Software van Justitie niet geschikt voor complexe dossiers

‘Mammouth at Central Hosting’, of kortweg MaCH, is de software waarmee op termijn alle takken van het openbaar ­ministerie en de rechterlijke orde zouden moeten werken. Vandaag is hij al geïnstalleerd bij onder andere alle vredegerechten, parketten, politierechtbanken en correctionele rechtbanken. De onderliggende infrastructuur ervan heet robuust en functioneel te zijn. Het systeem bevat 91 miljoen dossiers – meer dan de helft is wel afkomstig van de politieparketten. Maar de gebruikersinterface – dat deel dat de magistraten zien en gebruiken – is sterk verouderd. Magistraten vinden dat de applicatie hen afremt in hun werk.

Het arbeidsauditoraat van Brussel verwijst naar ‘computerproblemen’ als deel van de verklaring voor het kwijtspelen van het dossier rond zwartwerk en fraude bij de bouw van het prestigieuze Europagebouw, waar De Standaard onderzoek naar voerde. Met name de MaCH-interface staat een vlotte, georganiseerde manier van werken in de weg, betoogde een Brusselse substituut-arbeidsauditeur.

Verkeersboetes

De kritiek op het gebruiks­aspect van MaCH klinkt al lang. De top van het openbaar ministerie riep een tijd geleden op om zo snel mogelijk over een ander systeem te kunnen beschikken.

‘Een dagvaarding in een dossier rond fiscale fraude met zeven verdachten en twintig kwalificaties is in MaCH een gigantisch werk’, zegt Erwin Dernicourt, procureur-generaal van Gent. ‘Voor eenvoudige zaken, zoals de meeste bij politierechtbanken, werkt MaCH goed. Maar magistraten die veel complexe dossiers onderzoeken, hebben het gevoel dat ze tijd verliezen met MaCH.’

De weg naar MaCH werd in 2007 ingeslagen door de data van 256 lokale servers over te hevelen naar één centrale ‘mammoet’. De onderliggende infrastructuur moet toelaten dat alle geledingen van het gerecht informatie kunnen uitwisselen met elkaar én met allerlei andere instanties. Zo is MaCH ook fundamenteel voor de inning van de verkeersboetes.

Maar binnen het gerecht verloopt de ontsluiting van de informatie binnen MaCH slecht. Dat komt doordat de focus de voorbije jaren vooral lag op de toevoeging van nieuwe functies en de uitrol bij nieuwe onderdelen van het gerecht. Opfrissing van de interface en dus een verbeterde gebruiksvriendelijkheid schoten daarbij in. Wanneer MaCH dan arriveert bij een bepaalde tak van het gerecht, zoals de arbeidsaudito­raten, die afscheid moet nemen van het bestaande systeem en er een weinig gebruiksvriendelijke toepassing voor in de plaats krijgt, wekt dat weerstand op.

Procureur-generaal Gent

De FOD Justitie en het kabinet van minister van Justitie Koen Geens (CD&V) tonen begrip voor die moeilijkheden: ze erkennen dat de leercurve van MaCH hoog is, wat de gebruiksvriendelijkheid in de weg staat. ‘Maar we mogen het kind niet met het badwater weggooien’, vindt Edward Landtsheere, woordvoerder van de FOD Justitie. ‘Alles zit nu in een centrale database en die moeten we toegankelijk maken volgens ieders behoeftes. Dat moet inderdaad veel gebruiksvriendelijker dan nu het geval is, waardoor de leercurve kleiner wordt en MaCH ook voor de complexere dossiers werkbaar is.’

Er zijn proefprojecten om de gebruikersinterface te verbeteren, maar zolang de knoop daarover niet is doorgehakt, wordt de oude versie voort in gebruik genomen.

Bron » De Standaard

Hoogste rechtcolleges luiden noodklok

Het Grondwettelijk Hof, het Hof van Cassatie en de Raad van State richten zich in een uitzonderlijk memorandum naar de regering om aan de alarmbel te trekken. Door alle besparingen kan er nauwelijks nog op een kwaliteitsvolle manier tijdig recht worden gesproken, klinkt het.

