De paranoïde jaren van België

Walter De Bock bouwde een ongeëvenaard archief op over de verwevenheid van de economie met de politiek en de misdaad in België. Historica Klaartje Schrijvers zocht documentatie voor haar doctoraat, maar leerde vooral de zieke, maar nog immer geëngageerde journalist kennen.

De Leuvense universiteitsbibliotheek beheert een ongewoon archief.Journalist Walter De Bock (1946-2007) verzamelde een zeer uitgebreide, unieke documentatie over, in de breedste zin, de verwevenheid van economie en politiek, vooral in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. De Bocks engagement stamde direct uit de studentenrevolte van de jaren 60 aan de Leuvense universiteit. Voor hem was de burgerlijke democratie een façade waarachter andere machten aan de touwtjes trokken, vaak van rechtse signatuur, vaak internationaal vertakt, die opereerden in discrete netwerken – ‘onder vrienden’, zoals De Bock vaak cynisch zei.

Hoe discreet ook, dat netwerk kwam geregeld in de publieke aandacht omdat het de bron van was tal van schandalen, van smeergeld bij legerbestellingen en het omkopen van politici of ambtenaren via grootschalige fraude en zwendel tot machinaties van inlichtingen- en politiediensten en plannen voor een militaire staatsgreep. In die tijd moesten politici hun verkiezingscampagnes nog zelf financieren, wat hen kwetsbaar maakte voor de verleiding van de zelfverrijking. Uiteindelijk konden ze zelfs de aandacht van de maffia trekken.

De vele affaires rond premier en Defensieminister Paul Vanden Boey­nants zijn een voorbeeld, maar het Agusta-schandaal toont dan weer aan dat het gesjoemel geen rechts monopolie was. Een hele generatie onderzoeksjournalisten had daar een ferme kluif aan, met voorop, naast De Bock, vooral in De Morgen, ook Frank De Moor in Knack en René Haquin in Le Soir, drie eigenzinnige karakters die relatief jong stierven. De eigenzinnigheid paste bij hun altijd delicate, soms gevaarlijke werk dat hen voerde in de schaduwwereld van geheime diensten, al dan niet betrouwbare informanten die al dan niet een eigen agenda hadden, spijtoptanten en klokkenluiders, tussenpersonen allerlei, tot criminelen toe.

Jongdementie

Het ontrafelen en blootleggen van die zowel in de onderwereld als in chique salons konkelende netwerken was voor De Bock behalve een professionele zorg ook een existentiële missie. Daarom bouwde hij zo hardnekkig aan zijn archief. Tot hij door jongdementie werd getroffen en zijn levenswerk trachtte te redden door het aan de KU Leuven toe te vertrouwen.

Bij die overdracht dook Klaartje Schrijvers op, die als historica aan de Gentse universiteit een doctoraal proefschrift maakte over een Europees, ook in België erg actief uiterst rechts netwerk. De lui erin rekenden zich tot de aristocratie en vonden in een obsessioneel anticommunisme de motivatie voor een reactionair politiek programma. Ze droomden van een nieuw Heilige Roomse Rijk: ultrakatholiek, antidemocratisch, tegen vakbonden, elitair en corporatistisch.

Schrijvers zocht informatie in het archief van De Bock en de zieke journalist gaf er haar graag toegang toe; ze kon zijn missie verderzetten. Daarover schreef Schrijvers Het archief van Walter, een curieus, erg hybride boek, dat elementen uit haar doctoraat combineert met een boeiend biografisch portret van De Bock. Wat hen bond, is wat Schrijvers ietwat idealistisch ‘de waarheid’ noemt, over dat extremistische gekonkel dus.

Hoewel het proefschrift de ultieme motivatie is in Schrijvers’ contact met De Bock, blijft dat in het boek in de achtergrond hangen. De academische context betekent niet veel voor Schrijvers. De promotor van het doctoraat blijft zelfs helemaal uit beeld. Dat proefschrift (2008) is nooit gepubliceerd, zelfs niet partieel, op die fragmenten in Het archief van Walter na.

Sfeer

Het boek moet het stellen zonder index, wat het lastig maakt om wegwijs te raken in die stoet van uiterst rechtse bad boys. Maar ook elke bronverwijzing of bibliografie ontbreekt. Dat schaadt de geloofwaardigheid. Waar bronnen ontbreken, komt al snel complotdenken in de plaats, waarbij ook elk toeval een bewijs van schuld kan worden. Scepsis en achterdocht zijn goed, maar historische kritiek is beter.

Schrijvers maakt nogal wat opvallende fouten, soms zeer banale, zoals over de rol van de Franse firma Dassault in het Agusta-schandaal. Ze loopt De Bock in zijn stellingen ook vrij kritiekloos achterna – hij maakte, hoe grondig hij zich ook documenteerde, ook fouten of liet zich manipuleren. En ze geeft Albert Raes, lange tijd chef van de Staatsveiligheid, opvallend veel krediet, ook al was hij lid van de paramilitaire organisatie Gladio, die zeker in Italië betrokken was in het extremistische web.

Wat dit boek apart maakt, ligt meer in de sfeer dan in het lang niet altijd betrouwbare, laat staan volledige feitenrelaas. Het roept een beeld op van een van paranoia doordrenkte tijd, met corruptie en collusies tot diep in de politiek en de staatsinstellingen. Het vereiste journalistiek veel ijver en ja, ook wat paranoia om daar zicht op te krijgen. Al zijn nog lang niet alle raadsels opgelost. Zoals: had Gladio echt niets te maken met de Bende van Nijvel? Of: ging het bij Paul Vanden Boeynants in 1989 echt om een ontvoering, of veeleer om een poging om zwart geld wit te wassen door het als losgeld te laten dienen, zoals De Bock opperde?

Bron » De Standaard | Marc Reynebeau