Moest België zich excuseren voor de misdaden van huurlingen in Congo?

Na de onafhankelijkheid van Congo in 1960 bleef België in zijn ex-kolonie politiek, economisch én militair actief. In 1964-1965 ondersteunde het Belgisch leger zelfs een bende witte huurlingen die gruweldaden begingen. Een van hen was twintiger Marc Goossens. Dit is zijn verhaal – en dat van de Belgisch-Congolese verhoudingen ná de onafhankelijkheidsverklaring.

Op 11 maart 1963 traint de Waaslandse amateurbokser Marc Goossens in een zaaltje boven dancing Lune d’Argent in Gent. Die hippe discotheek ligt in de ruige uitgaansbuurt Kuiperskaai, waar de toen 27-jarige Marc geregeld doorzakt met zijn vrienden. Sparringpartner die avond is de student Germaanse filologie Wilfried Nauwelaerts. Na afloop van de training zetten Marc en Wilfried, opgezweept door de omstanders, hun gevecht voort op de kaai. Na een uithaal van Marc valt de student met zijn achterhoofd op de stoeprand. Een straaltje bloed loopt in de greppel. Een ambulance komt ter plaatse. Tevergeefs, Wilfried sterft net na aankomst in het ziekenhuis.

Viviane heeft Marc op café ontmoet en leert hem beter kennen als ze samen in de legendarische Gentse broodjeszaak Martino gaan werken. Marcs boksmanager is eigenaar van de zaak. Tussen de preparé en de verse uitjes ontstaat een romance. ‘Marc had donkerblond haar en grijsgroene ogen’, herinnert Viviane zich haar geliefde. ‘Hij was groot en zwaar gebouwd, zonder een kilo vet. Puur spieren. Een beer van een vent, maar een echte teddybeer: heel zacht van karakter.’

Maar Marc heeft ook zijn donkere kant. ‘Hij was getekend door dat ongeluk. Zijn gevangenisstraf en de feitelijke verantwoordelijkheid voor de dood van die jongen wogen zwaar op hem. Hij sprak daar nooit over.’ Volgens Viviane ligt daar de oorzaak van Marcs keuze om huurling te worden: ‘Het was een vlucht. Hij zag geen andere uitweg.’ Marc ruilt de broodjes en de boksarena in voor een avontuur in Congo.

Katangese secessie

Officieel is Congo op 30 juni 1960 onafhankelijk geworden, maar via een samenwerkingsakkoord blijven de Belgische legerofficieren ter beschikking van het Congolese leger. Politiek mag Congo dan wel vrij zijn, economisch en militair wil België zijn greep behouden.

Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, want de soldaten van het Congolese regeringsleger beginnen te muiten. Ze zijn gefrustreerd omdat er na de onafhankelijkheid weinig is veranderd. Om een signaal te geven, ontslaat de eerste premier van Congo, Patrice Lumumba, de witte officieren.

De ontslagen Belgen en een deel van de muitende Congolese soldaten lopen over naar Katanga. Die bodemrijke provincie heeft Moïse Tshombe op 11 juli 1960 uitgeroepen tot een onafhankelijke staat. Belgische mijnbouwers en militairen steunen Tshombe om de mijnactiviteiten van Union Minière en andere Belgische belangen veilig te stellen.

Omdat Tshombes leger niet sterk genoeg is, huurt Katanga witte strijders uit Zuid-Afrika, Rhodesië (nu Zimbabwe) én Europa in. Via informele netwerken in België, Frankrijk en Duitsland komen honderden ongeschoolde huursoldaten de rangen versterken. Zij staan onder leiding van Belgische officieren. Een van hen is de gewiekste kolonel Frédéric Vandewalle, die met het Katangese leger zelfs een overwinning behaalt tegen de blauwhelmen van de Verenigde Naties, die met een vredesmacht aanwezig zijn in het onrustige nieuwe land.

