“De burger verdient een betere justitie”

Thierry Freyne (47), de ambitieuze procureur van Halle-Vilvoorde, verlaat de gerechtelijke wereld, de strijd tegen de inertie van het apparaat beu. ‘Ik ben vooruitstrevend, maar ook ongeduldig. Hervormingen blijken helaas niet bespreekbaar.’

Dat een razend ambitieuze topmagistraat de toga aan de wilgen hangt, is du jamais vu in de gerechtelijke wereld. Het nieuws van de overstap van procureur Thierry Freyne (47) naar de ziekenhuiswereld sloeg binnen justitie in als een bom. Freyne, die in 1997 slaagde voor de gerechtelijke stage, behoort tot de eerste generatie niet politiek benoemde rechters. Al tijdens zijn studies stak hij boven het maaiveld uit. Hij klom pijlsnel op van advocaat naar onderzoeksrechter, werd vervolgens hoofd van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring (COIV) en in 2014 de allereerste procureur van het nieuwe arrondissement Halle-Vilvoorde.

Uitgerekend hij keert Vrouwe Justitia de rug toe, tot grote spijt van minister Koen Geens (CD&V). Vanaf maandag leidt Freyne het Vilvoordse ziekenhuis AZ Jan Portaels (zie kader). ‘An offer I couldn’t ­refuse’, luidde het in juni. Hij zal de functie uitoefenen met dezelfde passie en toewijding die hij aan de dag legt in álles wat hij doet – of dat nu zijn job, zijn tuin of zijn bijen is. Het imkeren staat weliswaar even on hold wegens tijdgebrek.

Thierry Freyne steekt, zoals altijd, strak in het pak. Hij ziet er fris en klaar uit voor zijn nieuwe uitdaging.

Is het niet schizofreen om de ene dag nog een persconferentie over het Kanaalplan te geven en de volgende dag een ziekenhuis te leiden?

Thierry Freyne: ‘Voor mij is de overstap logisch. Van een dossiermagistraat was ik de laatste acht jaar al meer een aansturend magistraat geworden, iemand van beheer en beleid. Ik geloof sterk in dienend leiderschap en dat is even toepasselijk in de ­ziekenhuiswereld als in het gerecht. Alleen wordt het belang van de burger nu het belang van de patiënt. Het gaat om dezelfde mensen.’

Die ‘dienstbaarheid’ valt op: het is niet iets waarmee mensen u vroeger associeerden.

(knikt) ‘Ik ben daar ook wel in geëvolueerd. Ik heb dat moeten leren, onder meer door de contacten die ik had als procureur. Nu vind ik authentiek overleggen essentieel. Ik ga niet alleen je mening vragen, maar ook rekening houden met die mening en zoeken naar een consensus. Niets is ergerlijker dan iemand die je mening vraagt en er dan niets mee doet.’

Zou u ook naar de privé overgestapt zijn?

‘Nee, ik ben echt wel een man van de publieke sector, altijd geweest. AZ Jan ­Portaels is als dusdanig geen publiek ziekenhuis, maar wordt wel grotendeels met publieke middelen georganiseerd. En vooral: het is een non for profit organisatie, in die zin past het bij mij.’

Tuchtstraf

U werd bekend als de onderzoeksrechter die de moordenaars van politieagente Kitty Van Nieuwenhuysen opsloot. Deze week raakte bekend dat een van hen een enkelband krijgt, hij zat 10,5 van zijn dertig jaar uit. Wat dacht u?

‘Toen ik het nieuws op de radio hoorde, schoot ik meteen wakker. Ik stond perplex. Ik begreep het niet. Ik vind dat vader Van Nieuwenhuysen nog heel vriendelijk geweest is. Dit kun je toch niet verklaren? We wéten dat gestraften na een derde van hun straf kunnen vrijkomen, dat staat nu eenmaal in de Wet-Lejeune over de voorwaardelijke invrijheidstelling. Maar dit zijn gruwelijke, respectloze feiten. De politie is een schietschijf geworden. Welk signaal geef je op deze manier?’

Mag u dat wel zeggen, als procureur? Straks krijgt u een tuchtstraf.

‘Dan zullen ze héél snel moeten zijn. (kort lachje) Ik weet wel dat ik als procureur de beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank moet respecteren, maar ik spreek nu als burger en als de gewone sterveling die ik ben vanaf 1 oktober. Ik kan het niet begrijpen. In die zaak is alles op alles gezet om de daders aangehouden en veroordeeld te krijgen, dat bleek ook op het proces.’

U maakte van een streng vervolgingsbeleid uw handelsmerk en kreeg al snel de reputatie van ‘Mister repressie’…

‘Daar lig ik niet van wakker. Ik deed dat omdat het van mij verwacht werd. Toen ik hier in 2014 in Halle-Vilvoorde begon, lieten de politiek en de samenleving duidelijk verstaan dat er meer vervolgingen moesten komen. Dat hebben we ook gedaan. De vervolgingsgraad is gestegen van 8 tot 20 procent en dat cijfer zal nog omhoog gaan. Als procureur voer ik een beleid uit dat bepaald wordt door mensen die democratisch en legitiem verkozen zijn. Ik kan natuurlijk een eigen inbreng hebben, maar finaal nemen zij de beslissingen. Ik ben maar een dienaar van de ­samenleving.’

