Ex-kabinetschef van Duquesne stond 3,5 jaar aan het hoofd van geheime dienst

Een droge aankondiging van de persdienst van de Senaat bezegelde het lot van Koen Dassen als topman van de Staatsveiligheid. ‘De pers wordt uitgenodigd op een persconferentie op dinsdag 31 januari 2006 op 9.30 uur in zaal M van de Senaat’, zo luidde de nieuwsflash met als onderwerp ‘nucleaire proliferatie naar Iran’. Insiders wisten meteen dat de dagen van Dassen geteld waren.

Gisteravond liet minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) in een persbericht weten dat Dassen ontslag had genomen. Na een gesprek met de minister, in de loop van de namiddag, besloot Onkelinx om hem eervol ontslag te verlenen. Hij wordt nu bijzonder expert Europese en internationale aspecten van het veiligheids- en migratiebeleid op het kabinet van minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael (VLD). Wie Dassen zal opvolgen is nog niet bekend.

Dassen stond sinds oktober 2002 aan het hoofd van de Staatsveiligheid. Hij was de opvolger van Godelieve Timmermans, die het twee jaar had volgehouden in die functie. Timmermans nam ontslag na een vertrouwensbreuk met toenmalig minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD). Dassen doet nu hetzelfde, eveneens na een vertrouwensbreuk met zijn voogdijminister.

De ironie van het lot wil dat Dassen nota bene struikelde over een rapport van het Comité I, de instelling die namens het parlement controle uitoefent op de werking van de inlichtingendiensten, en dit terwijl Dassen altijd een felle tegenstander is geweest van parlementaire controle op de geheime diensten.

Koenraad Dassen behaalde een licentiaat in de rechten aan de Universiteit van Antwerpen en begon als advocaat in Antwerpen, waar hij zich vooral bezighield met georganiseerde criminaliteit en herverzekeringsrecht. Hij was ook assistent in het Centrum voor Rechtssociologie aan de Universiteit van Antwerpen. In 1982 werd hij kabinetschef van Andries Kinsbergen, de toenmalige liberale gouverneur van de provincie Antwerpen. In die functie legde hij zich toe op de operationele organisatie van de politie en rampenplanning.

Vanuit zijn provinciale ervaring werd hij benoemd tot arrondissementscommissaris van Sint-Niklaas en Dendermonde. Tussendoor werd hij door de minister van Binnenlandse Zaken belast met de oprichting en het opstarten van het Coördinatie- en Crisiscentrum van de regering. Vanaf 1999 kreeg Dassen nationale bekendheid als de mediagenieke kabinetschef van Antoine Duquesne (MR), toenmalig federaal minister van Binnenlandse Zaken.

Voor zijn benoeming tot chef van de Staatsveiligheid had Dassen maar één belangrijke concurrent: magistraat Jean-Claude Leys, de vroegere Brusselse onderzoeksrechter die beroemd werd als onderzoeksrechter van de KB Lux-fraude. Leys kon rekenen op de politieke steun van toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR) en de PS-top. Dassen had echter de steun van premier Verhofstadt en de VLD. Van zijn partijpolitieke voorkeur maakte hij geen geheim. Ook als baas van de Staatsveiligheid bleef Dassen bijvoorbeeld bestuurder van het Liberaal Huis aan de Antwerpse Sint-Aldegondiskaai.

Dassen erfde een ontredderde Staatsveiligheid, verscheurd door rivaliteit tussen verschillende clans en geteisterd door een klimaat van willekeur, angst en demotivatie. Een externe audit had de malaise in de dienst pijnlijk scherp blootgelegd. Er circuleerden in die periode ernstige plannen om de Staatsveiligheid op te doeken, bijvoorbeeld door de dienst samen te smelten met de antiterreureenheid van de federale politie of met de militaire inlichtingendienst. Sommigen meenden dat Dassen door de regering naar de Staatsveiligheid was gestuurd om er ‘het licht uit te doen’.

Nauwelijks was de nieuwe chef van de Staatsveiligheid evenwel geïnstalleerd of hij lanceerde een frontale aanval tegen het Comité I. “Mijn dienst wordt verlamd door de vele controleonderzoeken”, zei Dassen in een interview. “En dit terwijl we aan de vooravond van een oorlog staan. De Staatsveiligheid moet op volle kracht en met groot zelfvertrouwen kunnen werken. Zoals het nu gaat, kan het echt niet langer. Ik stel vast dat er grote frustratie en onzekerheid bestaat bij het personeel van mijn dienst. Nog vooraleer ze een onderzoek aanvatten, zitten ze al met angst voor de mogelijke reactie van het Comité I. Waar zijn we dan in godsnaam mee bezig?”

