Interview Wetsdokter Philippe Boxho: ‘De stofzuiger leverde uiteindelijk het bewijs: in de zak werden as en botrestjes van haar ex teruggevonden’

De Luikse wetsdokter Philippe Boxho snijdt al dertig jaar in lijken en ontrafelt Waalse moordmysteries in opdracht van het gerecht. Over zijn ervaringen als medisch detective schreef hij Les morts ont la parole (De doden hebben het woord), een boek waardoor je wat vaker over je schouder gaat kijken.

Ooit wilde hij priester worden, en als jonge misdienaar op begrafenissen zag hij zijn eerste lijken. Maar gaandeweg besefte hij dat hij niet écht gelovig was. “Ik had alleen een enorme honger naar kennis en discussieerde graag over ongrijpbare zaken. Toen ben ik medicijnen gaan studeren.” Vandaag is Philippe Boxho (55) zowat de bekendste wetsdokter aan de andere kant van de taalgrens. In het instituut voor gerechtelijke geneeskunde van de Universiteit van Luik, waar hij directeur is, onderzoeken hij en zijn assistenten elk jaar bijna vierhonderd mensen uit Luik en Luxemburg die een verdachte of gewelddadige dood stierven. Verschijnt een opsporingsbericht op televisie, dan weet Boxho dat hem over een paar dagen wellicht een nieuwe autopsie wacht.

Hij werkte mee aan spraakmakende onderzoeken naar seriemoordenaars als Michel Fourniret, die elf meisjes en vrouwen heeft verkracht en vermoord. Naar de moorden op de stiefzusjes Stacy (7) en Nathalie (10), die in 2006 op een braderie in Luik verdwenen en achttien dagen later werden teruggevonden. Slachtoffers van terroristische aanslagen, natuurrampen en grote branden belanden op zijn snijtafel. Maar daar heeft Boxho het niet over in Les morts ont la parole.

Philippe Boxho: “Ik heb die drama’s bewust vermeden omdat ik er geen triest boek van wilde maken. Ik heb het over onbekende verhalen die me het meest zijn bijgebleven in die dertig jaar als wetsdokter. Dingen die soms bijna niet te geloven zijn, maar allemaal echt gebeurd.”

Allemaal? Ook het verhaal van de varkensboer die van zijn vrouw af wilde?

“(knikt) Er zijn van die telefoontjes die je nooit vergeet. Een magistraat belde me in vertwijfeling: ‘Philippe, we krijgen een melding binnen over een boer die zijn vrouw aan de varkens heeft gevoerd. Wat moeten we daarmee?’

“Het was wat je noemt een raar verhaal. Twee boeren die naast elkaar wonen, vechten al jaren een oorlogje uit over een stuk grond. Vanuit hun keukenraam kunnen ze elkaars erf zien. Op een dag ziet de ene boer dat zijn buurman met het lichaam van zijn vrouw in de armen naar buiten komt en haar bij de varkens gooit. Hij belt onmiddellijk de politie. Die komt kijken en stelt vast dat de vrouw van de varkensboer onvindbaar is. De auto staat nog voor de deur, in de keuken staat het middageten nog op het vuur, maar van de vrouw is geen spoor. Niets in huis doet denken aan een gevecht, nergens zit een spatje bloed – ook niet in de varkensstal. Uit de boer zelf is geen zinnig woord te krijgen, die brabbelt nonsens. De politie kent hem wel, vanwege zijn agressiebuien en bedreigingen tegen wandelaars.”

“‘Slacht het dikste varken’, zei ik tegen de magistraat. ‘Dat eet het meest. Als we sporen van de vrouw kunnen vinden, zal het in de maag van dat dier zijn. En doe het onmiddellijk: we moeten de spijsvertering zo snel mogelijk stoppen.’

“De politieagenten waren niet erg enthousiast maar deden het toch, want het enige alternatief is dat ze ’s anderendaags in de uitwerpselen van de varkens gingen zoeken naar tanden en haren – de enige dingen die de dieren niet verteren.