De Franstalige magistraten zagen u niet graag komen.

‘Tja. Voor hen zal het ook niet altijd gemakkelijk geweest zijn, om geconfronteerd te worden met een plotse verdriedubbeling van het aantal zaken uit Halle-Vilvoorde. Ze moesten onze dossiers erbij nemen, naast hun gebruikelijke werk in Brussel en – we moeten daar niet flauw over doen – dat waren soms heel zware ­feiten.’

En toen kwam uw parket met een fietsendief.

‘Een fiets kan heel veel geld kosten, tegenwoordig. (lacht) De zwaarte van dat misdrijf is objectief gezien niet dezelfde, dus ik kan bepaalde reacties wel begrijpen, maar ik krijg dat niet verkocht. En ik wíl dat niet verkocht krijgen. Ik blijf er trouwens van overtuigd dat onze mooie resultaten op het vlak van vervolging minstens evenveel zeggen over Brussel als over Halle-Vilvoorde …’

Uw uithalen naar de Franstalige (onderzoeks)rechters die ‘uw’ criminelen lieten gaan, leverden u al snel vijanden op, bij het Brusselse gerecht.

‘Ik denk niet dat ik echte vijanden had, maar niet iedereen was even gelukkig met mij. Toch kan ik nog altijd in de spiegel kijken. Ik herhaal: ik dien de burger, of de rechters dat nu plezierig vinden of niet. Hebben mijn uitspraken ertoe geleid dat sommigen nog meer op de rem gingen staan? Dat zou kunnen … Ze werden me in elk geval niet in dank afgenomen.’

‘Kijk, Halle-Vilvoorde zit institutioneel vast aan Brussel (het parket is ‘verticaal’ gesplitst, de zetelende rechtbank is in ­Brussel gebleven, red.) en er heerst nu eenmaal een cultuurverschil tussen de Nederlandstalige en de Franstalige manier van rechtspreken. Aan beide kanten heb je zeer waardevolle, bekwame mensen maar de benadering is anders. Aan Nederlandstalige kant is men gemiddeld ­repressiever.’

En efficiënter?

(aarzelt even) ‘Tja, er worden ­gemiddeld meer zaken per zitting ­behandeld, dat wel. Franstalige zaken duren gewoon langer. Ik zeg niet dat het ene fout is en het andere juist, het is een realiteit. Die verschillende benadering creëert soms wel spanningen, ja.’

Ik kan mij voorstellen dat het niet botert tussen u en iemand als de Franstalige rechtbankvoorzitter Luc Hennart.

‘Dat is zo, maar ik heb ook wel heel constructieve gesprekken met hem gehad. Hij had duidelijk gedacht dat er meer Franstalige zaken voor de rechter zouden komen, terwijl het er meer Nederlandstalige ­werden. Daar heeft hij me wel een tijd op aangesproken. Hij vond dat – laat het ons vriendelijk zeggen – moeilijk.’

In 2011 werd de malaise bij het Brusselse ­gerecht openbaar door een brief van de toenmalige topmagistraat Ghislain Londers. Er werd een sfeer van machtsconcentratie, interne ruzies, weinig transparantie en een ons-kent-onsmentaliteit blootgelegd. Hoe zit dat vandaag?

(zwijgt lang) ‘Wat moet ik daarop zeggen? Het Brusselse gerecht is een micro­kosmos. Het is evident dat de relaties tussen de protagonisten anders zijn dan in een resort waar de procureur op twintig kilometer van de rechtbank woont. Maar ik kijk graag in mijn eigen bord, ik weet wat ik wil en wat ik niet wil. Ik hou vast aan een dienend leiderschap. Ik durf mijn mening bij te stellen als ze me overtuigen met goede argumenten. Dat is geen teken van zwakte, integendeel.’

Liever drie bachelors

Bij de aankondiging van uw overstap zei Christian Denoyelle van de Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) dat beleidsmakers zich ­zorgen moeten maken, als iemand met uw capaciteiten de deur achter zich dicht trekt.

‘Ik voel me gevleid. Ik heb overigens ­altijd veel respect gehad voor Christian. Ik heb altijd willen bijdragen aan de goede werking van justitie en aan het op de kaart zetten van justitie in Halle-Vilvoorde. Ik sta nogal op resultaten, ik ben zo. Om modern te managen moet je ook kunnen meten. ­Anderen denken daar anders over.’

Is dat uw grootste teleurstelling?