Bron » De Morgen

Senaatsrapport bezwarend voor koen dassen

Koen Dassen heeft onverwachts ontslag genomen als administrateur-generaal van de Staatsveiligheid. Dassen anticipeert daarmee op de publicatie van een rapport over de rol van België in de nucleaire proliferatie van Iran, waarin zware kritiek wordt geformuleerd op de Staatsveiligheid.

Het rapport werd opgesteld door het Comité I, dat in opdracht van het parlement toezicht houdt op de werking van de inlichtingendiensten. De Staatsveiligheid blijkt onjuiste informatie verstrekt te hebben aan bevoegd minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) over de levering van isostatische persen door de firma EPSI in Temse aan Iran. Die machines kunnen gebruikt worden voor de bouw van raketten en militaire gevechtsvliegtuigen of voor het zeer omstreden programma voor atoomwapens van Iran.

Het rapport werd gisteren besproken in de begeleidingscommissie van het Comité I van de Senaat. Na afloop besloot de commissie om de integrale, gedeclassificeerde versie van het rapport vandaag op een persconferentie openbaar te maken. Meteen werd ook aangekondigd dat de aanbevelingen van de parlementaire begeleidingscommissie, “gelet op het belang van het dossier”, nog deze week donderdag tijdens een debat in plenaire vergadering zullen worden besproken.

Deze procedure is hoogst ongebruikelijk. Normaal worden dergelijke rapporten en aanbevelingen gepubliceerd in het jaarverslag van het Comité I, zodat het soms meer dan een jaar kan duren vooraleer de buitenwereld iets verneemt over wat er achter gesloten deuren in de begeleidingscommissie werd besproken. Volgens insiders bevat het rapport “politiek explosief materiaal”.

Diverse bronnen dicht bij het dossier bevestigen aan De Morgen dat het rapport zware kritiek bevat aan het adres van de Staatsveiligheid. Die is onder andere bevoegd voor de strijd tegen de verspreiding van chemische, biologische en nucleaire wapens. Zo zou de inlichtingendienst onjuiste informatie gegeven hebben aan minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS). Het gevolg was dat Onkelinx op 3 mei vorig jaar op haar beurt onjuiste informatie zou hebben gebruikt in haar antwoord op een parlementaire vraag van Ecolo-Kamerlid Muriel Gerkens over de uitvoer van Belgisch nucleair materiaal naar Iran.

Minister Onkelinx verklaarde toen in de Kamercommissie Justitie dat de Staatsveiligheid niet op de hoogte was van het feit dat de CIA in juli 2004 de Belgische autoriteiten had gewaarschuwd voor de mogelijkheid dat een Belgische firma nucleair materiaal naar Iran zou proberen te exporteren. Het enige bedrijf dat dergelijk materiaal produceert is Engineered Pressure Systems International (EPSI) in Temse.

“Het kan zijn dat de Amerikaanse autoriteiten via hun verbindingsofficieren bij de douanediensten rechtstreeks informatie doorspelen die niet voor de Staatsveiligheid bestemd is”, zo nam de minister de geheime dienst in bescherming. “Het ministerie van Financiën (bevoegd voor de douane, GT) heeft de Staatsveiligheid niet op voorhand ingelicht.”

Op basis van een negatief advies van de Commissie van advies voor de niet-verspreiding van kernwapens (Canvek) had Vlaams minister van Economie Fientje Moerman (VLD) in januari 2005 een exportvergunning voor een isostatische pers van EPSI bestemd voor Iran geweigerd. Maar enkele maanden voordien, in november 2004, dus maanden nadat de CIA een waarschuwing verstuurd had, wist dezelfde firma een gelijkaardige, weliswaar kleinere pers te leveren aan Iran Aircraft Manufacturing Industries. Voor die kleinere pers was geen uitvoervergunning nodig.

Bron » De Morgen

Justitie vernam dood Bouhouche toevallig via Canadese experts

Het parket van Charleroi en de Cel Waals Brabant vernamen pas in de week voor Kerstmis dat Madani Bouhouche, de extreem rechtse ex-BOB’er die verdacht werd van betrokkenheid bij de misdaden van de Bende van Nijvel, was overleden. Bouhouche was toen al een maand dood, hij verongelukte tijdens het houthakken op 21 of 22 november vorig jaar.