“Zo belandde het dikste varken op mijn autopsietafel. En inderdaad, in de maag vonden we onverteerde stukjes van 2 tot 5 centimeter. Uit een DNA-test bleek dat het de resten waren van de vrouw. Acht varkens, twintig minuten, en er bleef niets van haar over. Alles was opgegeten, tot het laatste stukje schoen.”

Ik dacht dat zoiets alleen in films gebeurde.

“(knikt) In de film Hannibal zie je everzwijnen een lijk opeten, en zo gebeurt het ook echt. Varkens eten alles, zeker als ze uitgehongerd zijn. Daarom moet je nooit te lang alleen in een varkensstal blijven.”

Leefde de vrouw nog toen ze werd opgegeten?

“Dat kon ik niet meer afleiden uit wat ik van haar teruggevonden heb, en dat was frustrerend. De doden vertellen niet altijd alles.”

De verdwenen date

Uw job heeft soms veel weg van detectivewerk. Is dat wat u zo boeit?

“(knikt) Ik hou van speuren naar de waarheid. En soms is er een totaal onverwachte ontknoping.

“Op een dag moet ik een vermoedelijke moord met een vuurwapen gaan onderzoeken op een adres in de Ardennen. Het slachtoffer woont in een klassiek Ardens huis in natuursteen. Binnen tref ik het lijk aan van een verzorgde vijftiger, gekleed in een peignoir waaronder hij poedelnaakt is. Hij draagt pantoffels zonder sokken. Op een tafeltje staat een fles champagne in een ijsemmer, maar het ijs is al gesmolten. Kennelijk wachtte de man op een date, maar de dame is nergens te bekennen. Het slachtoffer heeft een rond gaatje in zijn peignoir en daaronder een gaatje in de hartstreek, roodomrand door erosie, zoals een schotwonde.”

“Een fout gelopen afspraakje is het voor de hand liggende scenario: de dame is boos geworden, heeft haar minnaar met een schot afgemaakt en is met het wapen gevlucht.”

“Tijdens de autopsie ga ik op zoek naar de kogel. Die moet in het lichaam zijn blijven steken, misschien in een rib op het borstbeen, want ik vind nergens een gaatje waarlangs hij het lichaam kan hebben verlaten. Maar hij is nergens te bespeuren. Het is een mysterie. Ik ben boos op mezelf omdat ik blijkbaar bewijsmateriaal ben kwijtgeraakt.”

“Ten einde raad breken we de autopsietafel zelfs af om te kijken of het ding niet in de sterfput is verdwenen.”

Er was geen sprake van een kogel.

“Een collega vertelde me toen dat ze iets soortgelijks had meegemaakt. Ook zij had wanhopig de autopsietafel afgebroken. In haar geval bleek het moordwapen een ijspriem. En toen kwam de plaats delict me weer voor de geest: de ijsemmer met de champagnefles, de bloemen en… de ijspriem. Het ding ging onmiddellijk naar het laboratorium, waar duidelijke sporen van bloed en vet werden gevonden.

“Een ijspriem als moordwapen, dat zie je niet vaak. Het is even uitzonderlijk als de kruisboog die ik ooit heb weten bezigen.”

Wat is het populairste moordwapen?

“Een mes. Kost 10 euro bij IKEA, werkt perfect, ligt gewoon in de keukenlade. Mensen grijpen meestal naar een wapen waar ze direct bij kunnen. Vroeger zagen we meer moorden met een vuurwapen, maar sinds justitieminister Laurette Onkelinx (PS) de wapenwetgeving strenger heeft gemaakt (in 2006, red.) kiezen de mensen sneller voor messen. Het enige nadeel is dat je je slachtoffer moet aanraken, waardoor je sporen kunt achterlaten: kledingvezels of DNA.”

Dood voor de TV

Tijdens de coronacrisis zagen we overal een toename van intrafamiliaal geweld. Ook van moorden?

“Nee, dat was echt gek. Toen iedereen thuis moest blijven, viel ook het moorden stil. Enfin, toch in deze streek. We hebben amper autopsieën hoeven te doen.”

