Van CD&V mag Staatsveiligheid afluisteren

De CD&V-kamerfractie dient een wetsvoorstel in dat de Staatsveiligheid de mogelijkheid geeft om telefoongesprekken af te luisteren. “Het is godgeklaagd dat de minister van Justitie, na de aanslagen in New York, Madrid en Londen, blijft aarzelen met het wetsontwerp dat ze al zo lang heeft aangekondigd”, zegt volksvertegenwoordiger Tony Van Parys.

Die zegt de regering met dit wetsvoorstel “een zweepslag” te willen geven. “Het is ongehoord dat de inlichtingendienst nog niet beschikt over het meest elementaire instrument om inlichtingen te verzamelen en hiervoor dus nog steeds een beroep moet doen op buitenlandse geheime diensten.”

Minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) heeft de afgelopen jaren herhaaldelijk een initiatief aangekondigd om telefoontap, zowel door de militaire inlichtingendienst Adiv als door de Staatsveiligheid, wettelijk te regelen. De aarzeling van Onkelinx valt volgens Van Parys te verklaren door interne weerstanden binnen de PS.

Volgens insiders is de blokkering echter vooral te wijten aan de houding van de federale politie, de enige dienst die momenteel telefoongesprekken mag afluisteren in ons land. Een maand geleden kondigde minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael (VLD) aan dat hij de politie nog meer armslag wil geven door in het kader van terrorismebestrijding ook proactieve telefoontap toe te staan, dus vooraleer er strafbare feiten zijn gepleegd.

Dat lijkt erop te wijzen dat de federale politie haar eigen inlichtingendienst wil uitbouwen en rechtstreeks in concurrentie wil gaan met de Staatsveiligheid.

Het wetsvoorstel van CD&V voorziet de mogelijkheid van telefoontap “wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de activiteit van degene waarop het inwinnen van de inlichtingen betrekking heeft een ernstige bedreiging vormt voor de binnenlandse veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de buitenlandse veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, of het wetenschappelijk en economisch potentieel van het land”.

Om misbruiken te voorkomen moet elke afluisteroperatie goedgekeurd worden door een commissie bestaande uit de voorzitter van de Kamer, de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de voorzitter van het Arbitragehof. Over het Comité I, dat in opdracht van het parlement toezicht houdt op de werking van de inlichtingendiensten, rept de tekst met geen woord.

“Mijnheer Van Parys is nogal ongeduldig”, reageert de woordvoerster van minister Onkelinx. “Alle ideeën en initiatieven zijn welkom, maar de redactie van bedoeld wetsontwerp neemt zijn tijd omdat we willen vermijden dat het Arbitragehof bezwaren zou maken.”

Van Parys vindt dat er ook dringend werk gemaakt moet worden van interceptie van telefoongesprekken via het internet. Onkelinx verklaarde onlangs in de kamercommissie Justitie dat dergelijke intercepties om technische redenen pas ten vroegste vanaf 2007 mogelijk zijn.

“Men is op Europees niveau bezig met het uitwerken van gestandardiseerde normen die het technisch mogelijk moeten maken voor de inlichtingendiensten om internettelefonie af te luisteren”, preciseert de woordvoerster van minister Onkelinx.

Bron » De Morgen

Oorlog tegen terreur drijft geheime diensten in ‘grijze zone’

De wereldwijde war on terror onder leiding van de Verenigde Staten heeft ook gevolgen voor de Belgische inlichtingendiensten. Zij staan onder toenemende druk van de Amerikaanse autoriteiten om snelle resultaten te boeken in de strijd tegen het islamitisch extremisme.

Het gevolg daarvan is dat de Belgische diensten in bepaalde dossiers de draad kwijt zijn, ongeoorloogde methoden gebruiken en verzeilen in een juridisch niemandsland: een grijze zone tussen het klassieke inlichtingenwerk en de vervolging van strafbare feiten. Dat terrein is exclusief voorbehouden voor het gerechtelijk apparaat, zodat er “verwarring” dreigt te ontstaan tussen de taken van politiediensten en die van de inlichtingendiensten.

