Opinie: Failed state justitie

Op 29 november 2003 schreef De Standaard dat De Federale Overheidsdienst Justitie sinds oktober de rekeningen voor gerechtskosten niet meer kon betalen: “Het gaat al om 8,3 miljoen euro. De gerechtelijke onderzoeken vallen voorlopig nog niet stil, maar de gerechtsdeskundigen zijn nog weinig geneigd voor de justitie te werken”.

110.000 euro achterstal

Op 30 december 2015 werd een man die verdacht wordt van een dubbele moordpoging door de Antwerpse kamer van inbeschuldigingstelling vrijgelaten omdat het verslag van de gerechtspsychiater uitbleef omdat hij zijn erelonen niet tijdig had gekregen. Volgens de deskundige was er een achterstand van ruim 110.000 euro.

“In de loop van december werd er slechts 50.000 euro betaald. In die omstandigheden geef ik die deskundige groot gelijk dat hij geen prioriteit meer geeft aan zijn opdrachten voor Justitie”, zegt Bruno Luyten, eerste voorzitter van het hof van beroep in Antwerpen, in Het Nieuwsblad.

Justitieminister Koen Geens heeft een andere mening over het voorval en wil dat de kwestie niet zonder gevolg blijft. Hij wijst erop dat ‘ieder onverantwoord uitstel bij de uitvoering van de opdracht of bij de neerlegging van het verslag een vermindering meebrengt van de honoraria van de deskundige’.

Bovendien kan de vorderende gerechtelijke autoriteit ook een boete van 50 tot 500 euro opleggen. “Ik heb aan de gerechtelijke autoriteiten de boodschap gegeven om deze mogelijkheid, waar nodig, niet onbenut te laten”, aldus Geens in De Standaard.

Rechtsweigering

In mei 2009 sprak een Antwerps rechter een gps-dief vrij, omdat een vorige gevangenisstraf van deze dief niet was uitgevoerd. In een uitvoerig gemotiveerd vonnis stelde de rechter dat het niet uitvoeren van die straf de dader had aangezet tot het voortzetten van zijn criminele activiteiten en dat de nieuwe feiten daardoor werden uitgelokt.

Ook toen had justitieminister De Clerck een andere mening, hij vroeg om vervolging van de rechter wat ook gebeurde. Maar zoals iedereen kon voorzien werd de rechter vrijgesproken en werd die uitspraak door het Hof van Cassatie bevestigd. Waarom deed de justieminister dan zulke uitspraken en werden die prompt door de procureur-generaal opgevolgd?

Het antwoord is duidelijk: wat zou er gebeurd zijn indien andere rechters dezelfde mening hadden overgenomen? Hoeveel vrijspraken zouden er dan zijn gevolgd? Het was duidelijk een afdreiging voor alle rechters: zie wat je te wachten staat indien je in een vonnis durft in te gaan tegen het beleid van de minister.

Ander dossier

Het is een gekende truc. Als het je het in een dossier te lastig krijgt, moet je een ander dossier openen zodat het eerste probleem op de achtergrond geraakt. Dat is precies wat de heer Geens, net als zijn voorganger De Clerck, nu doet. Aan de gerechtelijke autoriteiten geeft hij de boodschap om de deskundige te beboeten. Daardoor kan hij andere deskundigen afdreigen om niet hetzelfde te doen als de gestrafte collega.

Maar daardoor ontsnapt de minister niet aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor de betaling van de achterstallige rekeningen. Daardoor wordt ook een ernstig probleem, dat reeds jarenlang de goede werking van justitie erg in het gedrang brengt, niet opgelost. Sinds het artikel van 2003, en dat is toch meer dan vijftien jaar geleden, is de achterstand in de betaling van tolken en deskundigen ongewijzigd gebleven.

Als het om de belangen van commerciële schuldeisers gaat, heeft de justitieminister een overigens betwiste ingreep bedacht: deurwaarders maken nu hun eigen uitvoerbare titel. Maar deze maatregel is niet van toepassing tegenover diegene die hem heeft ingevoerd: overheidsfraude van de ‘failed state’ Justitie moet je dat noemen.