De drie hoogste rechtscolleges halen het zelf aan in hun brief. Het is uitzonderlijk dat het Grondwettelijk Hof, het Hof van Cassatie en de Raad van State zich samen in één stem aan de regering richten. “Dit memorandum is dan ook een noodkreet na vijf jaar lineaire besparingen ten belope van meer dan 2 procent per jaar. Er is zoveel bespaard inzake werking en personeel en zo weinig geïnvesteerd, bijvoorbeeld inzake informatica, dat er nauwelijks nog op een kwaliteitsvolle manier tijdig recht kan worden gesproken.” Zo luidt de niet mis te verstane tweede zin in het document.

De rechtscolleges wijzen de regering erop dat kwaliteitsvol en tijdig recht spreken een essentiële vereiste is in een democratische rechtsstaat. “Een spoedige rechtszekerheid over zowel de geldigheid als de interpretatie van rechtsregels, zowel voor de burgers als voor de overheid, is een fundamentele bezorgdheid. Die raakt niet alleen het algemeen belang, maar zelfs de openbare orde. Daarnaast komt snelle rechtspraak, met kortere periodes van rechtsonzekerheid tot gevolg, onze economie ten goede.”

Extra middelen

De rechtscolleges vragen niet alleen aan de regering om de lineaire besparingen te beëindigen, er moet dringend opnieuw geïnvesteerd worden in justitie. En daar zijn extra financiële middelen voor nodig.

Zonder die bijkomende financiering dreigt de juridische achterstand die vandaag al bestaat uit te monden in laattijdige en bijgevolg nutteloze rechtsbedeling voor burgers. “Dat moet te allen prijze vermeden worden.”

Hoeveel de rechtscolleges precies aan extra financiering vragen is niet duidelijk. De colleges waren gisteravond niet meer bereikbaar voor extra duiding. In de brief wordt benadrukt dat die extra fondsen eerder bescheiden zijn “in het licht van de globale staatshuishouding en van de economische baten die er ongetwijfeld uit voortvloeien”. De rechtscolleges geven aan dat ze gerust meer financiële verantwoordelijkheid willen dragen.

Bij minister Koen Geens (CD&V) is te horen dat het budget voor justitie niet gedaald is. Zijn woordvoerder benadrukt ook dat voor elke magistraat die vertrekt bij het Hof van Cassatie een nieuwe vacature werd uitgeschreven. “De Minister van Justitie kan enkel spreken voor het Hof van Cassatie, de andere rechtscolleges vallen niet onder zijn bevoegdheid.” Het Grondwettelijk Hof valt onder de bevoegdheid van premier Sophie Wilmès (MR), de Raad van State valt onder minister van Binnenlandse Zaken Pieter De Crem (CD&V). Daar kon men niet meer reageren op het memorandum.

Bron » De Morgen

“De zwakke plek van elke crimineel? Zijn moeder”

Nu hij met de arrestatie van het koppel Jean-Claude LaCote en Hilde Van Acker een laatste huzarenstukje heeft afgeleverd, gaat Fast-oprichter Martin Van Steenbrugge (62) met pensioen. Twintig jaar lang heeft hij op veroordeelde criminelen gejaagd, duizend heeft hij er opgepakt. ‘We hebben in die tijd dus twee gevangenissen gevuld.’

Ik ben twintig jaar lang altijd en overal bereikbaar geweest’, zegt Martin Van Steenbrugge. ‘Mijn telefoon ging overal mee – tijdens het joggen, in bed, op vakantie. Als baas gaf ik mijn medewerkers veel autonomie en vrijheid, maar ook van hen verwachtte ik absolute bereikbaarheid. Dat is een kleine moeite, toch?’

Van Steenbrugge (62), de broer van de bekende strafpleiter Walter Van Steenbrugge, gaat eind dit jaar met pensioen bij de federale politie. Als oprichter en bezieler van het Fugitive Active Search Team (Fast) van de federale politie – de uitvinders van de lijsten ­‘Europe’s Most Wanted’ en ‘Belgium’s Most Wanted’ – joeg hij op voortvluchtige veroordeelde criminelen. ‘We hebben er vijftig per jaar gearresteerd, gemiddeld één per week. Dat zijn er duizend in twintig jaar. Goed voor twee volle gevangenissen.’

