Deze Kortrijkse wetenschapper heeft mogelijk het antwoord op talloze Belgische cold cases

Via het DNA van familieleden een moordenaar opsporen die al tientallen jaren vrijuit gaat: met die techniek vergaart biowetenschapper Sofie Claerhout al jaren faam in het buitenland. Dankzij een wetswijziging kan ze binnenkort eindelijk ook Belgische cold cases helpen oplossen.

Georges en Marie-Josephe Caeckaert krijgen op 16 maart 1991 een telefoontje dat elke ouder doet rillen: er is iets met hun dochter gebeurd. Onmiddellijk vertrekken ze naar Knokke-Heist, waar ze van de politie te horen krijgen dat ze zich op het ergste moeten voorbereiden. Op klaarlichte dag werd hun dochter Ingrid Caeckaert, nauwelijks 26, met 62 messteken om het leven gebracht aan de lift van haar appartement.

Ondanks duizenden getuigenverhoren wordt de zaak nooit opgehelderd. Vandaag, dertig jaar later, heeft het koppel er nog steeds het gissen naar wie hun dochter vermoord heeft, en waarom. Zoals de zaak-Caeckaert zijn er tientallen cold cases in ons land. Maar er is hoop. Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open Vld) werkt momenteel een wetsontwerp uit dat bepaalt dat het Belgische gerecht straks via DNA-onderzoek familieleden van de dader kan opsporen, om zo via een omweg bij hem uit te komen.

Dat die wet er komt, is voor een groot stuk te danken aan het pionierswerk van de Kortrijkse Sofie Claerhout. De doctor in de forensische genetica (KU Leuven) houdt zich sinds 2015 bezig met onderzoek naar een chromosoom dat ze zelf niet bezit: het mannelijke Y-chromosoom. Met Dader onbekend, haar pas uitgebrachte boek, wil ze de resterende sceptici overtuigen dat het Y-chromosoom het redmiddel kan zijn bij tal van onopgeloste moordzaken. De eerste cold case die ze in België hoopt op te lossen, is die van Ingrid Caeckaert.

Hoe leerde u over deze moordzaak?

Sofie Claerhout: “Ik was derdejaars doctoraatsstudente toen ik online op deze zaak botste. Ik las dat er een DNA-spoor gevonden was, maar dat dat tot niks leidde. Ik zag hoe de ouders uit wanhoop op Telefacts een oproep hadden gedaan. Op dat moment was ik al drie jaar bezig met verwantschapsonderzoek, en ik besefte dat we wetenschappelijk de sleutel in handen hadden om die zaak misschien op te lossen: het Y-chromosoom! Ik dacht: hoe kan het toch dat zoveel veelbelovend onderzoek gebeurt en dat we dat hier niet gebruiken?”

Hoe kan onderzoek op basis van het Y-chromosoom tot een doorbraak leiden?

“In de zaak-Caeckaert leverde het DNA tot nu toe geen doorbraak, omdat volgens de Belgische wet een DNA-spoor alleen vergeleken mag worden met dat van de verdachten of mensen die in ons land eerder veroordeeld werden. Maar we zouden dat DNA-spoor ook kunnen gebruiken om (verre) familieleden van de dader te vinden, en dat is waar het Y-chromosoom van pas komt.”

“Het Y-chromosoom is een geslachtschromosoom. Het wordt ook wel ‘the genetic wasteland’ genoemd, het genetische braakland: het bevat namelijk heel weinig informatie over je genen of je uiterlijk. Het bepaalt alleen of je een man bent en welke vaderlijke lijn je volgt. Maar wat zo handig is aan het Y-chromosoom, is dat het daardoor van vader op zoon bijna ongewijzigd wordt overgedragen. Terwijl achterneven maar 12,5 procent van hun DNA delen, is 95 procent van hun Y-chromosoom identiek. Door naar het Y-chromosoom te kijken, hoef je dus niet eens de naaste familie van de dader te vinden, het DNA van een verre achterneef kan genoeg zijn.”

Hoe komt u dan bij die familieleden terecht?

“Dat kan door een oproep te doen aan een honderdtal mannen uit de buurt om hun DNA af te geven. Daarna kunnen onderzoekers zoals ik aan de slag met het Y-chromosoom. Als we bij die DNA-samples een gelijkaardig Y-chromosoom terugvinden als dat van op de plaats delict, focussen we daarop. Door te kijken naar de kleine verschillen tussen de chromosomen, kunnen we nagaan of het om een dicht familielid, bijvoorbeeld een broer, of eerder verre familie gaat. Dat combineren we met stamboomonderzoek, waardoor we bijvoorbeeld takken van de familie kunnen uitsluiten die naar andere steden verhuisd zijn. Op die manier kun je al binnen een aantal maanden bij de dader komen, zonder dat hij zelf DNA afgegeven heeft.”

