Krantenjournalist in de jaren van lood

De Katholieke Universiteit te Leuven ontving vrijdag een van de belangrijkste privéarchieven van het land: dat van journalist Walter De Bock, bijna een kwarteeuw een van de belangrijkste namen van De Morgen. Het was niet alleen de overdracht van een archief, maar ook de afsluiting van een journalistieke carrière, een symbolisch vervroegd pensioen ook van de bevlogen generatie waarvan De Bock een van de gezichten was: de achtenzestigers, ‘onze’ soixante-huitards.

‘Ik denk dat dit toch niet zal volstaan.’ Dat was, zo vertelde hij jaren terug zelf, de allereerste kennismaking van Walter De Bock met het bibliotheekpersoneel van de KU Leuven. Een paar mannen in stofjas kwamen aan zijn woning ‘het archief’ ophalen. Met een bestelwagen. Eéntje.

Het archief-De Bock, waarvan vrijdag de officiële schenkingsakte aan de KU Leuven werd ondertekend, is ongeveer 1.500 archiefdozen groot. Anders uitgedrukt: tien kubieke meter. Het is een kolossale aanslag op het magazijn en de opslagcapaciteit van de KU Leuven. Maar die nam dat euvel erbij, omdat de waarde van het archief dat wettigde.

Het heeft dus even geduurd voor het archief verplaatst was, geordend, geïndexeerd, noem maar op; nu nog altijd is alle werk niet afgelopen. Jarenlang heeft De Bock er zelf aan gewerkt, meestal met behulp van een paar bevriende journalisten, generatiegenoten eigenlijk, met als voornaamste steun en toeverlaat Paul Huybrechts, ex-journalist bij De Morgen, van 1991 tot 2002 directeur van De Tijd en onlangs auteur van SOS NMBS. In het spoor van Karel Vinck, een recente kanjer in de (economische) onderzoeksjournalistiek.

Zo kreeg de Katholieke Universiteit van Leuven een van de belangrijkste schenkingen van de laatste jaren. Misschien niet in geldelijk waardevolle stukken – De Bock collectioneerde geen middeleeuwse wiegendrukken of kostbare incunabelen. Maar zijn archief is in politiek en cultuurhistorisch opzicht onbetaalbaar. Het archief-De Bock bevat immers een schat aan origineel materiaal: pv’s, knipsels, bedrijfsinformatie, verslagen, verklaringen, pamfletten, folders, knipsels, al dan niet zeldzame boeken.

Omdat het nog deels gaat om vertrouwelijke informatie die Walter De Bock als journalist verzamelde, is een originele regeling uitgewerkt, waarbij de toegang tot die stukken nog voor maximaal twintig jaar gesloten blijft, behalve bij toestemming van de secretaris van de secretaris-generaal van de Raad voor de Journalistiek. Vandaag is dat Flip Voets, oud-VRT-radiojournalist en een vriend van De Bock.

De ondertekening van de schenkingsakte was dus het eindpunt van wat al een tijd in voorbereiding was: het toegankelijk maken van dertig jaar geëngageerde onderzoeksjournalistiek. De Bocks carrière was aanvankelijk grillig, via Vrijdag (een hoogst kortstondig opinieweekblad, onder leiding van Paul Goossens en een paar spitsbroeders), de Nieuwe Linie, Knack, de BRT, De Krant (een weer erg kortstondig initiatief van Louis Croonen), opnieuw Knack, om tenslotte in 1979 bij De Morgen te belanden. Daar bleef De Bock tot 2002, tot zijn ziekte hem het werken in het hectische ritme van een dagblad sterk begon te belemmeren.

In de periode 1992-1995 was hij hoofdredacteur ad interim, in wat wellicht ‘de nacht der tijden’ voor De Morgen was: de meeste en ook wel de beste redacteuren weg, een slepend conflict met de uitgever, nagenoeg onmogelijke sluitingstijden, dramatisch weinig lezers. Als De Bock één verdienste had als hoofdredacteur, dan een cruciale: tegen beter weten in, het verzorgen voor continuïteit van de titel: De Morgen stopte niet.

Intussen was De Bock, als persoonlijkheid sowieso geen hoofdredacteur, ook geen fulltime hoofdredacteur qua professionele aandacht. Die jaren waren immers cruciaal voor het beslechten van een paar van de belangrijkste politiek-justitiële dossiers van de laatste decennia: de moord op André Cools en de zaak-Agusta-Dassault nadien. Walter De Bock speelde daarin een sleutelrol. De zaterdagkrant van De Morgen op 13 juni 1992 opende met de kop: ‘Kabinet-Van der Biest betaalde moordenaars’. Bijna vijftien jaar later is die kop nog altijd tot de laatste letter waar.

Het dossier-Cools was niet het eerste noch het laatste grote dossier van De Bock. Hij schreef over de collaboratie (‘de mooiste jaren van een generatie’), de Bende van Nijvel, Gladio, het koningshuis, wapenaankopen, de strapatsen van de Staatsveiligheid en natuurlijk over baron de Bonvoisin. Later waren zijn voorpagina-artikels in De Morgen mee beslissend in de val van de Schaarbeekse politiecommissaris Johan De Mol.