“Zodra de regels werden versoepeld en we weer wat vrijheid genoten, begonnen we elkaar weer te doden. In drie maanden tijd zaten we weer op het niveau van voor de pandemie. Overvallen, passionele moorden, afrekeningen, noem maar op. Alleen de inbraken met dodelijk geweld bij juweliers en banken zien we al een tijdje niet meer: gangsters wagen zich er niet meer aan omdat winkels en bankgebouwen veel te goed beveiligd zijn.”

U bent geen priester geworden, maar ook als wetsdokter ziet u de achterkant van de maatschappij.

“We zien de ellende. Mensen die zelfmoord plegen zijn meestal niet gelukkig, mensen die anderen doden zijn dat over het algemeen evenmin. De huizen waar we komen liggen dikwijls vol rotzooi en troep. Als je sommige misdaadseries mag geloven, wordt de plaats delict net voor de moord vaak nog even gedweild. Niet dus. Ik ben altijd blij dat ik tegen tetanus gevaccineerd ben.”

“Soms voel je de peilloze eenzaamheid in een vertrek hangen. Ik heb eens een oude man dood in zijn zetel aangetroffen, met de televisie aan. Hij woonde op de derde verdieping van een klein appartementsblok. Ik kwam binnen en zag hem zitten, niet meer dan een skelet en flarden huid bijeengehouden door zijn kleren. De afstandsbediening lag vlak bij zijn hand. Op de tv speelde een bekend spelprogramma met Jean-Luc Reichmann, een presentator die ik ook graag bezig zie. Het was een bevreemdend tafereel: de presentator die onverstoorbaar tegen het skelet bleef kletsen, alsof hij wilde zeggen dat het leven voortging, ondanks de dood.”

“De man zat daar al maanden en niemand had hem gemist. De buren vertelden dat ze een tijd geleden een stank hadden geroken, maar ze dachten dat die van het vuilnis kwam, en de geur was ook weer weggegaan.”

“Toen ik het appartement van de onderburen van de man bezocht, zag ik een vlek op het plafond: de lichaamssappen van de man waren door de vloer gesijpeld. De buren hadden het plafond opnieuw geschilderd.”

“Er was een defect aan de centrale verwarming in het gebouw nodig om de dode te ontdekken. De loodgieters kregen geen gehoor bij de bewoner van de derde verdieping en hadden de politie verwittigd.”

“Zo snel kun je dus in de vergetelheid verdwijnen. Het doet me niets om dode lichamen te zien, maar de eenzaamheid waarin sommige mensen geleefd hebben, grijpt me telkens weer naar de keel.”

Perfecte moorden

Boxho leidt ons rond in zijn wit betegelde autopsiezaal, waar de muffe geur van formol en reinigingsproducten hangt. Bijna achteloos wijst hij naar een bokaal op de vensterbank: een long op sterkwater, doorboord met een houten spies. ‘Iemand dacht dat die man een vampier was.’

De sleetse vloer, de ouderwetse autopsietafels en de honderdjarige weegschaal maken duidelijk dat de forensisch patholoog kampt met dezelfde geldproblemen als zijn vakgenoten Wim Van de Voorde (UZ Leuven) en Werner Jacobs (UZA) in Vlaanderen. Er is nauwelijks budget voor forensische geneeskunde, en de job is zo slechtbetaald dat bijna niemand er nog voor kiest.

Boxho: “In de jaren 2000 waren er 42 wetsdokters in België, nu nog een stuk of 20. Al mijn assistenten vertrekken omdat ze elders meer kunnen verdienen of omdat hun vrouw meer verdient dan zij. Forensische geneeskunde is bovendien zo veeleisend dat de combinatie met een gezinsleven nauwelijks mogelijk is.”

“Ik heb er ook genoeg van, eerlijk gezegd. We sukkelen voort met de middelen die we hebben. De metalen autopsietafels die je hier ziet, dateren van 1962. Ik heb ze cadeau gekregen van een begrafenisondernemer. Als een machine defect raakt, weet ik niet hoe ik ze moet vervangen: er zijn gewoon geen centen voor. En van mijn eigen prestaties voor het gerecht wordt 15 procent gewoon nooit betaald door justitie, vanwege de ingewikkelde administratie.”