Voor het departement Financiën, waar met zevenhonderd miljoen werd gegoocheld, is dat dagelijkse koek. Mag de heer Geens erop gewezen worden dat hij nu het departement Justitie beheert? Of heeft dat geen betekenis meer?

Bron » Apache | Walter De Smedt

Opinie: De politie moet van iedereen zijn

Onze politie is het gezicht van het gezag. Als dat gezicht selectief agressief is tegenover bepaalde bevolkingsgroepen, verergert het de problemen die het zou moeten bestrijden, schrijft John Vandaele.

Nee, verbaasd was ik geenszins toen ik onderzoeker Montasser AlDe’emeh in De afspraak zag vertellen hoe hij hardhandig en vernederend was aangepakt door de Brusselse politie. In 2012 deed ik voor MO*magazine een onderzoek over ongepast politiegeweld in het Brusselse. Het was niet moeilijk om voorbeelden te vinden van mensen die zonder echte reden geslagen werden, op de grond gegooid, getrapt, verbaal vernederd. Het werd voor mij een van de meest verbijsterende reportages die ik ooit maakte: was dit óók België?

Vaak was er het excuus dat zo’n optredens plaatsvonden op momenten van hoogspanning, tijdens manifestaties bijvoorbeeld, maar dat was lang niet altijd het geval. Soms was er een racistische ondertoon, maar niet altijd. Een autochtone antropologe die tijdens een manifestatie foto’s nam, werd opgepakt en op het politiekantoor urenlang aan een chauffage vastgeketend, geslagen, bespuwd, voor hoer uitgescholden. Het geval van Jonathan Jacob illustreerde eerder al dat racisme niet alles verklaart. Het gaat om een deel van de politiediensten dat op bepaalde momenten ontoelaatbare daden stelt tegenover mensen die zwak staan.

Arabieren kraken

De toenmalige Molenbeekse politiecommissaris Pierre Collignon was heel duidelijk: “Ja, er zijn dagelijkse geweldfeiten bij de politie. Die zijn het gevolg van twee problemen. Het eerste is verkeerde selectie: mensen die eigenlijk bij de politie komen om ‘Arabieren te kraken’ en toch door de selectie geraken. Die moet je er weer uit krijgen. Het tweede probleem is dat van agenten die het niet meer aankunnen. Mensen die tien, vijftien jaar patrouilleren, al die tijd uitgescholden worden en daarom (fysiek) agressief worden. Die mensen kunnen we soms recupereren. Als we hen goed opvangen en een tijd in de administratie laten werken, kan het weer goed komen.”

Bij het Comité P erkenden ze ook het probleem en gaven ze toe niet over correcte cijfers te beschikken. Maar er is kennelijk niet al te veel aan gedaan.

Dat we nu iets vernemen over het politieoptreden tegen AlDe’emeh, komt omdat hij als bekende onderzoeker van radicalisering via de media een vuist kan maken. Normaal komt zoiets niet boven water. ‘Gewone’ mensen die slachtoffer worden van politiegeweld moeten hun vernedering verbijten en hopen dat het gerecht – meestal vele jaren en duizenden euro’s later – zijn werk doet. Als ze financieel en mentaal al in staat zijn de zaak aanhangig te maken. Of het geluk hebben dat iemand een camera in de aanslag had.

Het spreekt voor zich dat een racistische ondertoon en ethnic profiling bij de politie mensen niet helpen om zich hier thuis te voelen. De manier waarop de politie je behandelt, bepaalt mede hoe je je voelt in een samenleving. Ben je er veilig? Ben je er welkom? Hoor je erbij? De politie is nu eenmaal het gezicht van het gezag. Daarom hoop ik dat de pas opgerichte parlementaire commissie Terrorismebestrijding dit onderwerp niet links laat liggen. Wie radicalisering wil voorkomen, heeft absoluut nood aan een politie die correct optreedt. Dat is des te noodzakelijker nu de aanslagen in Parijs en de rol daarin van een aantal Brusselaars met Marokkaanse roots de situatie wellicht niet hebben verbeterd.