Volgens Kamerlid Tony Van Parys moesten de Belgische autoriteiten het nieuws “toevallig” vernemen, via de Canadese profilers met wie de Cel Waals Brabant momenteel samenwerkt in het kader van een zogenaamd geometrisch onderzoek naar de Bende van Nijvel.

Minister van Justitie Laurette Onkelinx daarentegen stelde in de Kamer dat de justitieassistent die het dossier van Bouhouche opvolgde “vrij snel” op de hoogte werd gebracht van het overlijden en begin december het parket heeft geïnformeerd. Toch vertrok de rogatoire commissie naar Frankrijk pas op 27 december, enkele dagen voor De Morgen het nieuws van de dood van Bouhouche heeft gemeld.

Uit het antwoord van minister Onkelinx op een parlementaire vraag van Van Parys blijkt voorts dat de Belgische autoriteiten geen enkele controle hadden op het doen en laten van Bouhouche, die in 1995 veroordeeld werd tot twintig jaar gevangenis.

Na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling op 30 augustus 2000 besloot Bouhouche zich, volgens de minister “in samenspraak met zijn justitieassistent”, te vestigen in Fougax-et-Barrineuf in de Franse Pyreneeën. Maar op de naleving van de voorwaarden van zijn vrijlating bestond geen enkel toezicht.

Zo mocht Bouhouche geen contact hebben met ex-gedetineerden of voormalige kompanen en mocht hij geen wapens bezitten. Na zijn overlijden bleek hij echter nog nauwe contacten te hebben gehad met Alain Weykamp, een extreem rechtse garagist uit het milieu van de practical shooters, waartoe ook Bouhouche behoorde. Voorts ontdekten de Belgische speurders in zijn Zuid-Franse boerderij een riotgun.

Bron » De Morgen

Gerecht verknoeide onderzoek naar dood Madani Bouhouche

Volksvertegenwoordiger Tony Van Parys meent dat het gerecht het onderzoek naar topgangster Madani Bouhouche compleet heeft verknoeid. Ex-rijkswachter Bouhouche overleed op 22 november 2005 in zijn woning in de Franse Pyreneeën. De man werd vaak gelinkt aan de 28 moorden van de Bende van Nijvel, maar er kon nooit iets bewezen worden.

Van Parys denkt dat dit nu helemaal nooit meer kan: “Pas een maand na zijn dood ging het gerecht van Charleroi ter plaatse. Al wat van belang was, zal dan wel verdwenen geweest zijn.”

“Vooral omdat Bouhouches oude kompaan Weykamp, de medeoprichter van het extreem-rechtse Westland New Post en die bovendien samen met Bouhouche de schietclub Parabellum uitbaatte, wel eerder ter plaatse was.” Van Parys wilde weten hoe de vork aan de steel zat. Minister van Justitie Laurette Onkelinx gaf een stand van zaken.

“Bouhouche kwam op 30 augustus 2000 voorwaardelijk vrij. Hij mocht naar de Pyreneeën verhuizen, maar geen ex-gedetineerden of medeplichtigen ontmoeten en ook geen wapens meer bezitten. Volgens het gerecht werden die voorwaarden goed opgevolgd. Bouhouche overleed op 22 november 2005.

“De justitie-assistente die de voorwaardelijke invrijheidstelling van Bouhouche begeleidde, wist dat al een week later”, zo zei Onkelinx. Maar van de relatie van Bouhouche met WNP-kopstuk Weylamp wist het gerecht niet.

Het wist evenmin dat Weykamp samen met Bouhouche een verhuurkantoor uitbaatte, noch welke huurders er allemaal via dit kantoor naar de Pyreneeën afzakten. Onkelinx zei nog dat “de woning van Bouhouche en de buurt daarrond door de Franse politie met meraaldetectoren zijn onderzocht maar dat geen munitie werd gevonden”.

Tony Van Parys reageerde verontwaardigd: “Waarom mocht Bouhouche in Frankrijk gaan wonen? Dan kon er toch geen enkele controle op die man zijn! En die controle was er dus duidelijk niet: Bouhouche bleef met wapens bezig en wellicht al zijn extreem-rechtse kompanen kwamen bij hem over de vloer.

Ook de manier waarop de politie de buurt heeft onderzocht, met het doen exploderen van de voordeur, heeft allicht veel sporen vernield. Terwijl men DNA-stalen en vingerafdrukken had moeten nemen, dagenlang!”