“Eigenlijk kan ik dit alleen volhouden omdat ik als hoogleraar betaald word door de universiteit, en omdat ik met medische expertises wat geld in het laatje breng. Koen Geens (cd&v) heeft als justitieminister (tussen 2014 en 2020, red.) zo fors bespaard dat we de boel bijna kunnen sluiten.”

Als er over enkele jaren geen wetsdokters meer zijn, wordt het in België wel heel makkelijk om de perfecte moord te plegen.

“Precies! Nu al blijven elk jaar 75 moorden onder de radar en gaan de daders vrijuit. Dat blijkt uit verschillende studies van mijn collega’s. Destijds hebben we tegen minister Geens gezegd: ‘Geef ons 20 miljoen euro extra per jaar, en we zullen meer schuldigen vinden.’ Zijn reactie: ‘Maar meneer Boxho, de gevangenissen zitten nú al overvol!’

“Er gebeuren bijvoorbeeld veel te weinig autopsieën. De Europese aanbeveling is om bij 10 procent van alle overlijdens een autopsie uit te voeren, in België blijft het bij 1 à 2 procent. Wij doen 86 autopsieën per jaar, de andere doden onderwerpen we aan een uitwendig onderzoek: dat is veel goedkoper, maar daardoor mis je ook meer.”

“Dat ligt aan de mentaliteit in België – ‘Aan de doden raakt men niet’ – maar dus nog meer aan het budget. Sinds Koen Geens de magistraten bezuinigingen heeft opgelegd, letten ze zeer goed op. Ik krijg geregeld een njet van de onderzoeksrechter als ik een autopsie wil doen. ‘Neenee, het politieonderzoek zal volstaan.’ Tegenwoordig schuiven ze me vaak een foto van het lijk onder de neus: ‘Wat denkt u: is dit een moord?’ Meestal kan ik daar niet op antwoorden, en dan laten ze het maar zo. En dan rijzen er nadien toch twijfels en moeten we het lijk opgraven. In België gebeurt dat veel vaker dan in het buitenland, omdat we de lijken te vlug begraven zonder onderzoek.”

Maakt u dat zelf weleens mee?

“Natuurlijk. Ik denk nu aan die man die in een kroeg zat op te scheppen tegen een vriend: hij had zijn vrouw drie maanden geleden vermoord en was er mee weggekomen. Tegen de huisarts had hij gezegd dat zijn vrouw zichzelf door het hoofd had geschoten. Die arts geloofde hem, hij maakte er officieel een zelfmoord van, en de vrouw werd begraven.”

“Toevallig zat een tafeltje verderop een politieman in burger: die had zijn oren gespitst en stapte met het verhaal naar het gerecht. En zo kwam het op mijn bureau terecht: ‘Wat kunnen we doen om dit te controleren?’”

“‘Simpel: opgraven,’ antwoordde ik. De vrouw was toen al drie maanden begraven. Als de schedel nog niet vergaan was, kon ik uit de vorm van het kogelgat afleiden waar de kogel was binnengedrongen. En zo geschiedde. Ik kreeg de vrouw op de autopsietafel en had geluk: de ontbinding was nog niet zo ver gevorderd en de kogel was in de schedel blijven zitten. En er was maar één kogelgat, achteraan in de nek. Zo liep die man dan toch tegen de lamp.”

Wel naïef van die huisarts om hem op zijn woord te geloven.

“Ik neem hem niets kwalijk, een huisarts is daar niet voor opgeleid. Aan mij moet je ook niet vragen om mensen tegen ziektes te behandelen. Ik heb één keer een medicijn voorgeschreven voor mijn ouders: het bleek al vijftien jaar niet meer te bestaan.”

“Maar ze hadden beter een wetsdokter kunnen bellen, ja. Dan was die kerel nooit met die moord weggekomen. Zover zijn we gekomen: de perfecte misdaad bestaat in België alleen door het falen van de overheid.”