Collectieve straf wegens terreur

Sommige mensen schakelen de minste kritiek op de politiediensten gelijk met ‘slachtoffertje spelen door moslims en Arabieren’. Dat is naast de kwestie: het gaat gewoon om respect voor essentiële elementen van de rechtsstaat zoals de gelijke behandeling van alle Belgen. De politie mag geen collectieve straffen uitdelen aan bepaalde bevolkingsgroepen, simpelweg omdat enkele leden van die groep terreurdaden stellen. Als dat wel gebeurt, dreigt de politie de problemen te vergroten in plaats van ze aan te pakken.

Bron » De Standaard | John Vandaele, Journalist MO*­-magazine

Opinie: Wie bewaakt de privébewaker?

Als de overheid haar geweldsmonopolie deels uitbesteedt en de zorg om de veiligheid van haar burgers in private handen legt, dan moet ze die privébewakers aan strenge richtlijnen onderwerpen, schrijft Jordi Lesaffer.

In ‘De stille opkomst van de private bewaker’ wordt uitvoerig ingegaan op de opportuniteiten die zich aandienen voor de private beveiligingssector door de terreurdreiging in ons land. In een bui van mercantiel enthousiasme oppert iemand zelfs dat private bewakers de Nobelprijs voor de vrede moeten krijgen.

Dat lijkt me voorbarig. Zo blijft het onduidelijk aan welke ‘strikte kwaliteitseisen’ bewakingsagenten in de praktijk precies zouden moeten voldoen. Zeker nu moeten we daarover dringend klaarheid scheppen. Dat de overheid een van haar kerntaken – de veiligheid van de burgers verzekeren – deels uitbesteedt én een deel van haar geweldsmonopolie afstaat, is geen detail.

Blijkbaar zijn veel bewakers het slachtoffer van fysiek of verbaal geweld. Dat is inderdaad onaanvaardbaar, maar we moeten evengoed voorkomen dat een burger het slachtoffer wordt van fysiek of verbaal geweld van private beveiligingsagenten.

Stereotypering en stigmatisering

In het huidige klimaat van stereotypering en stigmatisering, waarbij elke moslim of persoon van vreemde origine bijna per definitie verdacht is en veel meer kans heeft om gecontroleerd te worden, zijn duidelijke richtlijnen en criteria nodig voor de publieke uitbesteding van beveiligingstaken aan private dienstverleners. Dat het aantal klachten van burgers die zich geviseerd voelen of zelfs fysiek en verbaal geweld moesten ondergaan van privébewakers enorm toeneemt, onderstreept die noodzaak nog eens.

De sector moet duidelijk maken dat hij de mensenrechten onderschrijft, dat hij een non-discriminatiebeleid voert (zowel voor het personeel als tegenover de burger) en dat hij de privacy respecteert. De bewakers moeten ook goede opleidingen krijgen rond deze thema’s, dat kan eventueel in samenwerking met middenveldorganisaties die stereotypering helpen te doorbreken.

Al gaat dat natuurlijk ook op voor overheidsagenten. Er is tot dusver geen enkele indicatie dat private bewakingsagenten meer fysiek of verbaal geweld zouden gebruiken dan politieagenten. Maar als de overheid een deel van haar kerntaken uitbesteedt aan de private sector, dan mogen en moeten we strenge eisen stellen die ook internationaal ondersteund worden, onder meer door de VN en de Oeso.

De meeste multinationale ondernemingen en ook de particuliere beveiligingssector zijn zich bewust van het feit dat ze moeten voorkomen direct betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen. In de praktijk durft het al eens mis te lopen. De laatste jaren ligt met G4S een van de grote wereldspelers onder vuur wegens zijn activiteiten in bepaalde landen en regio’s en mogelijke betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen.

Er is nog werk aan de winkel.