Bron » Gazet van Antwerpen

Hoe louche was het speurwerk van Bouhouche? Zijn dossiers gekraakt

De speurders van de Cel Waals Brabant kwamen deze week terug uit Fougax-et-Barrineuf in de Pyreneeën met dertig beveiligde en dus voorlopig nog onleesbare diskettes. Gevonden in het krot van wijlen Madani Bouhouche. De Morgen heeft alvast één diskette gekraakt, al is er geen enkele zekerheid dat die tot de recente vondsten behoort.

Daarop staat de database van ARI, het detectivebureau van Bouhouche en Beijer. Ze bevat soms verrassende namen van opdrachtgevers, klanten, targets. Na een zoektocht van twintig jaar die geen enkel tastbaar resultaat heeft opgeleverd, pruttelde het onderzoek naar de Bende van Nijvel op een ultralaag pitje.

Het overlijden van Bouhouche heeft het vuurtje echter onverhoopt doen opflakkeren. Er groeit opnieuw de hoop dat het raadsel van de Bende en de vele aanverwante onopgehelderde misdaaddossiers uit de jaren tachtig misschien toch nog zullen kunnen worden opgelost. Menig amateurspeurder en onderzoeksjournalist dook deze week in kelders, kasten en archieven en haalde beduimelde dossiers van onder het stof.

Zo kreeg de redactie, dankzij de commotie rond de dood van Bouhouche, inzage in de tot nog toe onbekende database van Agence de Recherche et d’Information, het Brusselse detectivebureau dat in de jaren 1984-’85 werd geleid door Bouhouche en zijn kompaan Robert ‘Bob’ Beijer.

De databank blijkt een goudmijntje te zijn: ze omvat meer dan 825 bestanden en duizenden namen van opdrachtgevers, klanten, targets, medewerkers, kandidaat-werknemers en andere relaties van de twee gevaarlijke gangsters. De databank van ARI geeft een goed beeld van het netwerk waarin Bouhouche en Beijer destijds opereerden.

Beide ex- BOB’ers waren begin jaren tachtig net uit de rijkswacht gezet wegens het afluisteren van collega’s en hun mogelijke betrokkenheid bij aanslagen op collega-rijkswachters en de beruchte wapendiefstal bij de Groep Diane. Onder het mom van hun detectivebureau konden ze hun illegale praktijken gewoon voortzetten. Uit de gegevens van hun database blijkt dat het duo aansluiting vond bij een sterk internationaal vertakt netwerk dat zich bezighield met inlichtingenwerk, wapenhandel en covert operations.

Behalve routineuze detectiveklusjes voor verzekeringsmaatschappijen, kredietkaartfirma’s en jaloerse echtgenotes hield ARI zich ook op zeer professionele manier bezig met het verzamelen van politieke en criminele inlichtingen. Bouhouche en Beijer konden daarbij steunen op microfiches van de rijkswacht die ze hadden ontvreemd. In hun database staan vele verwijzingen naar die microfiches.

Blijkbaar hadden ze ook toegang tot vertrouwelijke gerechtelijke dossiers, onder meer van de toenmalige onderzoeksrechters Véronique Paulus de Châtelet en Jean-Michel Schlicker. In bepaalde gevallen bleek ARI in staat om op zijn beurt de officiële politiediensten in te schakelen. Fiche 37 vermeldt in elk geval: ‘op onze vraag, interventie BOB Brussel’. Ook telefoontap en wellicht ook inbraak en chantage behoorden voor ARI tot de mogelijkheden.

Klanten of opdrachtgevers van het detectivebureau waren in vele gevallen ex-collega’s van de BOB of de Gerechtelijke Politie. Heel wat klanten werden aangebracht door advocaten, in totaal bijna honderd, onder wie bekende namen zoals Jean-Paul Dumont (raadsman van talrijke extreem rechtse militanten), Pierre Chomé (zoon van Mobutu-opponent Jules Chomé en onderzoeksrechter Francine Lyna), Mario Spandre (raadsman van Moïse Tsjombé), Edouard Jakhian of Thomas Delahaye.

Een rijkswachter die lid was van de Brusselse Infosectie van de BOB en daar onder meer belast was met onderzoek naar extreem rechtse groepen in Vlaanderen, vroeg bijvoorbeeld aan ARI informatie over ene Vanhecke. Bedoeld is waarschijnlijk André Vanhecke, de oprichter van Cosmos, de inlichtingendienst van het Vlaams Blok (fiche 397). Pikant is wel dat deze BOB’er door zijn Franstalige collega’s werd verdacht van VMO-sympathieën.