We hebben het tot nu toe alleen over mannen gehad. Kan deze techniek ook toegepast worden bij vrouwen?

“De tools die ik ontwikkeld heb, focussen specifiek op het mannelijke Y-chromosoom. Mijn toekomstige doctoraatsstudent van ons lab in Kortrijk (KULAK) zal zich deels concentreren op het DNA dat moeders aan dochters doorgeven, het zogenaamde mitochondriaal DNA. Alleen is dat DNA korter dan dat van het Y-chromosoom en is het voorlopig minder interessant om verwantschappen mee te achterhalen. Bovendien is stamboomonderzoek via vrouwelijk DNA een pak moeilijker, omdat de familienamen doorgaans de mannelijke familielijn volgen.”

“Voor de toepassing op cold cases hebben we daar dus nog een langere weg af te leggen. Maar als je de statistieken erop nagaat, zie je dat meer dan 90 procent van de moorden in België gepleegd wordt door mannen.”

Dat soort verwantschapsonderzoek wordt al jaren toegepast in het buitenland. Toch kloppen buitenlandse speurders vaak aan bij uw lab voor hulp. Wat doen jullie anders?

“Verwantschapsonderzoek op zich is inderdaad niks nieuws. Maar samen met mijn promotor heb ik een aantal tools ontwikkeld die het proces minder duur en tijdrovend kunnen maken. De eerste is CSYseq, waarmee we in detail het Y-chromosoom van honderd mannen tegelijk kunnen detecteren. Met Ysurnames, een andere tool, kunnen we vervolgens berekenen hoe groot de kans is dat de dader dezelfde familienaam draagt als de DNA-match uit het onderzoek. En met YMrCA, een soort verwantschapsrekenmachine, kunnen we berekenen hoeveel generaties tussen de dader en het familielid uit het onderzoek zitten.”

De Nederlandse politie heeft, onder meer met jullie hulp, al verschillende cold cases opgelost die tientallen jaren vastzaten.

“Inderdaad. Tien jaar geleden hielp professor Ronny Decorte met analyses van DNA-stalen in het kader van de moord op Marianne Vaatstra (die in 1999 op zestienjarige leeftijd verkracht en gewurgd werd in het Friese dorpje De Westereen, JL). Door die zaak werd de Nederlandse wetgeving rond verwantschapsonderzoek aangepast.”

“Zelf was ik betrokken bij het onderzoek naar de moord op Nicky Verstappen (die als elfjarige jongen in 1998 verdween op een jeugdkamp en een dag later dood werd teruggevonden, JL). Twintig jaar later, in 2018, kwam er een verwantschapsonderzoek waarbij meer dan 21.000 mensen werden opgeroepen om een DNA-staal af te geven. Uiteindelijk werd de dader Jos B. in Spanje ontdekt.”

In het buitenland kwam er dankzij verwantschapsonderzoek een doorbraak in tal van cold cases, maar in ons land is het nog altijd niet toegelaten. De frustratie daarover is voelbaar in uw boek.

“Eigenlijk is het absurd. Ik doe al jaren onderzoek met binnenlands geld, maar door de verouderde DNA-wetgeving kan ik het voorlopig enkel gebruik toepassen om buitenlandse cold cases te helpen oplossen.”

“Er was een moment dat ik twijfelde of ik er gewoon mee moest stoppen, of blijven doorbomen tot de wetgeving ook bij ons zou veranderen. Het is het tweede geworden.” (lacht)

Verschillende landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, hebben inmiddels een grote DNA-databank waaruit ze kunnen putten. Moet ons land daar een voorbeeld aan nemen?

“Het Verenigd Koninkrijk is op dat vlak inderdaad een pionier. Het houdt het DNA bij van iedereen die ooit veroordeeld werd, of het nu kwam door te snel te rijden of een handtas te stelen. In 2003 loste het VK als eerste wereldwijd een moord op door DNA-verwantschapsonderzoek. Ze hebben inmiddels een databank van bijna 7 miljoen mensen, en daardoor ook heel weinig cold cases.”

“Ook bij ons gingen al stemmen op om de DNA-databank aanzienlijk uit te breiden (procureur-generaal Yves Liégeois zei in 2013 dat iedereen vanaf de geboorte in een DNA-bank zou moeten zitten, JL) Maar eigenlijk is dat niet nodig. Dankzij onze methode op basis van het Y-chromosoom kunnen we ook met veel minder DNA-sporen tot de dader komen.”

Het wetsontwerp van minister Van Quickenborne schrijft voor dat bij een onopgeloste moordzaak vrijwilligers geronseld kunnen worden om DNA af te geven. Na het onderzoek zou hun DNA weer vernietigd worden. Is dat ook hoe u het ziet?