Bron » De Standaard | Jordi Lesaffer, Expert maatschappelijk verantwoord ondernemen

Opinie: Veiligheid is zo belangrijk dat ze niets mag kosten

Het Belgische inlichtingenbudget is slechts een schijntje van wat andere landen van gelijkaardige grootte erin investeren, schrijft Kenneth Lasoen. En dan hebben zij nog niet de belangrijkste Europese instellingen op hun grondgebied. Als er bij ons nog geen grote aanslagen zijn gebeurd, is dat eerder ondanks dan dankzij de politiek.

  • Wie? Historicus verbonden aan de UGent, gespecialiseerd in de geschiedenis van de Belgische geheime diensten en in veiligheidsstudies.
  • Wat? Als het over veiligheidsbeleid gaat, laveert onze politiek tussen desinteresse en onwetendheid.

Iedere geheime dienst kampt met een eeuwig pr-probleem. Successen blijven noodzakelijk verborgen, maar als er iets misloopt, komt dat in het lang en het breed in het nieuws. Door de Belgische connectie met de aanslagen in Parijs wijst bijna iedereen, zowel in binnen- als buitenland, met een beschuldigende vinger naar de Belgische Staatsveiligheid. Hoe heeft men de aanwijzingen van zo’n gecoördineerde aanval kunnen missen? Er wordt nu heel wat gezegd over de veiligheidsdiensten, meestal zonder al te veel kennis van zaken, zonder de moeite te doen de operationele context te begrijpen.

De loden jaren 80

De Staatsveiligheid en haar militaire tegenhanger de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid (Adiv) dragen nog steeds de erfenis van de loden jaren 80 met zich mee. De terreurgolf van dertig jaar geleden en de schandalen van toen waren de ultieme aanklacht tegen de uitgebreide fragmentatie van de politie- en veiligheidsdiensten.

Die erfenis weegt ook zwaar door in de wetgeving en de controle die wordt uitgevoerd door toezichthouder Comité I. De Staatsveiligheid en de Adiv zijn nu wettelijk verplicht om samen te werken, onder de hoede van de bevoegde ministers, die verenigd in een Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid (MCIV) het beleid zouden moeten bepalen, net als de manier waarop de samenwerking dient te gebeuren – ook met buitenlandse inlichtingendiensten.

Ondertussen zijn Staatsveiligheid en Adiv al twintig jaar bezig om het onderlinge wantrouwen en de verkokering uit hun werking te halen. Dat lukt met vallen en opstaan. Beide diensten hebben niet alleen met elkaar, maar met een reeks andere instanties protocollen afgesloten om de uitwisseling van informatie te kaderen. Zo is zelfs strafbaar om informatie achter te houden voor het Coördinatieorgaan voor de Analyse van de Dreiging (Ocad).

Maar toezichthouder Comité I heeft heel wat gevallen opgetekend waarbij die samenwerking stroef is verlopen, en dat vooral op het domein van radicalisme en terrorisme. De diensten zelf zijn zeker niet vrij van schuld aan die functiestoornissen, maar als rode draad loopt door vrijwel elk daarvan de grootste disfunctie van allemaal: het ministerieel comité MCIV. Dat komt zelden samen en laat lang op zich wachten voor richtlijnen.

Voor zover het dus bestaat, is een veiligheidsbeleid weinig prioritair. Toch, het regeerakkoord-Michel I kondigde een ambitieuze veiligheidsagenda aan, een globale aanpak met grote aandacht voor coördinatie. Een Nationale Veiligheidsraad werd opgericht. Daarop voegde de regering de daad bij het woord… door de budgetten drastisch te verminderen. Nu zijn de diensten wel de zondebok, niet de politici die vrijwel niets hebben gedaan met de inlichtingen die hen aangereikt zijn over wie en wat België – en niet alleen België – bedreigt, en wat er nodig is om de dreiging te verhinderen.

Zo werd ook herhaaldelijk gewaarschuwd hoe moeilijk het is alle bekende extremisten op te volgen als de middelen al tot op de limiet zijn uitgerekt. Dat is trouwens ook niet de enige taak van de inlichtingendiensten. Hun portfolio beslaat een complex gamma aan uitdagingen waarvan de ernst omgekeerd evenredig is met middelen en personeel. Die zijn ongeveer even groot als de kennis en interesse van publiek en beleidsmakers in de veiligheidsproblematiek.