‘Ja, zeker en vast. Wat ik vandaag zeg, zei ik jaren geleden ook al. Ik beschouw mezelf als vooruitstrevend en ik geloof in een grote autonomie voor de eerstelijnsrechtbanken en de parketten. Je krijgt doelstellingen opgelegd, in functie van de resultaten krijg je een budget en vervolgens beslis je zelf hoe je dat uitgeeft. Welke mensen je aanwerft, bijvoorbeeld. De korpsoverste kan het best inschatten wat en wie hij nodig heeft, dat voel ik ook bij collega-procureurs. Velen van ons zien de meerwaarde niet van de heersende neiging tot centralisatie.’

Met het oog op die beheersautonomie is nochtans een werklastmeting uitgevoerd.

‘Klopt, en die toont aan dat er een verschuiving van de middelen nodig is. Zo wordt bijvoorbeeld het parket van Antwerpen benadeeld. Maar er is nog niets mee ­gebeurd. Hoe dat komt? (denkt na) Justitie is de derde macht, maar gaat in essentie ook over macht. Rechters zijn machtig, alleen al omdat ze beslissingen nemen die ze op­leggen aan de burger. Het zijn bovendien per definitie sterke persoonlijkheden die op hun onafhankelijkheid staan.’

Terecht, toch?

‘Uiteraard. De rechter mag aan geen enkele druk onderworpen worden. Als rechter ben ik ook wel eens benaderd geweest. Ik herinner me twee gevallen – telkens een ­politicus die niet begrepen had dat het not done is om een rechter aan te spreken – maar dat is totaal ongepast in een democratie. Maar de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht betekent niet dat een minister geen beleid mag voeren, anders kan er nooit hervormd worden.’

Geens gaat volgens veel magistraten té snel. Ik laat mij vertellen dat u ook te snel wou gaan.

‘Ik geef dat toe. Ik ben heel ongeduldig, dat is mijn persoonlijkheid. Het gerecht functioneert op verschillende snelheden en het was niet gemakkelijk om daarmee om te gaan. In mijn ogen hebben we geen andere keuze dan een versnelling hoger te schakelen: de war on talent woedt keihard. ­Jonge mensen leven vandaag in een digitale, technologische omgeving en justitie volgt onvoldoende. Ik hoorde recent dat de achterstand bij een bepaald hof van beroep, om Brussel niet te noemen, opgelopen is tot 2026. Dat is toch te gek voor woorden? De burger verdient beter dan een 20ste-eeuwse justitie.’

‘Ik heb het geprobeerd. Ik zei de minister: “Ik hoef geen extra magistraat, geef mij liever drie bachelors rechtspraktijk”. Want op het vlak van loonmassa komt dat ongeveer op hetzelfde neer. Die mensen zouden onze magistraten optimaal kunnen ondersteunen, en zo zouden we nog veel efficiënter kunnen werken. De minister wilde wel, maar het College van het openbaar ministerie zag dat niet zitten. Het was niet bespreekbaar omdat we dan zouden “toegeven” dat we eigenlijk genoeg magistraten hebben. (verontwaardigd) Dat is toch een verkeerd discours? Ik heb even later ook letterlijk te horen gekregen: “Thierry, je wilt te snel gaan”. Je leert daarmee te leven, je plooit je terug op je eigen organisatie. Maar op een bepaald moment vraag je je af in welke mate je daar nog mee wil leven.’

Si tous les dégoutés s’en vont …

‘Er zijn nog heel waardevolle, ongelooflijk bekwame mensen binnen justitie – ik denk aan Bart Willockx (de voorzitter van de Antwerpse rechtbank, red.) en anderen die elke dag het beste van zichzelf geven. Mijn geduld was op, dat heeft in mijn ogen vooral met mezelf te maken.’
‘Voor het parket van Halle-Vilvoorde hoop ik op voldoende erkenning, maar ik vrees ervoor. Er is veel druk, zoals in andere eerstelijnsparketten. Het een en ander ­bewijst nog maar eens aan dat er nood is aan een andere verdeling van de middelen. Op korte termijn zie ik het niet gebeuren, veel zal afhangen van wie de volgende ­minister van Justitie wordt.’

Wie moet het worden?

‘Ik geloof dat een minister van Justitie tijd nodig heeft om te hervormen, dat er op dat departement absoluut continuïteit ­nodig is.’

Nochtans heeft Geens zich toch ook een paar keer ferm miskeken op de weerstand tegen zijn plannen binnen justitie.

‘Dat klopt … Maar vijf jaar is gewoon te weinig. Het werk is echt heel complex. ­Justitie wordt door sommigen gezien als een strafdepartement, hé. We zullen zien wat de toekomst brengt.’

Wat als hij mag voortdoen na mei 2019 en hij belt u om zijn kabinetschef te worden?

(lacht) ‘Venijnige vraag … Ik heb mijn ­engagement hier in het ziekenhuis, en ik ga dat niet alleen honoreren maar er ook voor de volle honderd procent voor gaan. Wat mij betreft, is het een project van vele jaren. Ik heb er ongelooflijk veel zin in.’

Bron » De Standaard | Marjan Justaert