Die evolutie staat, aan de hand van een reeks concrete dossiers, beschreven in het jongste jaarverslag van het Comité I, het orgaan dat namens het parlement toezicht uitoefent op de werking van de staatsveiligheid en de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV) van het leger.

In het verslag over 2004 signaleert het Comité I opnieuw een reeks disfuncties, die het politieke debat over de rol van de inlichtingendiensten kunnen voeden. De Amerikaanse druk is merkbaar in onderzoeken naar Belgische burgers van wie vermoed wordt dat ze te maken hebben met gevaarlijke vormen van moslimfundamentalisme, zoals de dossiers rond de Antwerpenaar Saïd M’Daouchi (die verdacht wordt van banden met Hamas) en rond het echtpaar Sayadi-Vinck uit Putte (dat verdacht wordt van financiering van Al-Qaeda).

De druk vertaalt zich ook in een sterke toename van het aantal veiligheidsmachtigingen dat de inlichtingendiensten, sinds de aanslagen van 11 september 2001 in de VS, moeten afleveren. Die toename is vooral merkbaar in de Antwerpse haven en in de nucleaire sector.

“De staatsveiligheid verklaarde dat de Amerikaanse vragen om samenwerking na de aanslagen van 11 september sterk in aantal zijn toegenomen”, meldt het jaarrapport. “Bijgevolg zag deze dienst zich genoodzaakt prioriteiten vast te stellen. Vanwege de directie kwam er niet de minste duidelijke richtlijn of strategische keuze met betrekking tot de manier waarop de staatsveiligheid de vele vragen om samenwerking van de Amerikaanse diensten moest verwerken.”

Voorts meent het Comité I dat het “onvermijdelijk” is geworden dat er een wettelijke en deontologische regeling komt die de inlichtingendiensten toelaat bijzondere opsporingstechnieken te gebruiken, zoals het afluisteren van telefoongesprekken, het schaduwen en het gebruik van informanten. “Elke controle op het inwinnen van informatie met behulp van speciale technieken is vandaag moeilijk en onzeker bij gebrek aan een dergelijk wettelijk kader”, waarschuwt het Comité I.

Een strenger wettelijk en reglementair kader zou ook de “onaangepaste” geheimhoudingscultuur van de inlichtingendiensten kunnen veranderen, meent het Comité I. De interne disfuncties die het Comité I vaststelt, zijn immers het gevolg van het feit “dat sommige leden van deze diensten een achterhaalde en ongepaste cultuur van het geheim trouw blijven, die erin bestaat in een gesloten systeem te leven en deze verzuiling met alle mogelijke middelen in stand te houden, soms ten nadele van de dienst zelf en van zijn efficiënte werking”.

Bron » De Morgen

Lid van Comité I Walter De Smedt verontrust over evolutie inlichtingendiensten

In het kader van de internationale oorlog tegen het terrorisme krijgen ook de Belgische politie- en inlichtingendiensten steeds meer instrumenten en bevoegdheden. Alle aandacht gaat naar het efficiënter maken van de veiligheidsdiensten. De rechten van de burgers dreigen in de verdrukking te komen.

Een van de weinige tegenkrachten die weerwerk bieden is het Comité I, dat onder meer de bescherming van de rechten van de burgers als wettelijke opdracht heeft. ‘We moeten zorgen voor het behoud van een democratisch evenwicht tussen doelmatigheid en toelaatbaarheid’, stelt magistraat Walter De Smedt, lid van het Comité I. ‘Zo niet dreigt het gevaar van een politiestaat.’

Waarom trekt u nu aan de alarmbel?

De Smedt: “Als de regering morgen zou vallen over een vanuit ons standpunt ondergeschikt probleem als de splitsing van B-H-V, dreigen een reeks belangrijke wetgevende initiatieven, die de democratische controle op de veiligheidsdiensten moeten versterken, verloren te gaan. Voor het eerst in jaren heeft de regering een aantal van onze adviezen overgenomen.”