Een moord plegen is één ding. Wie niet tegen de lamp wil lopen, moet ook het lichaam doen verdwijnen.

“Het spectaculairste dat ik ooit heb meegemaakt, was het onderzoek naar een vrouw die haar ex had doodgeslagen tijdens een ruzie bij haar thuis. Nadat ze van de eerste schrik bekomen was, besloot ze het lijk te doen verdwijnen. Ze wilde niet dat haar kinderen ooit zouden weten wat ze hun vader had aangedaan.”

“Welnu, die vrouw had ooit in een slagerij gewerkt, waar ze honderden varkens aan mootjes had gehakt. Je raadt het al: ze hakte haar man in stukken die ze in vershoudzakjes in de diepvriezer stak. Elke avond liet ze een gezellig haardvuur branden, en als de kinderen naar bed waren, gooide ze telkens een zakje op het vuur: in twee uur tijd bleef er niets meer van over.”

“In enkele dagen tijd verdween de ex volledig in het haardvuur, zonder een spoor achter te laten. Dat maakte het verhaal moeilijk te controleren. De vrouw had alles bekend, maar de onderzoekers konden haar amper geloven. Een psychiater meende zelfs dat ze alles verzon.”

“De stofzuiger, waarmee ze de haard schoonmaakte, leverde uiteindelijk het bewijs: in de zak werden as en botrestjes van de ex teruggevonden.”

Verdwijntruc

Over onontdekte moorden gesproken: u onderzocht vorig jaar ook de 39 dodelijke slachtoffers van de overstromingen in de Vesdervallei, om te kijken of ze wel degelijk verdronken waren. Veel cynischer kan het niet worden.

“Vindt u? Zulke rampen zijn anders een uitstekende gelegenheid om je van iemand te ontdoen. Je slaat hem het hoofd in, gooit ’m in het water – en klaar. Of kijk naar de aanslagen op de Twin Towers in 2001: verschillende mensen hebben daarvan gebruikgemaakt om te ‘verdwijnen’. Ze werden doodverklaard, tot jaren later bleek dat ze elders met een nieuwe identiteit een nieuw leven waren begonnen. Dat is in Amerika natuurlijk makkelijker dan hier.”

“Ook bij de slachtoffers van branden controleren we of de brand hun dood echt veroorzaakt heeft. In 2010 hadden we in Luik een megabrand in de Leopoldstraat: twee woonblokken waren ingestort na een ontploffing, gevolgd door een hevige brand. Er vielen veertien doden. Bij alle slachtoffers hebben we een autopsie gedaan om een vermomde moord uit te sluiten, maar ook een DNA-test om zeker te zijn dat we de juiste mensen voor ons hadden. Het zou niet de eerste keer zijn dat in een brand een bewuste persoonsverwisseling plaatsvindt.”

“Voor één van de slachtoffers zijn we vér gegaan: Paulette was een alleenstaande dame die in een appartementje woonde. Haar lichaam was zo verkoold dat ze onherkenbaar was. Normaal kunnen we het DNA vergelijken dat we op een tandenborstel of een hoofdkussen vinden, maar haar hele appartementje en al haar spullen waren in rook opgegaan. In zulke gevallen gaan we op zoek naar familieleden, maar Paulette bleek niemand meer te hebben. Haar enige zoon, Eduard, was twee jaar eerder aan een overdosis drugs gestorven. En omdat ze niet veel geld had – alles was opgegaan aan haar bodemloze zoon – was Eduard door de stad als ‘behoeftige’ begraven in een eenvoudige kist.”

“Er zat niets anders op dan Eduard op te graven. Die dag stonden we met de mensen van DVI (Disaster Victim Identification, de slachtofferidentificatiedienst van de federale politie, red.) en enkele magistraten rond het graf van Eduard, terwijl de arbeiders van het kerkhof met hun graafmachine aan de slag gingen. 1 meter diep, dan 1,5 meter, dan 2 meter… en nog altijd geen kist. Dieper moet je ook niet gaan: geen enkele kist wordt onder dat niveau begraven. De kist met Eduard was in twee jaar volledig verteerd, sneller dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Gelukkig vonden we in de aarde nog enkele botrestjes, zodat we Paulette toch nog konden identificeren. Zo’n opgraving is als een doos met chocolaatjes: je weet nooit wat je gaat vinden. Eduard was helemaal verdwenen, maar ik heb ook al lichamen opgegraven die na twintig jaar bijna intact waren, en herkenbaar. Alles hangt af van de aarde waarin ze zijn begraven.”