Op de achtergrond staat de ­politieradio aan. Een paar leden van het Fast zijn op vraag van de Duitse collega’s onderweg naar een Brussels hotel waar een Duitse pedofiel is ondergedoken. Een gevoelige interventie. Twee andere collega’s zijn onderweg naar Wenen om een gezochte crimineel op te halen. Van Steenbrugge moet ook nog telefoneren met een kolonel van de gendarmerie in Ivoorkust over de arrestatie van Jean-Claude LaCote en Hilde Van Acker, het koppel oplichters en moordenaars dat vorige week werd opgepakt na een vlucht van twintig jaar.

‘LaCote was mijn nummer één’, zegt Van Steenbrugge. ‘Zijn dossier lag al jaren op mijn bureau. We wisten al langer dat hij in Ivoorkust zat, maar we moesten voorzichtig zijn dat we geen slapende honden wakker maakten en dat we niet de verkeerde politiedienst alarmeerden. LaCote had in de landen waar hij vroeger verbleef altijd wel vrienden bij de politie. Hij was in 2008 in Zuid-Afrika ook al eens ontsnapt uit de gevangenis, met de hulp van Van Acker.’

‘In oktober hadden we Van ­Acker op de nieuwe “Crime Has No Gender”-lijst met voortvluchtige vrouwelijke criminelen laten zetten. We hebben lang gediscuteerd of we dat wel zouden doen, want we wisten dat ze in Ivoorkust zat. Ik was bang dat we boze telefoontjes zouden krijgen van de mensen die ons getipt hadden. Je weet nooit dat een journalist naar Ivoorkust vliegt, Van Acker zelf vindt en dan een reportage maakt over die “domme flikken die hun Most Wanted niet konden vinden”. Gelukkig is het anders gelopen: de lijst heeft druk gezet op de lokale autoriteiten. En gelukkig hebben ze LaCote ook gepakt; hem moesten we in de eerste plaats hebben.’

LaCote en Van Acker leefden onder valse namen. ‘Hij had die van zijn broer Stephane LaCote aangenomen, die in 2009 over­leden is. Zij liet zich Marlène ­Vacker noemen. Ze leefden niet meer in rijkdom: hij werkte in een garage als technieker en deed deeltijds taxidienst per vliegtuig. Zij was boekhoudster van een bar op het strand van Abidjan.’

LaCote en Van Acker werden in 2011 door het hof van assisen in Brugge bij verstek veroordeeld tot levenslang voor de moord op de Britse ingenieur Marcus Mitchell, in de duinen van De Haan. ‘Mitchells weduwe heeft ons vorige week een mail gestuurd om ons te bedanken. Ze schreef dat ze heel opgelucht is.’

Martin Bloemperk

Het Fast-team bestaat sinds 2000. Tot dan was er in België geen politiedienst die actief speurde naar veroordeelde criminelen. ‘Het idee kwam niet uit het niets, we wisten dat er in de VS en in Duitsland iets gelijkaardigs bestond’, zegt Van Steenbrugge. ‘We moesten alleen onze ­hiërarchie ervan kunnen overtuigen dat een Fast ook bij ons nuttig kon zijn. Gelukkig hebben we doorheen de jaren altijd een luisterend oor gevonden bij de federale politie en de magistratuur. In het begin waren we maar met z’n tweeën en werkten we alleen in het gerechtelijk arrondissement Brussel. Stukje bij beetje is daar de rest van land bij gekomen. We zijn altijd met weinig geweest, het was voortdurend een gevecht om niet afgeschaft te worden. We moesten resultaten behalen en waren er dag en nacht mee bezig.’