“Die adviezen moeten het evenwicht tussen het streven naar doelmatigheid en het streven naar toelaatbaarheid van de door de diensten gebruikte methodes herstellen en de rechten van de burgers beter beschermen. Als de regering valt, verdwijnen al deze wetgevende initiatieven in de prullenbak en wordt de klok tien jaar terug gedraaid.”

Het Comité moet zowel waken over de doelmatigheid van de inlichtingendiensten als over de bescherming van de rechten van de burgers. Zijn dat geen tegenstrijdige opdrachten?

“Klopt. Die dubbele opdracht verplicht ons voortdurend een afweging te maken en te zorgen voor een evenwicht. Dat evenwicht behouden is onze basisfilosofie, we zien het als een essentieel onderdeel in het behoud van de democratische rechtsstaat. We willen die twee opdrachten met elkaar verzoenen en zoeken daarom naar evenwichtige oplossingen. Maar als gevolg van de strijd tegen het terrorisme kreeg doelmatigheid de laatste jaren absolute voorrang in het beleid en zijn er leemten ontstaan in de bescherming van de rechten van de burger.”

Op welke manier is dat evenwicht momenteel verstoord?

“Omdat in het streven naar een grotere doelmatigheid het onafhankelijk toezicht door de rechter is afgebouwd ten voordele van het parket, waar niemand controle over heeft, zelfs de Hoge Raad voor Justitie niet. Concreet vertaalt zich dat bijvoorbeeld in de recente wet Bijzondere Opsporingsmethodes (BOM).”

“Het gevolg van die wet is dat een groot deel van wat de politie doet tijdens een vooronderzoek, niet bij het gerechtelijk dossier wordt gevoegd maar wordt afgeschermd in een vertrouwelijk dossier dat enkel bij het openbaar ministerie blijft. Noch de rechter, noch de verdediging krijgt toegang tot die informatie, zodat de vraag rijst of er nog een eerlijk proces mogelijk is. De verschillende partijen strijden immers niet meer met gelijke wapens.”

“Dat de BOM-wet niet in overeenstemming is met de principes van het Europees Verdrag van de Rechten van Mens is duidelijk geworden door een recent arrest van het Arbitragehof, dat verschillende voorzieningen van de wet heeft vernietigd en een herziening van andere onderdelen in het vooruitzicht heeft gesteld. Volgens het Arbitragehof moet het toezicht op de onderzoeksdaden door een onafhankelijke rechter in ere worden hersteld.”

Krijgen de inlichtingendiensten te veel macht?

“De methodes die de inlichtingendiensten gebruiken moeten wettelijk geregeld worden. In die wettelijke regeling moet duidelijk gemaakt worden wat ze mogen doen en hoe ze het moeten doen. Dat betekent: opnieuw een afweging maken tussen het openbaar belang en het privé-belang.”

“Onder druk van de terrorismedreiging bestaat het gevaar dat alle aandacht naar de doelmatigheid gaat. In Nederland mogen de inlichtingendiensten bijvoorbeeld sinds kort zeer ver gaan en kregen ze nagenoeg volledige politiebevoegdheden. De Nederlandse geheime dienst kan momenteel inkijkoperaties uitvoeren, waarbij ze privé-woningen binnendringen, zonder medeweten van de bewoners, en daar allerhande afluisterapparatuur en camera’s mogen plaatsen.”

In eigen land vraagt de staatsveiligheid om administratieve telefoontaps te mogen doen, zonder opdracht van de onderzoeksrechter en in zaken die niet het voorwerp zijn van een gerechtelijk onderzoek.

“Het is zeer belangrijk om in deze materie het recht op privacy te eerbiedigen en ervoor te zorgen dat dergelijke tapoperaties, die nodig zijn voor terrorismebestrijding, aan strikte voorwaarden worden onderworpen. Er moet ook een daadwerkelijk toezicht bestaan op zulke operaties door een onafhankelijke instantie.”