De Bock was tegengif op papier van de zogenaamde ‘jaren van lood’: de tijd dat in de jaren zeventig en tachtig ook in West-Europa de Koude Oorlog werd uitgevochten, met moorden, smeergelden, callgirls, wapenhandel, geheime diensten en nucleaire geheimen. In die tijd was Walter De Bock een van de meest spraakmakende journalisten van zijn generatie.

Misschien wel zijn beste boek schreef hij in 1988, Des armes pour ‘Iran: L’Irangate, over geheime – Franse – wapenleveringen aan het Komeiniregime. Heel even werd De Bock een nationale figuur in Parijs, toen de topman van een wapenconcern op tv verkondigde dat hij nooit één document daarover had gezien, maar de presentator ineens (in samenspraak met de ook aanwezige De Bock) een kruiwagen vol papier voor de camera’s bracht: “Et c’est quoi, ça?” Dat het boek nooit het status kreeg die het verdiende, kwam door het feit dat het nooit in de winkel geraakte. Of beter, wel erin, maar nooit echt eruit: de Franse wapenindustrie kocht nagenoeg de hele oplage op. De Franse uitgeverij zag, vreemd genoeg, geen brood in een tweede druk.

Intussen was De Bock in België a pain in the ass voor Paul Vanden Boeynants. Jaren voor die ‘eer’ Willy Claes te beurt zou vallen, had Vanden Boeynants ei zo na zijn benoeming als secretaris-generaal van de NAVO op zak. Tot Walter De Bock belastend materiaal publiceerde. Zijn vriend Paul Huybrechts suggereerde zaterdag dat dit een bewust lek was van de CIA. Daarop volgde enkel een grijns, en ‘geen commentaar’.

Wat haast niemand weet, is het feit dat De Bock de entourage van VDB van binnenuit kende. Dat kwam omdat hij zijn legerdienst klopte als gedetacheerde – verantwoordelijke voor de documentatie, wacht dat u? – op het kabinet van landsverdediging, geleid door VDB. Daar werkte nog een andere milicien: Rik De Nolf, vandaag uitgever van Roularta, en nadien (toen De Bock bij Knack werkte) werkgever/mecenas van zijn voormalige lotgenoot.

Want als het moest, smeedde De Bock zelfs met de duivel een pact; als het de goede zaak diende, de onthulling van de waarheid, aanvaardde hij informatie van wie ook. “Denk je echt dat ik opgeschoten zou hebben in de zaak van de moord op Cools als ik alleen met misdienaars zou mogen praten”, was een van zijn boutades.

Dat was natuurlijk op een slappe koord dansen. De Bock zou er vaak mee te maken krijgen, zeker in de laatste jaren van zijn loopbaan, concurrenten en collega’s die hem afbrandden, zijn verhalen in het belachelijke trokken, zijn bronnen discrediteerden. De Belgische onderzoeksjournalistiek was en is een klein milieu. Hoe getalenteerd ze ook waren, het was geen grote en zeker geen blijvende vriendschap tussen de drie beste en meest onderlegde onderzoeksjournalisten die dit land kende: wijlen Frank De Moor (Knack), wijlen René Haquin (Le Soir), en Walter De Bock (De Morgen).

Soms ligt de oorzaak van een meningsverschil in een klein hoekje verscholen. Neem het bijzonder ingewikkelde dossier Westland New Post (WNP), een Brussels extreem rechts genootschap dat zich in de jaren tachtig onledig hield met de staat te destabiliseren. Aanvankelijk schrok ook De Bock op van WNP. Toen zijn collega Haquin over dit genootschap een boek publiceerde, en De Bock het voorwoord schreef, legde die laatste uit dat WNP vooral een fictieve constructie was, in die grijze jaren opgezet om de Staatsveiligheid onderuit te halen: geen aanval op de democratie, maar de destabilisering van één, politiek erg gevoelige instelling. Een extreem rechts complot van extreem rechts, een spiegelpaleis, en dus gevaarlijk voor journalisten die even niet opletten. En de welhaast spreekwoordelijke brillenglazen van Walter De Bock waren zo dik dat hij door veel van die manoeuvres keek.

Vrijdagavond parafraseerde Paul Huybrechts, uitgerekend in de rectorale salons van de KU Leuven, de gevleugelde uitspraak van wijlen rector Piet De Somer over ‘het recht op dwalen’: het is onvermijdelijk dat onderzoeksjournalisten soms dwalen. Alleen moeten ze weten dat dit in evenwicht gehouden wordt door een niet-bekrompen toepassing van het recht op antwoord.

Walter De Bock begon er al mee als student, in de jaren zestig, toen hij aan de toen nog unitaire Katholieke Universiteit van Leuven / Université Catholique de Louvain studeerde. Hij heeft die studie nooit beëindigd, omdat hij vroegtijdig begon met waarin hij de beste was: informatie verzamelen en verwerken. Intelligence heet dat in het jargon: twintig jaar lang was Walter De Bock op zijn eentje een spionagedienst.

