

Maar hoe protocollair zijn positie ook was, voor de buitenwereld is hij de langst meegaande communistische politicus van het land. De volksmenner uit Seraing was eind jaren 40 met zijn stem als een klok vooropgegaan in de campagne tegen de terugkeer van koning Leopold III. Vier betogers werden door de rijkswacht doodgeschoten in Grâce-Berleur, en het land flirtte net zo lang met de burgeroorlog tot koning Leopold III de troon afstond aan zijn zoon, Boudewijn.

Op zijn graf op het gemeentelijke kerkhof in Seraing staat een uit steen gehouwen versie van de politicus, armen gehesen. Ook hier weer, de tekst: ‘Vermoord door vijanden van het volk.’ Je kunt je niet voorstellen dat dit op 22 augustus 1950 het eindpunt moet zijn geweest van een stoet van 150.000 mensen. Tien keer zoveel als voor Luc De Vos.

Een synarchie

In het Kadoc in Leuven werkten de drie historici zich de voorbije jaren door de persoonlijke archieven van gewezen minister van Binnenlandse Zaken Albert De Vleeschauwer (1897-1971). Hun aandacht voor de vroegere Leuvense christen-democratische politicus werd gewekt door een bizarre gebeurtenis, daags voor de begrafenis van Lahaut. Nadat hij in zijn agenda melding had gemaakt van “bedreigingen tegen mij”, reisde hij op maandag 21 augustus met zijn zoon naar Bouillon, waar hij zich naar de Franse grenspost laat escorteren door een jeep, bestuurd door André Moyen. Weer die Moyen.

In hun boek tonen de historici aan hoe De Vleeschauwer, minister van Binnenlandse Zaken tijdens de koningskwestie, eind 1949 Moyen heeft leren kennen. En waarderen, blijkbaar. Hij moest waar mogelijk informatie inzamelen over de vijand die de plaats van de Duitsers had ingenomen: De Rus. Moyen had met zijn Netwerk al sinds 1945 een kantoortje in de Komediantenstraat in Brussel en werd in het geheim gefinancierd door de Belgische topindustriëlen Herman Robiliart (Union Minière) en Marcel De Roover (Brufina). Hij stuurde geregeld inlichtingenrapporten naar de industriëlen en vanaf eind 1949 ook naar De Vleeschauwer. Hij zou dat blijven doen tot in 1961. Hij dropte zijn rapporten, door de jaren heen 1.787 in totaal, in een postbus in Brussel, die hij onder een valse naam had gehuurd.

Een van deze rapporten, getiteld ‘Activité du Réseau pendant le mois d’août 1950’ is op 31 augustus 1950 erg expliciet: ‘De executie van Lahaut heeft de lamlendigheid van de overheid aangetoond. Het gaat ontegensprekelijk om een misdaad en het valt te betreuren dat het zover moest komen, maar zij die gehandeld hebben zijn van mening dat het tijd is om onze gezagsdragers wakker te schudden (…).’

‘We brengen zonder commentaar verslag uit van de ideeën die leven binnen het milieu dat wij verantwoordelijk achten voor de executie van Lahaut: het gaat in elk geval om een apolitieke en zelfs antipolitieke groep, patriottisch en onbaatzuchtig, die aanvankelijk gedacht had om pas ten tonele te verschijnen op het ogenblik van een bezetting door de Sovjets. Het is een soort synarchie die haar pionnen heeft in de meest gesloten kringen en, in het geval van Lahaut, tot bij de onderzoekers.’

Moyen kende dus de daders en hun motieven. Hij legt in zijn rapport uit dat de ‘synarchie’ tentakels heeft tot bij de speurders in Luik zelf, en dat de daders er dus gerust op zijn dat justitie hen nooit zal (willen) vinden. De historici gaan niet zo ver te besluiten dat De Vleeschauwer of de industriëlen opdracht hebben gegeven voor de moord, maar het zit er in hun ogen niet ver naast: “Het lijkt onwaarschijnlijk dat ooit een geschreven document zal worden gevonden, dat met zoveel woorden een bevel of opdracht bevat.”

Maar is de vraag naar de opdrachtgevers nog relevant, wanneer we de draagwijdte van het Netwerk in ogenschouw nemen en de bescherming die het van hogerhand genoot? “De grote maatschappijen hebben hun financiering niet stopgezet na de aanslag van 18 augustus en niemand heeft Moyen bij de justitie verklikt. Herman Robiliart, de sterke man van de Union Minière, heeft het fameuze maandrapport van augustus 1950 ontvangen en er wijselijk de passage over de ‘executie van Lahaut’ afgescheurd. Een ernstige vorm van schuldige nalatigheid was er vooral bij een man als De Vleeschauwer, die tot enkele weken voor de ontvangst van dat rapport minister van Binnenlandse Zaken was.”