Een majoor van de luchtmacht uit Zaventem, die werkte voor de militaire inlichtingendienst SGR, deed eveneens een beroep op ARI, net als een agent van de Staatsveiligheid. Uit de database blijkt onomstotelijk dat ARI rechtstreekse contacten onderhield met en opdrachten uitvoerde voor de Amerikaanse ambassade in Brussel en de Belgische antenne van het Drug Enforcement Agency (DEA). Ook individuele Amerikaanse prominenten deden een beroep op ARI. Richard C. Strauss bijvoorbeeld, een Texaanse advocaat en gewezen minister onder president Nixon, besloot op voorspraak van burggraaf Etienne Davignon (topman van de toenmalige Generale Maatschappij) Bouhouche en Beijer in te schakelen.

Strauss vroeg en kreeg inlichtingen over het Belgische vriendje van zijn dochter Tania, een student uit Schaarbeek. Nog andere klanten van ARI werden aanbevolen door oud-rijkswachtkolonel René Mayerus, directeur van het European Institute of Management (EIM), eveneens een privé-inlichtingendienst, met zetel pal tegenover de Amerikaanse ambassade aan de Brusselse Kunstlaan. Voorzitter van EIM was de vroegere Amerikaanse ambassadeur in Brussel, Douglas Mac Arthur II junior, de zoon van de bekende generaal uit de Tweede Wereldoorlog.

De eigenaar van EIM was wijlen Michel Relecom, zakenman met belangen in Zaïre, vertrouweling van president Mobutu en voorzitter van de Belgisch-Afrikaanse Kamer van Koophandel. EIM had destijds in Zaïre verschillende contracten lopen met de overheid. In België verwierf de zonderlinge firma, dankzij Mayerus, contracten met onder andere het ministerie van Buitenlandse Zaken voor de beveiliging van diplomatieke bijeenkomsten en topconferenties in diverse kasteeldomeinen van het departement, zoals het Egmontpaleis. Mayerus bracht Bouhouche en Beijer voorts in contact met het Amerikaanse commerciële inlichtingenbureau International Intelligence Inc. (Intertel).

In opdracht van Intertel, zo leert de database, onderzocht ARI bijvoorbeeld een firma die kantoren had aan het Brusselse de Meeusplein, toevallig recht tegenover de toenmalige hoofdzetel van de Staatsveiligheid. ARI legde ook contacten met de Haïtiaanse ambassade in Brussel met het oog op eventuele politiek asielaanvraag voor de Haïtiaanse dictator Jean Duvalier. Een oude bekende op de klantenlijst van ARI is de Saoedische geheimagent Faez El Ajjaz, die zich voor journalist uitgaf. In hun databank brengen Bouhouche en Beijer hem in verband met de affaire-Vernaillen (de moordaanslag op rijkswachtmajoor Herman Vernaillen), WNP en European Institute of Management.

Minder voor de hand liggend was dat het detectivebureau regelmatig informatie inwon op vraag van het weekblad Pourquoi Pas? Intensieve relaties bestonden er ook tussen ARI en baron Jean de Barsy, een berucht financier die later in de criminaliteit verzeilde. Als oplichter en witwasser bleek de Barsy samen te werken met figuren die gelieerd zijn met de bende-Haemers zoals Maurice Lammers, vader van WNP’er Erik Lammers.

Tientallen Europese ambtenaren in Brussel, maar ook leden van de Europese interne veiligheidsdienst en een enkel Europarlementslid werden door ARI bespied. Hun fiches bevatten gedetailleerde informatie over hun adres, familiale toestand, kinderen, telefoonnummers, auto’s, tijdsgebruik en gewoontes (‘frequenteert Chinese restaurants’), talenkennis (‘praat met een zwaar Duits accent’), gezondheidstoestand, kleding (’target draagt vaak een imperméable’), het bestaan van alarmsystemen in hun woning en hoe die kunnen worden uitgeschakeld, de eventuele aanwezigheid van gevaarlijke honden, seksuele voorkeur en namen van maîtresses.

Die grote belangstelling voor de Europese instellingen kan te maken hebben met de doelbewuste pogingen die in de jaren zeventig en tachtig vanuit extreem rechtse hoek ondernomen werden om de interne veiligheidsdienst van de Europese Commissie te infiltreren. Opvallend veel politiemannen, militairen, agenten van inlichtingendiensten en zelfs magistraten worden bespioneerd door ARI. Een commissaris van de toenmalige Gerechtelijke Politie uit Zottegem bleek een target omdat hij verdacht werd van een autodiefstal.

