Elk bedrijf en elke beroepsgroep moeten informatie geven aan de Staatsveiligheid als die daarom vraagt. Alleen een arts, advocaat of journalist hebben die verplichting niet. Dat blijkt uit een onderzoek van het Comité I.
Anderhalf jaar geleden diende de gedelegeerd bestuurder van een accountancybedrijf een klacht in bij het Comité I, het orgaan dat onze inlichtingendiensten controleert. De klacht was tegen een inspecteur van de Staatsveiligheid gericht. Die had druk uitgeoefend op de topvrouw van het kantoor, stelde haar advocaat. Ze zou gedwongen zijn haar beroepsgeheim te schenden en informatie aan de Staatsveiligheid te bezorgen, luidde het.
Het Comité I onderzocht de klacht en ontdekte dat de inspecteur van de Staatsveiligheid inderdaad in juli vorig jaar, een maand voordat de klacht was ingediend, naar het accountancykantoor had getelefoneerd. Hij wilde spreken met de gedelegeerd bestuurder, maar die bleek afwezig. De inspecteur van de Staatsveiligheid gaf wel contactgegevens door, maar hij deed alsof hij een medewerker van de federale overheidsdienst Justitie was die een witwasonderzoek voerde.
De gedelegeerd bestuurder van het accountancykantoor belde de man terug en er volgde een afspraak voor begin augustus. Daar onthulde de man zijn ware identiteit en toonde hij zijn dienstkaart als inspecteur van de Staatsveiligheid. Hij onthulde ook dat de dienst in het kader van een onderzoek naar mogelijke spionage geïnteresseerd was in een van de klanten van het accountancykantoor.
De inspecteur vroeg allerlei info over de geviseerde klant: hoe de contacten met hem waren ontstaan, inzage in de aan- en verkoopboeken, kopies van e-mails, enzovoort. Maar al gauw na de overhandiging van de info diende de topvrouw van het accountancykantoor haar klacht in bij het Comité I. Ze meende dat de inspecteur haar had gezegd dat ze ‘verplicht’ was de Staatsveiligheid de gevraagde informatie te geven. De inspecteur sprak dat tegen en zei dat hij alleen had verwezen naar de wet op de inlichtingendiensten. Daarna is er geen enkel contact meer geweest met de firma.
Het Comité I ziet geen graten in de manier waarop de inspecteur contact opnam met het bedrijf. Wie bij de Staatsveiligheid werkt, is stricto sensu ‘een personeelslid van Justitie’. Dat hij loog over het witwasonderzoek dat hij voerde, was een ‘coverstory’ om bij het eerste contact geen vertrouwelijke informatie te moeten prijsgeven over het spionagedossier. De kaarten hadden anders gelegen als de inspecteur vervolgens diezelfde smoes zou hebben gebruikt om de medewerking van de gedelegeerd bestuurder te bekomen.
De hamvraag is natuurlijk of de Staatsveiligheid zomaar een accountancykantoor of welk ander bedrijf of welke andere beroepsgroep ook kan verplichten informatie over klanten prijs te geven. Het Comité I kon niet meer achterhalen of de man van de Staatsveiligheid had gesproken over een verplichting om mee te werken. In elk geval zou de inspecteur niet intimiderend of onbeleefd zijn geweest.
Het Comité I besluit ook dat de gedelegeerd bestuurder zich niet kon verschuilen achter een beroepsgeheim om te weigeren met de Staatsveiligheid samen te werken. Sinds een wetswijziging in maart vorig jaar bevat onze wet op de inlichtingendiensten een artikel dat privépersonen en -organisaties informatie ‘mogen meedelen’ aan de Staatsveiligheid als die nuttig kan zijn voor de opdrachten van de dienst.
Dat is ook het geval als daar toevallig financiële gegevens tussen zitten, die de Staatsveiligheid normaal alleen via een strikte procedure kan bekomen. In dit geval zaten er ook bankgegevens in de boeken die het accountancykantoor aan de Staatsveiligheid bezorgde.
Er is geen wettelijke beperking voor mensen of organisaties die een beroepsgeheim hebben. De enige uitzonderingen gelden voor advocaten, artsen en het bronnengeheim van journalisten. Daaruit besluit het Comité I ‘a contrario’ dat geen enkel ander beroepsgeheim ingeroepen kan worden om de Staatsveiligheid wandelen te sturen als die voor info aanklopt. Dat betekent dat alle bedrijven en beroepsgroepen – behalve de drie wettelijk vastgelegde uitzonderingen – alle informatie, ook over klanten en zakenpartners aan de Staatsveiligheid moeten geven.
Het Comité I beseft dat dat een belangrijke beknotting van de privacy is. De toezichthouder vindt dat het parlement beter expliciet in de wet zou bepalen welke andere vormen van beroepsgeheim de Staatsveiligheid niet mogen hinderen, al is de wet op dat punt nog maar vorig jaar aangescherpt.
Een accountancykantoor diende klacht in bij het Comité I omdat het info over een van zijn klanten moest doorspelen aan de Staatsveiligheid. Dat staat te lezen in het jaarverslag over 2017 van het Comité I. Maar het Comité I besluit dat de Staatsveiligheid recht had op de info. Alleen voor artsen, advocaten en journalisten gelden er beperkingen, voor andere bedrijven of beroepsgroepen niet.
Bron » De Tijd | Lars Bové