Van Steenbrugge werkte tot de oprichting van het Fast als ­undercoveragent. ‘In het drugs- en kunstmilieu. Ik had een valse naam, Martin Bloemperk. Het klonk als een Zuid-Afrikaanse naam, dat werkte wel bij criminelen. De mooiste zaak die we gedaan hebben, was De aardappelrooister terugvinden, een Van Gogh die in 1997 gestolen was uit het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen, samen met Personages in het park van Monticelli. Ik moest als undercover de werken kopen van de dieven op een parking aan het station van Berchem. Ik moest eerst in hun bestelwagen kijken of de werken echt waren. Dan telefoneerde ik naar mijn zogenaamde medeplichtige dat hij het geld – 2,5 miljoen Belgische frank – mocht overhandigen aan de dieven. Dat telefoontje was natuurlijk het teken voor mijn collega’s dat ze de bestelwagen mochten bestormen. De operatie is perfect verlopen.’

In de begindagen werkte het Fast in een juridisch niemandsland. ‘We mochten geen speciale opsporingstechnieken zoals telefoontap of infiltratie gebruiken om veroordeelden te zoeken. De bijzondere opsporingstechnieken staan in de wet als instrumenten om misdrijven op te sporen, niet voor de zoektocht naar veroordeelde criminelen. We opereerden in een grijze zone en moesten creatief zijn. Die lacune in de wet is pas onlangs gedicht door minister van Justitie Koen Geens (CD&V).’

‘Gevluchte criminelen zoeken eerst hun vrouw of vriendin op. Vrienden geven soms onderdak, maar dat blijft nooit duren. Als er echt niemand meer over is, is er nog de moeder. Een moeder laat haar kind nooit in de steek, wat er ook gebeurt – zelfs na de gruwelijkste misdaden.’

‘Aan de andere kant hebben we ook al tips gekregen van de vrouw van de crimineel, die ervan af wil. Dan belt ze ons: “Hij komt morgen bij mij slapen.” Dat is een cadeau voor ons, natuurlijk.’

Een Poolse stukadoor

De allereerste veroordeelde crimineel die door het Fast werd opgepakt, was een Poolse man. ‘Hij was in Polen veroordeeld voor een reeks gewapende overvallen. Een informant had ons gezegd dat hij in Aalst zat bij zijn dochter. We belden aan en zagen hoe hij in pyjama probeerde weg te vluchten, maar we konden hem toch arresteren. Zijn dochter van vijftien zei: “U vergist zich, die man is mijn vader niet.” Nochtans leek ze als twee druppels water op hem. Ik ben me er altijd over blijven verbazen hoe sterk liefde kan zijn. Overigens, toen we die Poolse man naar de nieuwe lokalen brachten van de lokale politie in Aalst, zei hij tijdens het verhoor: “Ziet u die muren? Ik heb die nog bepleisterd.”’

Vandaag zitten de namen van 1.851 voortvluchtige veroordeelden in de Fast-databank. ‘We houden die namen bij tot de feiten verjaard zijn. Vroeger gebeurde dat niet.’

Ondertussen zijn er Fast-teams in de hele Europese Unie. Van Steenbrugge: ‘70 procent van de Belgische veroordeelden zit in het buitenland. We hebben heel snel gemerkt dat we overal Fast-teams moesten hebben, directe contacten bij de politie die snel konden ingrijpen als we hen belden. In 2009 hebben we Rouf Uddin, een Bengaal die in Brussel een vrouw had vermoord die hij had gestalkt, gemist door dat gebrek aan contacten. We wisten waar hij zat in Groot-Brittannië, maar we kregen de procedures niet op tijd geregeld. Toen alles in orde was, was de vogel gaan vliegen. Hij is nog altijd spoorloos. Dat ligt zwaar op mijn lever.’

‘We hebben daarna een project ingediend bij de federale politie, met steun van de toenmalige ­commissaris-generaal Fernand Koekelberg. Van hem kregen we 50.000 euro om mensen vanuit heel Europa naar hier te halen om uit te leggen wat Fast is. In een paar jaar tijd is Fast onder de naam Enfast een grote Europese organisatie geworden. Europol en Interpol zijn toen ook ingestapt, ze hadden eerst een beetje de trein gemist. Daarna zijn er de lijsten met gezochte criminelen gekomen. Die hebben telkens een ongelooflijke boost gegeven.’