Er bestond ook een fiche over Gustave Keteleer, spilfiguur van de Ecooviesekte (‘gezocht voor oplichting, bevindt zich mogelijk in de buurt van Wilrijk’). Zelfs Juliaan Van Hoeylandt, toenmalig procureur des Konings in Antwerpen, zat in de database. ‘Corruptie’, zo luidt de commentaar bij deze magistraat. ‘Target zou geld krijgen van casino’s.’ Bedrijfsleiders, wapenhandelaars, prostituees, diamantairs, journalisten, vakbondsleiders, communisten: niemand was veilig voor het speurwerk van Bouhouche en Beijer.

In hun databank vinden we Jean-Pierre Dutry terug, een schoonzoon van PSC-politicus Paul Vanden Boeynants. Dutry werd door ARI in de gaten gehouden in opdracht van zijn echtgenote, Anne Vanden Boeynants, die op zoek was naar belastende feiten met het oog op een echtscheiding. De fiche van een Brusselse accountant vermeldt dan weer als commentaar dat ’target hooggeplaatste relaties zou hebben, meer bepaald met VDB’.

Andere targets waren belangrijke bedrijfsleiders, zoals Hyppolite Haelterman (van de gelijknamige brouwerij), Patrick De Pauw (zoon van de legendarische Brusselse bouwtycoon Charlie De Pauw, een trouwe vriend van VDB) of Thierry de Broqueville, een directeur van de BBL. Het detectivebureau van Bouhouche had ook veel belangstelling voor wapenhandelaars, zoals blijkt uit de bestanden van Maxime de Cassan-Floyral (een Franse wapenhandelaar) en Georges Drouviotis (een Griek die meewerkte aan Irancontragate).

Een belangrijke relatie van ARI was de Palestijns-Libanese wapentrafikant Maroum Hage, die tijdens de Libanese burgeroorlog vanuit België wapens-voor-drugsdeals organiseerde met de Libanese extreem rechtse Falangisten. De dochter van Hage, Suzanne, werkte zelfs een tijdje voor ARI. Jean Gordower, zoon van de Brusselse zakenman Boris Gordower, was eveneens een target. ‘Gekend als communist, kandidaat bij verkiezingen, talrijke reizen naar het Oosten’, zo luidt de commentaar bij zijn naam. Vader Gordower was een directe medewerker van gewezen KP-leider Louis Van Geyt.

Ook het bespieden van vakbondsvergaderingen, onder meer op de luchthaven van Zaventem, behoorde tot de activiteiten van ARI. In de databank zitten gegevens over een hele reeks prostituees. Eentje staat vermeld als ‘concubine van Mobutu’. De mogelijke reden hiervoor kwam pas in 1997 aan het licht tijdens de werkzaamheden van de twee parlementaire onderzoekscommissie naar de Bende van Nijvel.

Volgens verklaringen van speurders zouden Bouhouche en Beijer immers een deel hebben overgenomen van het callgirlnetwerk van de Brusselse courtisane Fortunato ‘Tuna’ Israë, de voormalige vriendin van wapenleverancier en VDB-vriend Roger Boas, en haar opvolgster Lydia Montaricourt.

De bedoeling was om callgirls op politici af te sturen om op die manier gevoelige informatie in te winnen of politici te chanteren. In het kader van het onderzoek naar de moord op FN-wapenhandelaar Juan Mendez heeft het gerecht kunnen vaststellen dat Bouchouche en Beijer vanaf december 1985 de telefoon afluisterden van Marcel Lemmens, chef van de veiligheidsdienst van Sabena.

In de database van ARI zit een fiche over Lemmens, opgesteld in 1983, met onder andere een lijst van veertien nummerplaten van auto’s waarover ’target’ beschikte. Ook piloten, technici van Sabena en ingenieurs van Eurocontrol werden in de gaten gehouden. Mogelijk had dat alles verband met de overval op Francis Zwarts. Die bewakingsagent werd in 1982 op de luchthaven van Zaventem beroofd door mannen in rijkswachtuniformen. Zwarts verdween spoorloos en werd vermoedelijk vermoord.

De zaak-Zwarts is overigens een van de weinige affaires waarvoor Bouhouche werd veroordeeld. Talloze EU-ambtenaren en -veiligheidsmensen werden door ARI bespied. Hun fiches bevatten informatie over hun familiale toestand, gewoontes, adres en alarmsystemen daar, seksuele voorkeur en namen van maîtresses.

Bron » De Morgen