Die overwinning vormt een pijnlijke zaak voor de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de Waalse socialist Paul-Henri Spaak. De realpoliticus geeft toe aan de internationale druk en verandert het geweer van schouder. Hij legt Tshombe financieel droog en de Katangese secessie bloedt dood.

De Simba’s

In het voorjaar van 1963 herademt Congo even na de mislukte secessie van Katanga. België steunt weer volop de centrale regering nadat premier Lumumba, die de banden met de ex-kolonisator wilde doorknippen, is uitgeschakeld. De nieuwe eenheidsregering ziet die hulp graag komen, want het Armée Nationale Congolaise (ANC) – cruciaal voor de stabiliteit in het land – bestaat uit los zand. Op verzoek van Congo reorganiseren Belgische ‘adviseurs’ het nationale regeringsleger.

Dat leger wacht in 1964 meteen een gigantische uitdaging. In het oosten van het land laait het nationalisme weer op. De Simba’s, een verzamelnaam voor een heterogene groep opstandelingen die zichzelf ‘leeuwen’ (in het Swahili) noemen, willen de moord op Lumumba wreken. Het Congolese leger, dat nog in de steigers staat, kan de Simba’s niet het hoofd bieden. Al snel hebben de opstandelingen twee derde van Congo veroverd. In dat gebied wonen nog veel witte missionarissen en westerse zakenlui.

De politiek links geïnspireerde Simba’s worden door de internationale gemeenschap als communisten beschouwd. In volle Koude Oorlog vrezen de Verenigde Staten een domino-effect: als Congo communistisch wordt, zal de rode vlek zich over Afrika uitbreiden. Washington besluit het Congolese leger daarom materieel te ondersteunen, maar wil vanwege de Vietnamoorlog geen troepen sturen. Daarvoor kijkt John F. Kennedy naar Spaak. JFK zet druk om de Belgische ‘adviseurs’ in het leger actiever in te zetten.

Spaak zwicht voor de Amerikaanse eisen. Hij vraagt kolonel Vandewalle, die Congo kent als zijn broekzak, om een plan uit te werken. Het doel: Stanleyville, de hoofdstad van de Simba’s, heroveren en de westerlingen bevrijden die door hen gegijzeld worden. Vandewalle geeft de heroveringsoperatie op de Simba’s de naam Ommegang mee, omdat het Congolese leger meer wegheeft van een bonte Brusselse parade dan van een gedisciplineerd leger.

In Parijs en Brussel starten de Congolese ambassades op verzoek van Vandewalle met het ronselen van huurlingen. Officieel mogen er van Spaak geen Belgische huurlingen worden ingezet, maar oogluikend laat hij de rekrutering van landgenoten toe. Marc Goossens, dan 28 jaar, kiest voor een avontuur als goedbetaalde huurling en belandt via dit achterpoortje op een vliegtuig naar Congo.

Rode en Zwarte Draak

In Congo komt Marc Goossens terecht in operatie Ommegang. De legerleiding van kolonel Vandewalle plaatst hem in de colonne OPS Nord. Hun taak is de vele Europeanen bevrijden die in rebellengebied rond de steden Paulis en Stanleyville zitten. De witte kolonialen in die twee steden worden eind november 1964 bevrijd door 320 Belgische paracommando’s tijdens operaties Rode en Zwarte Draak.

Alleen bij die operaties zet België officieel zijn leger in. De Belgische paracommando’s springen uit Amerikaanse C-130’s en redden 1800 witten uit de klauwen van de Simba’s. Bij die ‘humanitaire operatie’ komen veel Congolezen om, de focus ligt op het redden van westerlingen. De operaties Rode en Zwarte Draak oogsten wereldwijd kritiek. In Peking vindt de grootste betoging tegen België ooit plaats.