Al gepland sinds 1948

Brengt de nieuwe studie ons opdrachtgevers, dan ook een motief. De moord op Lahaut was een geplande oorlogsdaad in volle Koude Oorlog, die al was gepland in mei 1948. Het bewijs is gevonden in de archieven van het Antwerpse gerecht. Daar stootten de historici op de vergeelde processen-verbaal van commissaris Alfred Van der Linden, hoofd van de afdeling moordzaken van de gerechtelijke politie daar.

Van der Linden is begin 1961 de ondervrager van uurwerkmaker Walter Daems. Hij wordt verdacht van een roofmoord bij zijn eigen schoonouders en stelt Van der Linden een deal voor: “Hij hengelt naar voorwaardelijke vrijlating. Hij beweert dat hij Justitie volledig kan inlichten over de moord op Lahaut.”

Daems heeft het over een organisatie genaamd Belgisch Anticommunistisch Blok (BACB) waar hij zelf even bij betrokken is geweest. Het BACB heeft zich in 1947 al eens doen opmerken met het verspreiden van pamfletten op Het Zuid in Antwerpen: ‘Wij eisen de onmiddellijke aanhouding van alle communistische leiders, verraders bij uitstek, die niets beters of niets minder verdienen dan de doodstraf met den kogel met als bijkomende bepaling: in den rug!’

De organisatie is toen vervolgd en bij een lid, ene Louis Kerckhof, is later beslag gelegd op een brief van 21 mei 1948 met daarbij gehecht twee vodjes papier. Aantekeningen lijken het, van tijdens een vergadering. Als commissaris Van der Linden ze in 1961 uit de archieven opdiept, kan hij weinig anders hebben ervaren dan een opstoot van adrenaline: ‘Lahaut – Seraing – aanslag – niet akkoord – één dezer dagen – geen moorden. Auto-plaat zou medegedeeld worden.’

De vergadering van het BACB, zo weet Van der Linden nog uit te vissen, heeft plaatsgevonden in de melkerij Stassano in Antwerpen. De directeur daar, Raphaël Van Os, was een van de stichters van het BACB. De historici gaan er nu van uit dat de aanslag in 1948 op de valreep is afgeblazen, precies omdat er met labiele figuren als Daems en Kerckhof een te groot risico was op loslippigheid.

Verkeerd geklasseerd

Commissaris Van der Linden is dicht bij de waarheid gekomen. Heel dicht. Hij zat ook Moyen op de hielen en in een van zijn processen-verbaal lezen we: “Moyen zou regelmatige maandelijkse geheime verslagen toegericht hebben aan zijn opdrachtgevers, getiteld: ‘Activité du Réseau pendant le mois de…’, alleszins zou het de moeite lonen in het bezit te komen van een verslag van einde augustus 1950, nà de moord op Lahaut.”

Van der Linden heeft de rapporten nooit te zien gekregen. En politiediensten zamelden ook toen al los van elkaar informatie in, maar wisselden zelden iets uit. De historici kregen nu toegang tot de archieven van de Belgische Staatsveiligheid en stootten daar op een map op naam van Raphaël Van Os, aangelegd op 12 november 1949: ‘Inlichtingen betreffende het BACB (Belgisch Anticommunistisch Blok).’

De organisatie, zo staat er, is opgericht door Van Os en zijn broer en – alweer hij – André Moyen. Het rapport gaat verder: “Met zekerheid kan eveneens worden gemeld dat volgende personen daadwerkelijk optreden in het kader van het BACB: 1. Goossens, Frans, assureerder, wonende te Halle.”

De these van de impulsieve daad kan voorgoed de vuilbak in. De naam van Goossens is tijdens het officiële moordonderzoek maar één keer gevallen. Nadat hij kennelijk op café had zitten opscheppen dat hij een van de daders was en een agent van de Staatsveiligheid daar lucht van had gekregen. In een normale wereld had de Staatsveiligheid zelf direct het verband moeten leggen met het eigen BACB-rapport. Maar dit is en blijft België, zo leert ons het nieuwe onderzoek: “Van het oorspronkelijke rapport werden acht kopies gemaakt, waarvan één bestemd voor het dossier van Goossens, maar dat afschrift werd verkeerd geklasseerd.”

Jammer toch.

Bron » De Morgen | Douglas De Coninck

Geld voor onderzoek naar moord communistenleider

Federaal minister van Wetenschapsbeleid Paul Magnette (PS) trekt geld uit voor onderzoek naar de moord op de Belgische communistenleider Julien Lahaut. Het gaat om 210.000 euro. De moord op Lahaut vond plaats in augustus 1950, nauwelijks een week nadat de voorzitter van de ‘Komunistische Partij’ voor een oververhit moment had gezorgd tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn. Hij, of een van zijn medestanders, riep toen ‘Vive la république’ in het halfrond.

Bron » De Tijd