Als wetsdokter moet u geregeld op assisenprocessen getuigen. Doet u dat graag?

“Ach, het hoort erbij. Het is een soort rollenspel: je moet op een eenvoudige manier uitleggen wat de autopsie aan het licht heeft gebracht aan mensen die daar niets van kennen. Mijn probleem is dat ik de neiging heb om met humor over mijn vak te praten: bij een jury is dat niet altijd gepast.”

“Het is weleens gebeurd dat een jurylid flauwviel wanneer ik gruwelijke details uit de doeken moest doen. Eén keer viel de beklaagde zelf flauw toen hij me hoorde uitleggen wat hij had gedaan. Die man had zijn vrouw in bed dood geklopt met een hamer en uit het raam van de eerste verdieping gegooid. Hij stak het lijk in de koffer van de auto en parkeerde hem een eind verderop met de dode vrouw achter het stuur, helemaal naakt. Je kon aan de verwondingen zien dat het een moord uit woeste wraak was.”

“Maar goed, ik zie elke dag gruwel, en dat went. We zijn gepantserd.”

En de geur, went die ook?

“O, nee. Daar wen je nooit aan. Hij is onverdraaglijk. Je kunt maar één ding doen: direct naar binnen gaan en de lucht opsnuiven, zodat je neus snel verzadigd is.”

“En die geur gaat ook niet zomaar weg. Een man had zelfmoord gepleegd in zijn auto, een Porsche, maar werd pas dagen later ontdekt. Het was volop zomer en erg heet, waardoor zijn lichaam in recordtempo was gaan ontbinden. Toen ze hem vonden, zaten de stoelen al onder het lichaamsvocht. Later zijn ze uit de auto gehaald in de hoop de auto nog te kunnen recupereren, maar tevergeefs. De geur blééf – en de mooie Porsche is op de schroothoop beland.”

Korte armpjes

Het is niet altijd makkelijk om zelfmoord te plegen, leer ik uit uw boek.

“Ik heb veel pogingen zien mislukken, vooral met medicatie. Dikwijls weten mensen niet welke middelen doeltreffend zijn, en ik ga het hier ook niet vertellen. Je polsen oversnijden is ook hopeloos. Vaak zijn dat eerder kreten om hulp.”

“Sommige mensen pakken het gewoon onhandig aan. Ik herinner me een man die wilde sterven door zich te verhangen én een kogel door zijn hoofd te jagen. Hij ging op een stoel staan, maakte een touw vast aan het plafond en legde het rond zijn nek. Dan nam hij de loop van het jachtgeweer in zijn mond en hij schoot. Helaas waren zijn armen net te kort om goed bij de trekker te kunnen, waardoor hij het wapen een beetje scheef richtte. De kogel ging niet door zijn schedel maar door zijn linkerwang en sneed het touw doormidden, waardoor de man zijn evenwicht verloor. Hij viel van de stoel, recht op zijn hoofd, en stierf aan een schedelbreuk.”

“Ik heb ook eens een vrouw onderzocht die geprobeerd had om haar hart te doorboren. Ze boorde op de verkeerde hoogte en raakte een rib, wat zoveel pijn deed dat ze ermee moest ophouden. Ze heeft de boor netjes terug in de gereedschapskist gerangschikt. Nadien heeft ze zich opgehangen.”

En dan was er nog de oude boer die zelfmoord pleegde met veertien kogels.

“Dat was ongezien. In de Verenigde Staten is er zelfs een wetenschappelijk artikel aan gewijd.”