Hij deed het al in 1965-1966, geen twintig jaar oud, als hoofdredacteur van het studentenblad Ons Leven, verbonden met het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond (KVHV), en nadien bij de linkse afscheuring Studenten Vakbeweging (SVB). De bezielende figuur was studentenleider Paul Goossens, ex-preses van het KVHV. Goossens was de man van het podium, De Bock van het archief. Zoals de Leuvense historicus Louis Vos het vrijdagavond mooi uitdrukte: Goossens was “de James Dean van onze generatie”.

De Bock, toen al, de man met aktetas. Hoewel, ook De Bock wist op tijd en stond ook een ‘performance’ te geven. Zo werden ze ook begrepen door de buitenwereld: als een aanvulling van elkaar. Dat gaat ver terug. In zijn toespraak citeerde Paul Huybrechts een CIA-document uit de woelige jaren zestig (codenummer: 04516-061427Z). Het was destijds geheim (‘confidential’), nu ‘de-classified’: “Both Goossens and De Bock are aggressive personalities and dynamic speakers.”

Dat zou De Bock trouwens to zijn laatste actieve dagen blijven. Zijn laatste grote dossiers ging over de strapatsen van Tractebel in Kazachstan. Het bedrijf gaf er een persconferentie om de berichtgeving in De Morgen te weerleggen, maar De Bock ging ter plaatse ’tegenspreken’ en stuurde de verdediging van een van ’s lands belangrijkste bedrijven compleet in de war.

Een paar dagen later vernam De Bock voor het eerst dat hij aan de onherroepelijke ziekte van Alzheimer leed. Op die sluipende wijze kondigde zich het einde aan van een van de merkwaardigste journalistieke carrières in België.

De Amerikaanse ambassade had het dus juist gezien. Goossens en De Bock konden spreken, en ze waren beiden geen doetjes. Wie vorige week het gezelschap zag op de receptie in de rectorale salons (Paul Goossens, Kris Merckx, Walter De Bock zelf, tal van (ex)-redacteurs en medewerkers van De Morgen, Knack, Humo, Solidair of uitgeverij EPO, Ludo De Witte, Huybrechts, zoveel ex-journalisten, magistraten en academici, die weet het zeker: de ‘goede zaak’ werd altijd het best verdedigd door slechte karakters.

Dat merk je ook al als je vroege SVB-brochures doorleest, die in die tijden van Leuven-Vlaams heel vaak ‘de splitsing van de universiteit’ als onderwerp hadden. Goossens had die strijd al socialer gemaakt, ontdaan van zijn rauwste Vlaams-nationalistische uitwassen (‘Walen buiten’). De Bock documenteerde verder: je leest in de studentenbrochures gedetailleerde biografieën van professoren, en de anonieme auteur – De Bock dus – vertaalt de strijd om de KU Leuven als een verborgen machtsspel tussen de aandeelhouders van de Kredietbank en die van de Société Générale.

Dat laatste was wijd en zijd bekend, en ook na de splitsing zouden in de raad van bestuur van de nieuwe universiteit te Louvain-la-Neuve meer dan een vertrouwensman van ‘la vieille dame’ van het Belgische kapitaal zitting krijgen. Maar dat Piet De Somer, via zijn echtgenote, een grootaandeelhouder van de Kredietbank was, en dat dit ook gold voor een aantal van zijn belangrijkste professoren, dat werd voor het eerst zwart op wit neergeschreven in SVB-brochures, in de gedetailleerde, onthullende, maar bepaald hoekige stijl die de auteur verraadde.

De Bock kende die wereld trouwens van binnenuit. Rector Piet De Somer bestuurde zijn universiteit een tijdlang samen met drie mannen. De eerste was de groepsvoorzitter biomedische wetenschappen, José Vandenbroucke; hij is de vader van de huidige socialistische minister Frank Vandenbroucke. De tweede was de groepsvoorzitter positieve wetenschappen, Alfons De Bock, de vader van Walter De Bock. De derde, de voorzitter studentenaangelegenheden en het zwaargewicht van humane wetenschappen, was Herman Servotte. Dat was een priester, en dus kinderloos.

In die zin is het archief van Walter De Bock thuisgekomen waar het begon: de universiteit van Leuven. Daar waar in dit land ‘mei 1968’ vorm kreeg, al vanaf 1966. Waar de generatie Goossens-De Bock, en haar radicale communistische dissidentie Martens-Merckx, gestalte kreeg. Waar jonge katholieke intellectuelen zich losscheurden van de zuil, en jaren later – onder Karel Van Miert – ook de socialistische zuil verplichtten zichzelf open te zetten, niet naar partijpolitiek links, maar naar progressief en onafhankelijk Vlaanderen, over de grenzen van zuil en afkomst heen.

Als Goossens en De Bock één grote verdienste hebben, is het die van de mannen van Leuven-Vlaams, die later de aartsvijanden werden van het Vlaams-nationalisme, en vooral zijn extreem rechtse vleugel, en die de politieke en levensbeschouwelijke kaart van Vlaanderen wezenlijk hertekenden. Vanuit het katholieke Leuven werd Vlaanderen ontvoogd.

Bron » De Morgen