Het Belgische inlichtingenbudget is slechts een schijntje van dat van andere landen van gelijkaardige grootte, die niet eens de thuisbasis zijn van de belangrijkste internationale instellingen van dit stuk van de wereld. Dus wie zich afvraagt ‘Waarom Parijs?’ stelt een heel goede vraag. Als onze diensten zo slecht zijn, blijft het wel verbazingwekkend rustig in België, hoofdkwartier van de Navo, hoofdzetel van de EU. Voorlopig. En hoeveel aanslagen zijn daarvoor al verijdeld?

Bijzaak

Het is de politiek die haar verantwoordelijkheid niet neemt. De voornaamste opmerking van het Comité I, dat er een chronisch tekort aan middelen is en een gebrek aan concrete beleidsvoering, valt al tien jaar in dovemansoren. Zowel regering als oppositie sluimert in zelfgenoegzame desinteresse en onwetendheid. De tussenkomsten van onze volksvertegenwoordigers behandelen meestal de bijzaken in plaats van de pertinente aanbevelingen van hun toezichtsorgaan. Over de financiën spreken heeft geen zin, want er is geen geld. En er vallen geen politieke punten te scoren met veiligheid, want dat interesseert niemand zolang het kalm is. In juli 1914 was het ook kalm in België.

Voor het eerst sinds de ontsnapping van Marc Dutroux wordt België geconfronteerd met de enorme schade die wordt opgelopen aan zijn internationale reputatie door een gebrekkige veiligheidspolitiek. Nu kunnen weer grote woorden worden gesproken over bijkomende middelen en hervormingen. Maar eigenlijk hadden sommige van de gisteren aangekondigde maatregelen al in januari genomen moeten zijn. Overigens, de groots opgezette Nationale Veiligheidsraad is tot nu toe niet meer gebleken dan een nieuwe benaming voor het MCIV in de betreffende kb’s. Dat belooft.

Onze nationale veiligheid wordt dus gehandhaafd dankzij de inspanningen van de inlichtingendiensten en ondanks de politiek. Het wordt dringend tijd om daar een ernstig en vooral geïnformeerd nationaal debat over te voeren.

Bron » De Standaard

Opinie: Je kan een onderzoek verknallen, niet stopzetten

De verjaringstermijn verlengen om te voorkomen dat onder meer het onderzoek naar de Bende van Nijvel stopgezet wordt, het is absoluut een zinnig idee, schrijft Hilde Geens. Voor het rechtsgevoel kan het niet dat moord verjaart.

“Alstublieft.” Dat woord gebruikte David van de Steen in een wanhopige oproep naar de politiek om de misdaden van de Bende van Nijvel niet te laten verjaren. David verloor zijn ouders en zijn zusje toen de Bende op 9 november 1985 in de Delhaize in Aalst acht winkelende mensen doodschoot en vele anderen kwetste. David zelf raakte blijvend gehandicapt. Als de zaak verjaart, krijgt hij voor de derde keer een slag: eerst bij de raid, dan bij het onderzoek, nu ook bij de democratisch georganiseerde straffeloosheid van de daders?

Dus wil David dat het parlement op 16 oktober de potpourriwet van minister van Justitie Koen Geens (CD&V) goedkeurt, waarin de verjaringstermijn voor bepaalde zeer zware misdaden met tien jaar wordt verlengd. Journaliste Kathleen Vereecken vindt zo’n verlenging geen goed idee, zo schreef ze vorige week in ‘De mening’ in dS Avond . Je stelt de draagkracht van de nabestaanden nodeloos op de proef, vond ze, justitie moet durven loslaten en erkennen dat ze gefaald heeft. Dan moet ze toch eens naar David van de Steen luisteren.