“De man werd gevonden op de keukenvloer van zijn hoeve, met veertien kogels in zijn borstkas, links van het hart. Op de tafel lag een afscheidsbriefje – hij had duidelijk genoeg van het leven – naast een beduimelde doos vol patronen en munitie. Tussen zijn benen lag een lang geweer, gericht naar de bovenkant van zijn lichaam. Toen de magistraat ter plaatse kwam, dacht hij meteen aan moord en ontbood de cavalerie: het laboratorium, de wapenexpert en de wetsdokter – dat was ik.”

“Het bleek wel degelijk een zelfmoord. Het drama van die man was dat ook hij te korte armen had. Hij probeerde de karabijn naar zijn hart te richten maar kon net niet bij de trekker. Dus hield hij het wapen een beetje scheef, waardoor hij telkens naast zijn hart schoot. Dertien keer heeft hij het geprobeerd. Na zes pogingen moest hij herladen, want er pasten maar zes patronen in het magazijn. Pas de veertiende keer is het gelukt, en dat was alleen omdat hij zoveel bloed verloren had.”

Wat een doorzettingsvermogen moet die man niet gehad hebben.

“De menselijke verbeelding kent geen grenzen. Ik heb ingenieuze systemen gezien van mensen die het leven moe waren. Een student elektriciteit had een constructie gemaakt om zichzelf te elektrocuteren terwijl hij zich ophing. Een andere jongeman, die ook iets van elektriciteit kende, hoopte dat de dood hem zou verrassen in zijn slaap: hij wist dat mannen nachtelijke erecties krijgen en monteerde een systeem op zijn penis dat een stroomstoot door zijn lijf joeg zodra dat die nacht bij hem gebeurde.”

Tot slot: u wordt weleens opgeroepen voor een ‘levend’ lijk. Vertel.

“Dat zijn ongelooflijke verhalen, zoals dat van de 85-jarige Lucette. Ik kreeg telefoon van de magistraat: ‘Ga eens kijken, het is iets speciaals.’”

“Bij mijn aankomst zie ik dat de begrafenisondernemer al is langs geweest. Voor de ramen hangen al rouwdoeken. Ik denk: ze zijn er wel érg snel bij.”

“Binnen zie ik een lege doodskist op de tafel staan. Voor de kist ligt een dame dood op de grond. Het is níét Lucette.”

“Wat er gebeurd was, zou ik niet geloven als ik het niet met eigen ogen had gezien. De familie had Lucette dood op haar bed gevonden, de huisarts stelde een natuurlijk overlij


den vast, en de begrafenisondernemer kwam langs om de vrouw te wassen, aan te kleden en in een kist te leggen. Nog dezelfde dag nodigde de familie buren en vrienden uit om een laatste groet te komen brengen. Ook Jeannine, een buurvrouw en één van Lucettes oudste vriendinnen kwam op bezoek. Terwijl ze voor de kist stond, ging Lucette plots rechtop zitten: ‘Ah, Jeannine, zo lief van je dat je langskomt!’ Jeannine kreeg ter plekke een hartaanval: ze had zich – letterlijk – doodgeschrokken.”

“Lucette had een lange aanval van catalepsie doorgemaakt, een verschijnsel waardoor ze schijndood was geweest. Ook de huisarts en de begrafenisondernemer hadden niets opgemerkt.”

Ik ben alweer bang om levend te worden begraven.

“Ik kan je geruststellen: zelfs als je levend wordt begraven, zul je niet langer dan een kwartier overleven. In zo’n kist is er veel te weinig zuurstof: je stikt in je eigen CO2. De verhalen over kisten met krassen aan de binnenkant van het deksel zijn onzin.”

Bent u zelf bang om te sterven?

“Dat heeft geen enkele zin. We zullen allemáál sterven: die simpele zekerheid helpt me om er niet bang voor te zijn. Wat het leven draaglijk maakt, is dat je niet weet welke dag je laatste zal zijn.”

Philippe Boxho – Les morts ont la parole, Kennes Éditions

Bron » Humo | Annemie Bulté


Wie met vragen zit rond zelfdoding, kan terecht bij de Zelfmoordlijn op het nummer 1813 of via zelfmoord1813.be