Spaak trekt de Belgische para’s snel terug. De adviseurs blijven wel aanwezig, want zij ondersteunen officieel het Congolese leger. Hun adviesfunctie gaat evenwel veel verder dan wat op papier is afgesproken. Feitelijk hebben Vandewalle en co. het commando in handen. Bovendien ondersteunt België, dat stabiliteit wil voor zijn bedrijven in Congo, het regeringsleger met wapens, bevoorrading en materieel. De facto houdt België in het zogezegd onafhankelijke Congo militair de touwtjes in handen.

De eenheid van Goossens, OPS Nord, bestaat uit een twintigtal, voornamelijk Belgische huurlingen en zo’n 200 Congolese soldaten. Marcs jeep krijgt de bijnaam Les Gorilles. Ze schilderen die geuzennaam op de carrosserie en installeren een mitrailleur vooraan.
Officieel mogen er van Spaak geen Belgische huurlingen worden ingezet, maar oogluikend laat hij de rekrutering van landgenoten toe.

Dat weten we onder meer dankzij de memoires die een collega-huurling in 1995 uitgaf bij Deckers Druk Beveren. Xavier Piers de Raveschoot woont nu in Waterloo en zegt ons eerst telefonisch een interview toe, maar krabbelt later terug. In zijn boek, N’ge, beschrijft hij de rol van huurlingen als Marc en hijzelf. Het bevat veel beeldmateriaal, waaronder foto’s met Marc Goosens, en een kopie van het huurlingencontract van Piers de Raveschoot. De hagiografische en nostalgische memoires vervullen ons aanvankelijk met argwaan, maar wanneer we aan de hand van details in het boek een tijdslijn maken, komt die overeen met krantenartikelen en brieven uit die tijd.

Angst in Angola

Zo weten we uit brieven van missionarissen dat in het dorp Ango negen Nederlandse paters, vier Belgische en veertien Congolese zusters al maanden overgeleverd zijn aan de Simba’s. Ook Cathy Heuskin, toen 16 jaar oud, leeft er maanden in angst met haar oudere zus, broer en ouders. Haar vader is een Belgische zakenman, haar moeder is Portugees-Congolese.

‘In die periode waren er permanent Simba’s bij ons’, herinnert Heuskin zich. ‘We balanceerden tussen leven en dood. Mijn zus is verkracht. Ze hebben mijn moeder de handen en voeten op de rug gebonden, haar zo opgetild en laten vallen. Dat heb ik met mijn eigen ogen gezien.’

Hun lot hangt af van de driehonderd witte huurlingen, onder wie Marc en zijn gorilla’s, en Congolese soldaten van het ANC, want de para’s zijn vertrokken. ‘Men kan niet begrijpen waarom België en de VS niet zijn overgegaan tot een omvangrijkere operatie om alle blanken te redden’, staat in La Libre Belgique.

Op de dag van operatie Zwarte Draak in Paulis verlaten de Simba’s plots Ango, mogelijk door het nieuws van de Belgische interventies. ‘Toen konden we vluchten in de brousse nabij ons huis’, zegt Cathy Heuskin. ‘De lokale bevolking bracht eten naar onze schuilplaats, zo hebben we een week overleefd. Er gingen geruchten over blanken die ons kwamen zoeken.’ Op hetzelfde moment dat Heuskin voor haar leven vreest, paraderen Belgische para-commando’s door Brussel in een nationale triomftocht na hun ‘geslaagde humanitaire missie’.

Dichterbij, op honderd kilometer van Heuskin aan de andere oever van de Uele, stuiten Goossens en compagnie op een onaangename verrassing: de enige overzetboot is kapot. De hele dag proberen de huurlingen het veer te herstellen. Dan lezen we in het boek van Piers de Raveschoot:

‘Bernard komt terug met een camion. Hij vertelt dat de dorpsbewoners mensen hebben aangeduid die collaboreerden met de rebellen. Onze Congolese soldaten hebben zich gehaast om hen te doden. De camion bevat een dozijn lijken, al omgeven door vliegen, en twee vastgebonden mannen en vrouwen. De gevangenen zijn naakt en het geslacht van de mannen is afgesneden. Bernard, die houdt van moorden, wil de borsten van de vrouwen afsnijden. We smeken hem om ze snel te executeren, zonder marteling. Dus laat Bernard hen in het water stappen en maakt ze af met de mitraillette. Dan maakt hij de twee mannen los en beveelt hen om de lijken uit de camion in het water te gooien. […] Ik heb er genoeg van […] en liquideer ze.’