“Alstublieft”, sprak hij tot de politiek. Het is niet alleen schrijnend dat een slachtoffer op die manier gehoord moet worden, het is ook moedig en verstandig vanwege David. Moedig, omdat hij weet wat hem en zijn familie te wachten staat bij de verlenging: tien jaar janboel, hoop en ontgoocheling, theater en bedrog. Verstandig, omdat het voor het rechtsgevoel niet kan dat moord verjaart.

In Nederland verjaart moord niet meer sinds de wetswijziging van 2005. In een moordzaak zijn de eerste uren, dagen, weken en maanden inderdaad cruciaal. Naarmate de tijd verstrijkt, verdwijnen de kansen op resultaat. Die kansen zijn in het Bende-onderzoek verknoeid, zo stelde de eerste parlementaire onderzoekscommissie eind jaren 80 vast.

De tweede commissie had niets anders te melden, en sindsdien is er niet echt verbetering. Veel waarheidsvinding valt er in het Bende-onderzoek inderdaad niet te verwachten.Maar een minieme kans blijft een kans. In juli van dit jaar werd de boekhouder van Auschwitz veroordeeld, zeventig jaar na de feiten. Het kan dus, maar het is niet het punt.

Je hebt als samenleving niet het recht een deur te sluiten, als je niet weet wat er achter die deur zit. Dat schreef Willy Acke, de substituut die in Dendermonde samen met onderzoeksrechter Freddy Troch en de Deltaploeg hartstochtelijk zijn schouders zette onder het dossier Aalst. Het resultaat was beperkt, maar het was een resultaat.

Dat je de verjaringstermijn voor moord afschaft, of verlengt, betekent niet dat je het onderzoek zelf voortzet. Of niet op de manier waarop het nu gebeurt. Ook daarin reageert David verstandig. Voor hem hoeft het niet.

Je kunt van alles bedenken.

Je zou kunnen ingaan op het aanbod van Rudi Van Doorslaer, directeur van het Cegesoma (studie- en documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij), en het Bende-onderzoek in handen geven van zijn historici. “We zijn er klaar voor”, zei hij naar aanleiding van de voorstelling van het door het Cegesoma opgestelde boek ‘Wie heeft Lahaut vermoord?’. In dat onderzoek hebben professor Manu Gerard en de historici Widukind de Ridder en Françoise Muller een belangrijke stap gezet naar de opheldering van de moord op de communistische partijvoorzitter Julien Lahaut.

Je zou het onderzoek naar de extreemrechtse spookorganisatie Westland New Post, dat al jaren een hypotheek legt op het hele Bende-onderzoek omdat het niet gebeurd is waar en wanneer het had moeten gebeuren (bij het parket in Brussel anno 1982), kunnen uitbesteden aan het Cegesoma.

Je zou onderdelen van het Bende-dossier kunnen afsplitsen waarin bepaalde verdachten jarenlang in beschuldiging werden gesteld, en daarop doorspeuren. Ik denk onder meer aan de dubbele moord op het juweliersechtpaar Szymusik in Anderlues.

Je zou kunnen werken op het dossier van José van den Eynde, de conciërge van de Auberge du Chevalier in Beersel, die rond kerstdag 1982 werd doodgeschoten, en waarin een getuige uit de omgeving van het slachtoffer destijds wél gepraat heeft met de speurders, een getuige zonder criminele achtergrond van wie de verklaringen niet werden uitgespit.

Je zou de Nederlandse hoogleraar rechtspsychologie Peter van Koppen (Universiteit van Amsterdam) om advies kunnen vragen. Deze specialist in verloren zaken onderzoekt met zijn studenten dossiers waarvan de veroordeelden volhouden dat ze onschuldig zijn. Het team bewees in de Schiedammer Parkmoord dat de verkeerde man in de gevangenis zat. De zaak werd heropend en de echte dader geïdentificeerd en veroordeeld.

Het kan.

Dit zijn bedenksels van een niet-juriste, misschien hebben de mensen van het terrein betere ideeën. Fijn. De verjaringstermijn verlengen biedt justitie de kans om zich daarover te informeren, na te denken, en ook de mening te vragen van de slachtoffers.

Alstublieft.

Bron » De Standaard | Hilde Geens