“Een andere belangrijk punt is de vraag hoe informatie afkomstig van de inlichtingendiensten op een behoorlijke wijze in een strafdossier kan worden gebracht. Tot nu toe kunnen de inlichtingendiensten enkel hun expertise ter beschikking stellen van het gerecht. Wat dat betekent en hoe dat moet gebeuren, is onduidelijk. Momenteel verloopt zo’n procedure informeel, via de taskforces onder leiding van het federaal parket.”

“Het probleem gaf in Nederland al aanleiding tot talrijke vrijspraken, omdat de rechter geen of onvoldoende zicht kreeg op de wijze waarop de inlichtingendiensten aan hun informatie waren geraakt. In de VS heeft de strafrechter de mogelijkheid agenten van de inlichtingendiensten te horen in de raadkamer, in afwezigheid van de advocaten van de verdediging. In Nederland overweegt men om de rechter-commissaris (vergelijkbaar met de Belgische onderzoeksrechter) dezelfde mogelijkheid te geven.”

Een oud zeer is dat de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst ADIV te weinig samenwerken en elkaar beconcurreren. Minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) heeft daarom het nieuwe Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse (Coda) in het leven geroepen. Zal dit het probleem oplossen?

“De grote en herhaalde dysfuncties uit het verleden hadden altijd te maken met het niet doorgeven en zelfs achterhouden van informatie. Na de aanslagen van 11 september 2001 werd in de VS, Groot-Brittannië en Nederland een nieuwe coördinatiedienst opgericht, die de doorstroming van informatie tussen de inlichtingendiensten moet verbeteren. Het Comité I heeft, nog voor 9/11, aangedrongen op eenzelfde maatregel in België. Voor het eerst in jaren heeft de regering ons advies overgenomen.”

“Coda is een orgaan voor de analyse van zwaarwichtige bedreigingen. Het doel is alle bestaande informatie van de verschillende diensten samen te brengen en te zorgen voor één globale analyse ervan. Belangrijk is de voorziene afdwingbaarheid en zelfs sanctioneringsmogelijkheid voor wie informatie opzettelijk achterhoudt. Om dit mogelijk te maken staat Coda onder toezicht van de Comités I en P, wat een garantie betekent voor de rechten van de burger.”

“Het wetsontwerp voor de oprichting van Coda zit nu bij de Raad van State en kan op korte termijn aan het parlement worden voorgelegd. De oprichting van Coda is een historische maatregel, waarmee een einde wordt gemaakt aan de grootste dysfuncties van het verleden.”

Bron » De Morgen

Personeelswissel op militaire inlichtingendienst creëert reëel risico

Een personeelswissel op de dienst Veiligheidsonderzoeken van de militaire inlichtingendienst Adiv stelt ons land bloot aan een serieus veiligheidsrisico. Dat vrezen de 37 federale politieagenten die de dienst moeten verlaten. Zij worden vanaf 1 januari vervangen door 22 onderofficieren die geen enkele juridische of politionele ervaring hebben, niet weten hoe ze met informanten moeten werken en die een lagere graad hebben dan de personen die ze moeten controleren. ‘Het risico op vriendjespolitiek en inmenging van bovenaf is reëel.’

De dienst Veiligheidsonderzoeken, kortweg SI, naar de Engelse afkorting, levert veiligheidscertificaten af aan zowel burgers als militairen. In de eerste plaats aan de deelnemers van internationale Navo-vergaderingen en Europese toppen in Brussel, maar de dienst screent ook alle mensen die toegang hebben tot plaatsen waar zich documenten met vertrouwelijke militaire informatie bevinden. Ook personen die deel uitmaken van een buitenlandse zending ontsnappen niet aan een security check van de SI.

Sinds 1938 wordt de SI bevolkt door rijkswachters van de BOB. Na de politiehervorming werden dat federale politieagenten. Zij worden door hun opleiding en cultuur het best geplaatst geacht om veiligheidsonderzoeken uit te voeren. Ze vormen immers de schakel tussen gerechtelijke, politionele, administratieve en militaire overheden. Bovendien wordt in het milieu veel met informanten gewerkt, een typisch politiekenmerk.