”t Is precies of alle duivels uit de hel zijn losgelaten.’ Dat schrijft een zuster over de Simba’s, maar haar woorden kunnen net zo goed gelden voor de wreedheden aan de andere kant.

Tegen de avond hebben de huurlingen de veerboot hersteld. De volgende dag komen ze aan in Ango en vinden ze alle geestelijken en Cathy Heuskins gezin in hun schuilplaats. ‘Marc maakte deel uit van een humanitaire missie. Zij waren onze redders’, vertelt Heuskin. ‘Als zij niet waren gekomen, waren wij er nu niet meer. Ik hou er niet van als mensen slecht spreken over hen. Voor mij zijn het geen huurlingen, maar vrijwilligers. Ze hebben slechte dingen gedaan, maar in een oorlogssituatie ben je niet normaal.’

Een helikopter landt op het voetbalterrein van Ango, de zusters worden geëvacueerd. Heuskins gezin en de paters gaan mee met de colonne van Goossens. Dezelfde weg terug, met de overzetboot. ‘Daar verbleven we in het huis van een dokter en daarna zijn we naar de hoofdstad gevlogen’, herinnert Heuskin zich. Uiteindelijk komen ze enkele dagen later aan in Zaventem.

‘Au suivant!’

Terug naar Xavier en Marc. Nadat de Simba’s een huurling hebben gedood in een hinderlaag, zinnen ze op wraak. De mercenaires nemen dertig man, van wie ze vermoeden dat het rebellen zijn, gevangen. Marcs chef, Bob Noddyn, beveelt om hen te liquideren: ‘De ouderen brengen ons een rebel per keer, en zingen daarbij in koor het lied Au suivant! van Jacques Brel.’ Even later drijven dertig zwarte lijken in de rivier.

‘Onderscheid maken tussen onschuldige burgers en Simba-strijders was zeer moeilijk’, zegt Kris Quanten, hoogleraar krijgsgeschiedenis aan de Koninklijke Militaire School. Hij deed doctoraatsonderzoek naar de rol van België in de Congolese burgeroorlog en publiceerde zijn bevindingen in 2014 in het boek Operatie Rode Draak. ‘De Simba’s hadden geen uniformen of officiële structuur. Oorlogsrecht was er niet, huurlingen konden dus zonder probleem standrechtelijke executies begaan.’

De Simba’s geloofden dat ze onsterfelijk waren, dankzij een ritueel waarbij een sjamaan hen besprenkelde met magisch water. ‘Op een dag wil Marc daar zijn voordeel mee doen’, lezen we in de memoires van Piers de Raveschoot. ‘Voor we het vuur openen op de rebellen, loopt hij achter een van hen aan, slaat hem op het hoofd, neemt zijn wapen en schiet het magazijn leeg op het lichaam! We zijn verbijsterd… Is hij gek? We weten dat hij een durfal is en ervan houdt om zijn leven te riskeren en om zijn grenzen af te tasten, maar dit! Bob schreeuwt dat hij compleet krankzinnig is en dat hij onnodige risico’s neemt.’
De exacte waarheid achter de wandaden in het boek van Xavier Piers de Raveschoot is moeilijk te achterhalen. De Amerikaanse inlichtingendienst CIA meldt in een rapport over de huurlingen: ‘Ze zijn allen schuldig aan ernstige excessen waarvan de bevolking het slachtoffer is, zoals overvallen, verkrachtingen, moord en afranseling.’