Napolitaanse taartjes

De zaak die internationaal de meeste weerklank kreeg, was die van Vittorio Pirozzi, een voortvluchtige capo van de Napolitaanse camorra. ‘Hij was een drugs­baron die al lang werd gezocht door de Italianen. Maar hij was voorzichtig, ieder jaar ging hij in een ander land wonen. De Italianen lagen een paar dagen voor zijn verjaardag altijd op de loer, want ze wisten dat zijn vrouw dan naar hem toe ging. Ze luisterden haar telefoon af. In de zomer van 2010 belde ze naar een Proximusnummer. Haar man zat dus in België. Wij tapten zijn telefoon af.’

‘Hij was een verdachte in een gerechtelijk onderzoek, dus mocht het volgens de wet. Hij belde altijd maar een paar seconden, net genoeg voor ons om hem te kunnen lokaliseren in Schaarbeek, bij het Josaphatpark. Het leek hopeloos, want in die buurt wonen duizenden mensen. We observeerden de buurt dag en nacht. We wilden het net opgeven, toen een van de Fast-­leden vanuit de auto zag hoe een man met een baseballpet een huis binnenstapte, aan de hand van een vrouw die lichtjes mankte en een blonde paardenstaart had. Dat kwam perfect overeen met de beschrijving die we van de Italianen hadden gekregen.’

‘We hebben meteen de grote middelen ingezet. De politiehelikoper kwam boven het huis vliegen, er kwamen honderden mensen op straat. Midden in de chaos gingen we het appartement binnen en zeiden: “U bent Pirozzi.” Hij zei meteen: “Ja.” Dat heb je met grote criminelen, ze kunnen winnen en verliezen. Hij had al die tijd zeer low profile geleefd. Hij bakte Napolitaanse taartjes voor lokale bakkers.’

‘Het gebeurt dat criminelen opgelucht zijn als ze opgepakt worden. Je mag dat niet onderschatten: op elk moment van de dag denken dat je gearresteerd kunt worden. Dat op elke straathoek een politiemand staat. Dat is natuurlijk niet zo, maar het gevoel moet verschrikkelijk zijn. Ze blijven altijd mens. De meeste criminelen hebben een slechte jeugd gehad. Andere, zoals Hilde Van Acker, worden verliefd op de verkeerde man of hebben slechte vrienden.’

De toekomst

De extreemlinkse Turkse terroriste Fehriye Erdal staat ook nog altijd op de “Most Wanted”-lijst. ‘Die zaak is niet meer voor mij, maar misschien lukt het ooit nog’, zegt Van Steenbrugge. ‘Wie weet? De twee zaken die ik het liefst opgelost zou zien, zijn Rouf Uddin en Crisanto Pinkihan. Die laatste, een Filipijn, stak in 2005 een ­collega-taxichauffeur dood op de luchthaven van Zaventem. De families hebben er recht op dat de moordenaars van hun kinderen hun straf krijgen.’

Van Steenbrugge gaat nu met pensioen, maar in de tuin werken zit er niet in. ‘Ik ben gek op voetbal. Iedere zondag ga ik met mijn broer Walter naar Club Brugge kijken. Dat is een topmoment.’

‘Al lang voor Operatie Schone Handen speelde ik met het plan om makelaar te worden. Maar dan wel perfect binnen de regels, met het belang van de jonge topsporter voorop. Hebzucht is mij totaal vreemd. Ik heb er twee jaar met Walter over gesproken en dat is wat ik nu ga doen. Voor de contracten ga ik met het kantoor van Walter samenwerken.’

Bron » De Standaard | Mark Eeckhaut

Drempel tot rechter wordt hoger

De afgelopen jaren maakten verschillende maatregelen de toegang tot justitie duurder. De (grond)wettelijke grenzen komen erg dichtbij, waarschuwt een studie.

In tien jaar tijd zijn verschillende financiële drempels tot de rechter verhoogd. Professor grondwettelijk recht Toon Moonen (UGent) bracht alle maatregelen voor het eerst samen en onderzocht wat de impact ervan is op het recht op toegang tot justitie en op juridische bijstand. De hoogste rechters zien die rechten steeds meer in gevaar komen, zo blijkt.