“Inderdaad. Het is echt de bedoeling om case per case te bekijken, want de groep mannen die bijvoorbeeld voor de zaak-Caeckaert opgeroepen wordt, helpt ons niet noodzakelijk veel verder voor een andere moordzaak in Brussel. Ik denk dat dat ook het vertrouwen van mensen zal opkrikken. In de Nederlandse onderzoeken nam vaak 90 procent van de mensen die een oproep kregen deel aan het onderzoek. Dat toont dat mensen gemotiveerd zijn om hun steentje bij te dragen om een moordzaak in hun buurt op te lossen, maar ze moeten er ook op kunnen vertrouwen dat je daarna hun DNA niet bijhoudt.”

Lijk je niet automatisch verdacht als je liever niet meewerkt aan zo’n onderzoek? In buitenlandse voorbeelden zagen we al dat speurders mensen die niet ingingen op zo’n oproep nadrukkelijker opvolgden.

“Dat gebeurt alleen in een latere fase van het onderzoek. De eerste fase is louter vrijwillig. Pas als de politie na heel wat onderzoek een specifiek persoon oproept om DNA af te staan en die persoon verzint telkens een excuus, dan wordt die als verdacht bestempeld.”

“Je moet je natuurlijk ook bedenken wat het alternatief is. Bij de moord op lerares Mieke Verlinden (die thuis met 101 messteken door een ex-leerling vermoord werd, JL) werden honderden ex-leerlingen als verdacht bestempeld, gewoon om aan DNA-onderzoek te kunnen doen. Het heeft gewerkt: de dader werd gevonden. Maar volgens mij is honderden mensen als verdacht bestempelen toch nog een pak verregaander.”

Een ander heikel punt: het DNA-spoor van de dader bevat informatie over diens afkomst. Hoe communiceer je daarover?

“Het DNA vertelt ons inderdaad welke afkomst de dader heeft. Bij de moord op Marianne Vaatstra gingen de dorpsbewoners er meteen van uit dat een asielzoeker de schuldige moest zijn, omdat ze vlak bij het asielzoekerscentrum gevonden werd. Maar uit het DNA-onderzoek bleek dat de dader van Noord-Europese origine was. Bij de moordzaak op Milica van Doorn werden dan weer alleen mannen opgeroepen die Turkse roots hadden en in 1992 in Kogerveld woonden, waardoor ze aan 133 vrijwilligers genoeg hadden.”

“Het is belangrijk om voorzichtig te zijn in de communicatie. Het is niet omdat iemand Turkse roots heeft, dat die persoon er vandaag Turks uitziet. En als onderzoek erop wijst dat de dader de familienaam Claerhout heeft, gaan we geen grote oproep in de media doen dat alle mensen met de naam Claerhout zich moeten aanmelden. Dat gebeurt allemaal achter de schermen. Voor dat soort zaken moet er een ethische commissie komen, en op dat vlak hebben we al veel geleerd uit buitenlandse voorbeelden.”

Waar focust uw onderzoek nu op?

“We doen op dit moment onderzoek om slaagkansen van zo’n verwantschapsonderzoek te berekenen. Bijvoorbeeld: hoeveel kans op slagen heeft het in een dorp, in een (middel)grote stad, in een wereldstad, of in zaken die zich op meerdere plekken afspelen?”

“Maar daarnaast hoop ik vooral eindelijk mijn onderzoek in België te kunnen toepassen. Ik ben al acht jaar aan het ijveren om de wet te veranderen. Dat lijkt nu eindelijk te gebeuren, maar ik ga pas tevreden zijn zodra ik een onderzoek kan opstarten, te beginnen met de moordzaak van Ingrid Caeckaert.”

Het lijkt alsof de zaak-Caeckaert bijna een persoonlijke missie geworden is. Wat grijpt u zo aan in die zaak?

“Ik weet zelf hoeveel pijn het doet om iemand dierbaar te verliezen. Enkele jaren geleden verloor ik in korte tijd twee goede vriendinnen, aan diabetes en kanker. Plots werden ze uit mijn leven weggerukt en dat raakt me tot vandaag. Ik denk dat ik daardoor gevoeliger geworden ben voor de dood. En ik kan me voorstellen dat het onmenselijk is om iemand te verliezen, te weten dat er een verantwoordelijke is en er nooit achter te komen wie het deed of waarom.”

“Toen ik over Ingrid Caeckaert las, besefte ik voor het eerst dat ons onderzoek een verschil kan maken in het oplossen van dergelijke moordzaken. Oop den duur voelde ik me ook persoonlijk verbonden met Ingrid. We hebben allebei West-Vlaamse roots. Op het moment dat ik over haar zaak hoorde, was ik 26, even oud als zij gebleven is. Inmiddels heb ik de ouders meermaals ontmoet en zijn we alweer vijf jaar later. Het wordt nu echt tijd dat we ermee aan de slag kunnen.”

Het boek Dader onbekend van Sofie Claerhout is uit bij Lannoo. Meer informatie over haar onderzoek vindt u op de website van CSY-Leuven: www.csy-leuven.be

Bron » De Morgen