Het is moeilijk om het kluwen van gruwelijk geweld tussen de Simba’s en het Congolose leger te ontwarren. ‘Het is het verhaal van de kip en het ei’, zegt historicus Quanten. In elk geval droegen de witte huurlingen bij aan de spiraal van mensonterend geweld.

‘Vuile Belgen’

De huurlingen van Vandewalle redden zo’n 650 Europeanen in de brousse rond Paulis en Stanleystad, maar ze brengen de achterblijvers ook verder in gevaar, want de Simba’s keren zich steeds meer tegen ‘de vuile Belgen’. Veel gijzelingen beginnen pas als vergelding ná de wandaden van huurlingen.

Vandewalle maakt zich zorgen over het gebrek aan discipline binnen de pelotons met huurlingen. Ook Marc Goossens gaat tweemaal op de vuist met collega-huurlingen. ‘Een echt gezag bestond niet in de huurlingenpelotons’, getuigde de Belgische huurling Roger Bracco in een boek van Ludo De Witte. ‘De chefs waren de mannen met de krachtigste vuisten of kerels met een zeker prestige, wegens hun staat van dienst in eerdere gevechten.’

Echt verbazen mag dat niet, want de huurlingen waren niet onbesproken. Amateurbokser Goossens had voor zijn vertrek naar Congo al meer op zijn kerfstok dan het uit de hand gelopen gevecht op de Kuiperskaai. Vivianes ’teddybeer’ was een agressieve recidivist. De juridische bronnen uit het Gentse rijksarchief liegen niet: van 1959 tot 1961 wordt hij maar liefst vier keer aangeklaagd voor slagen en verwondingen. Zijn slachtoffers heten Oscar, Francine, Michel en Agnes. Als vechtersbaas was hij gevreesd in Gent, maar de Congolese ambassade achtte hem geschikt als strijder voor het regeringsleger.

Koffer vol geld

In januari 1965 kunnen de huurlingen na weken strijd in de brousse even verpozen in de hoofdstad Leopoldville. Marc Goossens zet tijdens die vakantie de bloemetjes buiten in de nachtclub Show Boat. Met een metalen koffertje vol geld imponeert hij de lokale schoonheden. Hoe kwam hij aan tienduizenden Congolese franken cash?

De huurlingen tekenden een contract voor zes maanden en verdienden goed geld, dat weten we uit teruggevonden contracten. Ze kregen bovendien een premie als ze in een gevaarlijke zone moesten vechten. De helft van hun soldij werd op een buitenlandse rekening gestort, de helft kregen ze ter plaatse van de Banque du Congo.

Dat loon is echter onvoldoende voor een koffer vol geld, maar er is een andere verklaring volgens Quanten. ‘Tijdens hun opmars plunderden de huurlingen banken en bedrijven. Ze hadden veel dynamiet mee, niet zozeer voor operaties, maar om kluizen op te blazen.’ Xavier Piers de Raveschoot beschrijft in zijn boek meerdere van die rooftochten. Ze contrasteren met de idealistische motivatie die huurlingen vaak geven voor hun avontuur: de strijd tegen het communisme.

Goossens overleeft zijn tijd in Congo, al raakt hij zwaargewond in een gevecht met rebellen waarin collega Bernard, de moordlustige die borsten wilde afsnijden, dodelijk wordt geraakt. Volgens een Belgische onderzoekscommissie in 1966 kostte de Simba-rebellie het leven aan honderdduizenden Congolezen en 268 Belgen. Huurlingen komen niet voor in dat rapport.

Goossens heeft de smaak te pakken en trekt na de oorlog in Congo als huurling naar de Nigeriaanse burgeroorlog. Daar vecht hij aan de kant van Biafra. Op 11 november 1968 komt hij bij Operatie Hiroshima om het leven. De Vlaming die in Afrika de wapens graag liet spreken, sterft op Wapenstilstand.