Sinds 2014 moet er BTW betaald worden op diensten van advocaten. In 2017 aanvaardde het Grondwettelijk Hof dat, maar het benadrukte dat de maatregel de financiële last verhoogde. Het Hof riep op om ter compensatie gratis rechtsbijstand beter toegankelijk te maken. Dat gebeurde niet. In 2016 voerde de regering-Michel ‘remgeld’ in voor wie een beroep moet doen op een pro-Deoadvocaat: 20 euro per zaak en nog eens 30 euro per aanleg. Vorig jaar vernietigde het Hof die maatregel.

Wel toegelaten werd dat voortaan niet alleen inkomen, maar ook kapitaal en andere middelen in rekening zouden worden genomen om te bepalen of iemand recht heeft op kosteloze juridische bijstand. Het Hof legde wel op alleen de ­bestaans­middelen in aanmerking te nemen die het de burger ‘daadwerkelijk mogelijk maken de gerechtskosten en de erelonen van advocaten te betalen’, en niet bijvoorbeeld geld dat nodig is om te (over)leven. Tegen de uitwerking door de regering lopen verschillende procedures.

Professor grondwettelijk recht

Er zijn ook verschillende zaken aangespannen tegen een andere nieuwe drempel die recent werd opgeworpen. In 2017 werd het ‘Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand’ opgericht, waaraan de eisende partij in burgerlijke geschillen 20 euro moet bijdragen. Sinds vorig jaar moet ook 6 tot 9 euro betaald worden om bepaalde processtukken elektronisch neer te leggen.

Toekomstige regering

Na een verhoging in 2012 werden in 2015 ook de rolrechten, die betaald moeten worden om een geding op te starten, hervormd en opgevoerd. Ook die maatregel vernietigde het Grondwettelijk Hof, dat erop hintte dat andere recente maatregelen de ­gerechtskosten al hadden beïnvloed. Op 1 februari ging een gewijzigde versie van de wet in, waarbij de rolrechten variëren tussen 50 en 650 euro. Daartegen zijn opnieuw zaken aanhangig gemaakt bij het Hof.

’Vooral de combinatie van de verschillende maatregelen doet de kritiek aanzwellen’, zegt Moonen. ‘Waar eerst nog waarschuwende taal werd gehanteerd, heeft het Grondwettelijk Hof recenter effectief schendingen van het recht op toegang tot de rechter en op juridische bijstand vastgesteld. Er is nood aan een langetermijnvisie op de kostprijs van justitie, die rekening houdt met deze rechtspraak.’

Ook het Netwerk tegen Armoede hamert op een consequenter beleid. ‘De toegang tot justitie is problematisch voor mensen in armoede’, zegt David de Vaal. ‘Dat is de laatste jaren nog moeilijker geworden. We roepen de toekomstige regering op om daar dringend iets aan te doen.’

Bron » De Standaard

Waar het geheim niet (voor) dient

Bij bestuurlijke en gerechtelijke onderzoeken blijven steeds meer gegevens en informatie geheim. Die evolutie laat zich opmerken op wel meer terreinen, maar is bij uitstek opvallend in de juridische sfeer. Terwijl geheimhouding soms nuttig en nodig is en het algemeen belang dient, is de huidige mate van geheimhouding in strijd met het recht op transparantie. Walter De Smedt houdt een pleidooi om de evolutie te keren en een nieuw, maatschappelijk verdedigbaar evenwicht te vinden.

Ieder onderzoek, of het bestuurlijk of gerechtelijk is, heeft als doel de waarheid te ontdekken. Dat is ook het doel van de geheimhouding van het gerechtelijk vooronderzoek zowel als van het bestuurlijk onderzoek door de inlichtingendiensten.

Daarin dient de geheimhouding om het onderzoek niet te bemoeilijken en om de betrokken personen of het belang van de staat te beschermen. Anders is het wanneer datzelfde geheim wordt misbruikt om de waarheidsvinding te beletten of het persoonlijk belang voor dat van de staat te stellen.