Eind oktober besliste het ministeriële comité Inlichtingen en Veiligheid, waar naast de premier ook de minister van Binnenlandse Zaken en de staatsveiligheid deel van uitmaken, dat alle 37 SI-personeelsleden terug naar de federale recherche moeten. Op die manier kan mankracht worden vrijgemaakt in de strijd tegen het terrorisme.

De federale politieagenten worden vanaf 1 januari vervangen door 22 onderofficieren die zich totnogtoe altijd hebben beziggehouden met onderzoeken naar veiligheidsincidenten in militaire kwartieren. “Dat zijn mensen die geen enkele specifieke opleiding voor security checks hebben gehad”, zegt een lid van de militaire inlichtingendienst. “Bovendien zijn ze niet thuis in politionele, administratieve en gerechtelijke middens. Ze moeten niet eens voldoen aan toelatingsvoorwaarden, terwijl voor de BOB’ers altijd zware selectieprocedures zijn georganiseerd. En 22 mensen? De SI doet jaarlijks 10.000 onderzoeken op 15.000 personen, en dat met 37 man.”

Binnen de inlichtingendienst worden ook vragen gesteld over het feit dat lager gerangschikte militairen voortaan hun meerderen zullen controleren. “Bij Defensie kun je sowieso al moeilijk onafhankelijk van de militaire hiërarchie werken. Veiligheidsonderzoeken worden uitgevoerd tot het hoogste legerniveau, en dat zal nu gebeuren door onderofficieren met een lagere graad dan de personen die ze moeten screenen. Het risico op vriendjespolitiek of inmenging van bovenaf is reëel.”

Omdat het SI-personeel in een keer wordt vervangen, gaan veel ervaring, contactpersonen en informatiebronnen verloren. “Het duurt jaren om zoiets weer op te bouwen”, aldus een lid van de militaire inlichtingendienst. “En ondertussen daalt het niveau van het veiligheidscertificaat, omdat de veiligheidsonderzoeken minder doeltreffend zullen verlopen. Dat de veiligheid van ons land daarmee in het gedrang komt, lijkt niemand te deren. De nieuwelingen worden wel opgeleid, maar die cursus is onlangs ingekort tot een paar weken. Wij vrezen echt dat die mensen onvoorbereid aan de start zullen verschijnen.”

Het kabinet Defensie reageert laconiek. “Het klopt inderdaad dat militaire specialisten de federale SI-agenten vervangen”, zegt woordvoerder Nick Van Haver. “Maar die personeelswissel was al langer voorzien en onze mensen zijn wel degelijk voorbereid op de functie die zij zullen bekleden.” Op de vraag welke opleiding de militairen dan precies hebben gehad, weigert het kabinet te antwoorden. “Ik zeg u dat die mensen voorbereid zijn. Meer hebben wij daar niet aan toe te voegen.” Op het militair hoofdkwartier in Evere weigert men de zaak eveneens verder te becommentariëren.

Naar de politie toe heeft de operatie weinig zin. Alle agenten die worden overgeplaatst naar een GDA van hun keuze, voeren al jaren veiligheidsonderzoeken uit. Ze vrezen dat hun meerwaarde voor de gerechtelijke diensten in de federale politie gering zal zijn. Heel wat agenten gaan ook naar hun pensioenleeftijd toe: zij hebben niet veel zin om zich nog op een nieuwe job te storten. Ook de aanwinst in de strijd tegen het terrorisme is relatief: het effect van een personeelsdoorschuiving wordt pas binnen een tot twee jaar verwacht.

Bron » De Morgen

Plots kan alles voor de Belgische CIA

Spionnen hebben een probleem. Net als politieagenten en brandweermannen hebben wij, gewone stervelingen, de neiging om wat lacherig te doen over hun beroep. Tot de nood aan de man komt. Dan zijn we blij dat ze bestaan en dat ze moordende moslimfundamentalisten klissen of opstellers van enge dreigbrieven bij de lurven vatten.

De beleidsmakers in de regering-Verhofstadt hebben de boodschap begrepen. Afgelopen week signaleerden kenners een “plotse doorbraak” in een reeks aanslepende dossiers en kregen de inlichtingendiensten in één klap alles wat ze al jaren tevergeefs hadden gevraagd: meer aandacht, meer geld, meer manschappen, meer middelen en meer armslag.

Een stroomversnelling, mogelijk veroorzaakt door de gebeurtenissen rond de moord op Theo van Gogh, moest zelfs oppositielid Hugo Vandenberghe vaststellen. De CD&V-senator, lid van de parlementaire begeleidingscommissie die het werk van de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst controleert, heeft nochtans niet de gewoonte om spaarzaam om te springen met zijn kritiek op het paarse beleid.

Dat de doorbraak veroorzaakt zou zijn door de heisa omtrent de moord op Theo van Gogh wil minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) niet gezegd hebben. Ze heeft grotendeels gelijk, want een reeks maatregelen die toevallig de afgelopen weken hun beslag kregen, kon enkel na maandenlange voorbereidingen genomen worden. Een meer doorslaggevende factor lijkt te zijn dat een aantal centrale spelers politiek en inhoudelijk op dezelfde lijn zit, sterker nog: tot dezelfde partij behoort.

Om te beginnen is er Jean-Pierre Delepièrre, de voorzitter van het Comité I, het orgaan dat namens het parlement toezicht houdt op de geheime diensten. Deze magistraat van PS-signatuur wist de voorbije jaren van het Comité I een goed draaiende machine te maken, die weinig in het nieuws komt maar achter de schermen nuttig werk verzet. Delepièrre weet zich verzekerd van de steun van senaatsvoorzitster Anne-Marie Lizin (PS), die uit hoofde van haar functie ook voorzitster is van de parlementaire begeleidingscommissie aan wie het Comité I rapporteert.

In tegenstelling tot haar voorganger, gewezen senaatsvoorzitter en minister van Ontwikkelingssamenwerking Armand De Decker (MR), voelt Lizin zich sterk betrokken bij de activiteiten van het Comité I. De Decker waakte angstvallig over de totale geheimhouding van zowat alles wat met de inlichtingendiensten te maken had, maar riep de begeleidingscommissie nauwelijks een paar keer per jaar bij elkaar, met als gevolg dat tussentijdse rapporten vaak maandenlang stof verzamelden op zijn bureau. Lizin ziet het anders. Meteen na haar komst kondigde ze aan dat de begeleidingscommissie voortaan minstens elke maand bijeen zou komen en dat er in de mate van het mogelijke met de media gecommuniceerd wordt over de werkzaamheden.

De tandem Delepièrre-Lizin vond gehoor bij minister van Justitie Onkelinx. Dat de PS bovendien de minister van Defensie levert in de persoon van André Flahaut, bevoegd voor de Algemene Dienst voor Inlichting en Veiligheid (ADIV) van het leger, was een bijkomende troef om de oplaaiende rivaliteit tussen de staatsveiligheid en de ADIV weg te masseren.

Niemand kon zich nog herinneren wanneer dat voor het laatst was gebeurd, maar begin deze maand besloot premier Verhofstadt het Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid bijeen te roepen. Dat comité, opgericht bij koninklijk besluit in 1996, leidde lange tijd een slapend bestaan. Voorgezeten door de premier bestaat het orgaan uit de ministers van Justitie, Defensie, Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken.

Dit selecte kringetje topministers beschikt over verregaande bevoegdheden: zij worden geacht het algemeen beleid én de prioriteiten van de inlichtingendiensten te bepalen. Het Comité I drong al jaren aan op het activeren van het Ministerieel Comité. Die bede werd verhoord: voortaan zal het Comité iedere maand vergaderen – en zo nodig met een nog hogere frequentie – om de terreurdreiging te bestuderen en richtlijnen te geven aan de bevoegde diensten.