Feit is dat de geheimhouding gevoelig is toegenomen, dat er steeds meer regeltjes worden gemaakt om het onderzoek te beschermen en er ook in de werkwijze steeds meer afscherming kan worden vastgesteld. Dat leidt tot de fundamentele vraag: wat kan er dan nog uit komen, welke waarheid kan er dan nog gevonden worden?

Openbaar en tegensprekelijk

In het gerechtelijk vooronderzoek moet eerst een onderscheid gemaakt worden tussen een onderzoek door een onderzoeksrechter en het opsporingsonderzoek door het parket. Wanneer een onderzoeksrechter is aangesteld kan het door hem gevoerde onderzoek enkel door tussenkomt van een andere rechter worden beëindigd.

Ofwel beslist de rechter van de raadkamer dat er geen of onvoldoende aanwijzingen zijn om de zaak naar de strafrechter te sturen, en wordt een buitenvervolgingstelling uitgesproken, ofwel komt de zaak wél voor de strafrechter en moet die het onderzoek overdoen, of kan dat minstens zo gebeuren.

Dat onderzoek is dan, net als al wat in het onderzoeksdossier staat, niet meer geheim, maar openbaar en tegensprekelijk. Indien er enkel een opsporingsonderzoek door het parket is gehouden zijn de waarborgen tot behoorlijkheid van voorgaande wijze van afhandeling heel wat minder aanwezig. Indien de procureur de zaak seponeert blijft de zaak bij het parket en wordt er geen enkel gevolg aan gegeven of mededeling over gedaan. Dat was ook wat de uitgebreide minnelijke schikking wou bekomen: geen rechterlijk toezicht op het tussen partijen gemaakte akkoord.

Bovendien verkregen zowel de politiediensten als de inlichtingendiensten bijzondere opsporings- en inlichtingenmethoden, en wordt de toepassing ervan grotendeels in een afzonderlijk dossier ondergebracht dat niet aan het gerechtelijk onderzoek wordt gevoegd.

Nooit meer extern toezicht

In een onderzoek door de inlichtingendiensten zijn er nog veel meer hinderpalen. Vooreerst zijn het de diensten zelf die aan de documenten een classificatie geven die nadien enkel door dezelfde diensten gewijzigd kan worden. Bovendien moet je om er kennis van te kunnen nemen ook ‘the need to know’ hebben en dat is een vrij wazig begrip dat in feite ook door de diensten wordt bepaald.

Het toezicht op de inlichtingendiensten door het Vast Comité I kan aan de classificatie niets wijzigen. De leden van dat comité zijn er ook ten overstaan van de parlementairen, leden van de begeleidingscommissie, door gehouden. Een informele regel heeft de vertrouwelijkheid nog versterkt: door de regel ‘for your eyes only’ mogen de parlementairen zelfs geen gebruik maken van wat zij in de commissie te horen en te zien krijgen.

Wetende dat het opsporingsonderzoek het onderzoek door een rechter ver overtreft, en in de strijd tegen het terrorisme ook de inlichtingendiensten betrokken worden in de gerechtelijke actie, wil dat zeggen dat een aanzienlijk contentieux in beide benaderingen, zowel de gerechtelijke als de bestuurlijke, nooit aan enig extern toezicht wordt onderworpen, en er steeds meer geheim blijft.

Daar dient nog aan toegevoegd dat er een strekking is om inbreuken op de geheimhouding strenger te bestraffen en voor de opsporing ervan zelfs bijzondere methoden te gebruiken. Zowel de voorstellen om de bevoegdheden van het openbaar ministerie bij huiszoeking en aanhouding uit te breiden en het rechterlijk toezicht erop te minderen, als het plan om de onderzoeksrechter gewoonweg af te schaffen zijn uitingen van dezelfde evolutie.

Interne tegenwerking

Wie kan er nu nog weten wat er in een geseponeerd parketdossier staat, en wat er in het inlichtingendossier staat? En zelfs wanneer het dossier voor een strafrechter komt, wordt het vertrouwelijk politiedossier of het inlichtingendossier niet overlegd. In de nieuwe actie door de samenwerkende politie- en inlichtingendiensten is voor de schending van grondwettelijk gewaarborgde rechten zelfs geen rechterlijke tussenkomst nodig. Daar volstaat een machtiging door een ‘bestuurlijke commissie’ die buiten ieder gerechtelijk kader werkt en waarop enkel toezicht is door het Vast Comité I dat evenwel tot geheimhouding is verplicht.

Kunnen deze werkwijzen geen aanleiding geven tot misbruiken? Dat is wat menig parlementair en gerechtelijk onderzoek reeds overduidelijk heeft aangetoond. In de zaak François, het schandaal over de undercover praktijken van het toenmalige Bestuur voor Criminele Informatie en het Nationaal Bureau voor drugs, werden de disfuncties aangetoond en bestraft.

In het onderzoek naar de Bende van Nijvel werden dezelfde disfuncties vastgesteld: achterhouden van informatie en manipulatie. In de zaak-Dutroux was het voornaamste knelpunt het achterhouden van erg belangrijke, door geheime observatie door de Rijkswacht verkregen informatie. Ook in het recente Kazachgate-onderzoek kwamen dezelfde disfuncties overmatig terug: afgeschermde beïnvloeding en mogelijke corruptie.

De huidige toestand stuit op meerdere vlakken op de vereisten van de democratische rechtsstaat en van het eerlijk proces. Waarom duren belangrijke gerechtelijke en bestuurlijke onderzoeken zo lang en waarom wordt de waarheid er niet meer door achterhaald?

Die toestand is ook de reden waarom steeds meer klokkenluiders het risico nemen om vervolgd te worden wanneer zijn de disfuncties naar buiten brengen: indien politie- of inlichtingsagenten naar een andere instantie stappen is dat niet om hun eigen werk te kelderen maar uit frustratie omdat ze worden tegengewerkt door zowel een gebrek aan middelen als door interne, onbehoorlijke beletsels.

Recht op verontwaardiging

Ook in de externe vorm van toezicht, door de media, is een nefaste evolutie duidelijk. Krantenboeren die ook de andere media beheersen hebben geen belangstelling meer voor onderzoeksjournalistiek, zodat die nog enkel in kleine media of op persoonlijke websites kan gevonden worden. Het recht op vrije meningsuiting wordt ook steeds verder door een strafrechtelijke aanpak, huiszoekingen en vervolgingen, beantwoord.

Wie het goed meent met de rechtsstaat en met de waarheidsvinding kan deze evolutie niet bijtreden en moet er er de misbruiken van afkeuren.

Daarom moet de geheimhouding op een evenwichtige en maatschappelijk verantwoorde wijze worden toegepast. Geen enkel geheim dient om disfuncties of zelfs misdrijven te verbergen. Iedereen, ook magistraten, politie- en inlichtingsagenten hebben een recht op verontwaardiging wanneer de democratische rechtsstaat geweld wordt aangedaan. En verontwaardiging is zinloos indien het niet naar buiten wordt gebracht.

Misbruik van geheimhouding en misbruik van macht om disfuncties te verhelen en zij die er over berichten te bestraffen moeten worden gesanctioneerd: veelal is het misdrijf van samenspanning van ambtenaren het daartoe voorziene maar nooit gebruikte middel. Wanneer daarover vervolgingen worden ingesteld zouden die steeds in volle transparantie en met een openbaar debat moeten gebeuren.

Waar het op neerkomt is dat de misbruiken die in meerdere grote dossiers werden vastgesteld als een erfelijke belasting op de huidige waarheidsvinding blijven wegen en dat daardoor ook de hervorming van het strafgerecht naar meer openheid en transparantie niet kan lukken. Iedereen weet dat het zo niet verder kan, dat wij daardoor blijven ‘disfunctioneren’ en dat de afstomping van de norm, het grote besluit van de Dutrouxcommissie, verder woekert en ook aanleiding heeft gegeven tot een ware graaicultuur. Maar niemand doet er echt wat aan om het te wijzigen, wel integendeel.

Bron » Apache | Walter De Smedt