Voor het eerst sinds mensenheugenis gaf de minister van Justitie (op 10 november bij de bespreking van het jaarverslag over 2003 van het Comité I in de plenaire zitting van de Senaat) een uitgebreid en zinvol antwoord op de door het Comité I aangekaarte problemen. Onkelinx kondigde aan dat de federale politie, die in Brussel beschikt over een gereputeerde antiterreureenheid, kan rekenen op versterking in de vorm van tien bijkomende manschappen nog voor het einde van dit jaar en volgend jaar nog eens vijftig bijkomende speurders, deels gedetacheerd vanuit de diensten van de generale staf van het leger.

Het federale parket, onder meer bevoegd voor de strijd tegen het terrorisme, krijgt vier bijkomende magistraten en vijf juristen. De staatsveiligheid wordt versterkt met vijftien inspecteurs, drie commissarissen en tien analisten voor de cel ‘extremisme’. Voorts wil Onkelinx in de loop van volgend jaar een wetsontwerp neerleggen dat de staatsveiligheid toelaat om “administratieve telefoontap” en ander “bijzondere onderzoekstechnieken” toe te passen, zoals schaduwen, observaties en het gebruik van informanten. (Senator Vandenberghe heeft over dat laatste punt zijn twijfels. Hij vernam in het fluistercircuit dat “de administratieve telefoontap voor de staatsveiligheid er niet komt omdat de politie die ook wil en aan de Veiligheid geen administratieve telefoontap gunt”.)

Naast de federale politie, die enkel met een mandaat van de onderzoeksrechter telefoons mag afluisteren, mag ook de militaire inlichtingendienst sinds enkele jaren militaire telefoongesprekken, internetverbindingen en satellietcommunicatie afluisteren, zij het in principe alleen in het buitenland en als “de veiligheid van onze eigen troepen of die van onze partners tijdens opdrachten in het buitenland in het geding is”.

De Raad van State opperde destijds dat de wet mogelijk in strijd is met het internationaal recht en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Minister Onkelinx erkent dat de huidige wetgeving niet waterdicht is en “het respect voor de rechten en vrijheden van het individu” onvoldoende gewaarborgd is. Ze wil daarom het regime voor telefoontap voor beide inlichtingendiensten, staatsveiligheid en ADIV, uniformiseren.

Het lichtjes geniale sluitstuk van het plan-Onkelinx is de oprichting van de nieuwe Algemene Inlichtingendienst Veiligheidsdreigingen (AIV), die als een soort superlinlichtingendienst voor terrorisme en extremisme de twee klassieke geheime diensten zal overkoepelen en coördineren.

In feite gaat het om de omvorming van de bestaande Anti-terroristische Gemengde Groep (AGG), die wordt uitgebreid en versterkt. De uitwisseling van gevoelige informatie over terrorisme tussen de twee klassieke inlichtingendiensten was de laatste jaren het grote pijnpunt en de wrijvingen daarvoor ontaardden herhaaldelijk in pijnlijke situaties, die herinneringen opriepen aan de flikkenoorlogen uit de jaren tachtig.

Dat probleem werd ‘elegant’ opgelost door de creatie van de AIV, waaraan beide inlichtingendiensten voortaan alle informatie over personen en groepen die de veiligheid van ons land bedreigen moeten afstaan. Het nieuwe zenuwcentrum wordt meteen ook het internationale aanspreekpunt, dat contacten zal onderhouden en gegevens kan uitwisselen met buitenlandse inlichtingendiensten.

Een dergelijk aanspreekpunt werd ook gevraagd door Gijs de Vries, de veiligheidscoördinator van de Europese Unie. Het ideetje van Verhofstadt om een ‘Europese CIA’ op te richten is immers allang begraven en verruild voor de doctrine van het versterken van de nationale veiligheidsdiensten van de lidstaten.

Bron » De Morgen