Monumenten

In een Gentse koffiebar anno 2019 probeert Viviane Van Develde nog altijd te vatten waarom haar Marc ging vechten in Afrika: ‘Hij voelde zich wellicht thuis in een mannengemeenschap waar niemand iets vraagt en niemand iets weet over elkaar.’
Onwetendheid op een heel ander niveau is ook wat historicus Idesbald Goddeeris hekelt in het huidige debat over de rol van België in Congo. ‘De schimmige jaren zestig en de dekolonisatie blijven sterk onderbelicht’, stelt de hoogleraar koloniale geschiedenis aan de KU Leuven. ‘Het gaat vaak over Leopold II, maar zelden over de militaire interventies van België in Congo.’

‘De witte huurlingen in het Congolese leger, aangestuurd door Belgische officieren, kun je eigenlijk vergelijken met de pioniers van Leopold II, die voor hem Congo gingen ontdekken. De ontdekkers van onze vorst waagden hun leven in de jaren 1880, de huurlingen van Vandewalle in de jaren 1960. ‘ De collateral damage van beide groepen avonturiers waren telkens honderden of duizenden Congolese doden.
Dat deze donkere episode in onze Belgische geschiedenis zo onbesproken blijft, wijt Goddeeris aan het feit ‘dat het dekolonisatieproces zo slecht verlopen is’. Meer historisch onderzoek is volgens hem nodig om de juiste impact van Belgen in de Congolese burgeroorlog te kunnen inschatten.

Dat onderzoek moet ook leiden tot bewustwording. ‘Vooral het westerse slachtofferschap van Europeanen die tijdens de Simba-opstand uit Congo werden gered, is ons bekend. Er zijn monumenten voor omgekomen missionarissen, maar er is geen enkel monument voor zwarten die door Belgische kogels zijn omgekomen.’

Bron: Knack | Brecht Castel

Het onwaarschijnlijke leven van de ‘Tarzan van Limburg’: dubbelspion en huurling voor de meestbiedende

Een nieuw boek reconstrueert het onwaarschijnlijke leven van de Belg Pierre Sweerts, die van WO II tot de jaren 60 voor de meestbiedende streed – van het verzet over de SS tot de Britse geheime dienst. ‘Hij was een marionet van allerlei inlichtingendiensten’, zegt de Nederlandse historicus Jochem Botman, die zijn levensloop reconstrueerde.

“In mei of juni 1941 bracht Pierre Sweerts ons op de hoogte dat hij zich als vrijwilliger zou aanmelden bij de SS en vroeg dat we ons niet tegen hem zouden keren omdat hij zou spioneren voor het verzet. Ik geloof dat hij oprecht was in zijn daad. Hij bracht slechts een aantal vrienden op de hoogte. Ik was één van hen.”

Aan het woord is Paul van Hoye, een Belgische weerstander van de verzetsgroep ZERO, in het binnenkort te verschijnen boek De Tarzan van Limburg. Daarin reconstrueert de Nederlandse historicus Jochem Botman de verbazingwekkende levensloop van de Belgische dubbelspion en meestersmokkelaar Pierre Sweerts. Eind 1918 geboren in Sint-Joost-ten-Node diende hij als 21-jarige in het Belgische leger op het moment dat de Duitse troepen België binnenvielen in mei 1940. Gewond werd hij naar Frankrijk gestuurd waar hij contacten legde om zich in België bij het verzet te voegen. Maar al een jaar later verliet hij het ‘ZERO’-netwerk om, naar eigen zeggen, te infiltreren in de SS. Vanaf dat moment zou zijn leven een thriller worden, waarin ook zijn grenzen tussen goed en kwaad voorgoed zouden vervagen.

Sweerts vervoegde in de zomer van 1941 de opleiding van de SS Standarte Nordwest in Arys (Oost-Pruisen). Tijdens zijn verlof thuis sprak Sweerts met zijn vroegere verzetskameraden en vroeg hen of hij niet naar Engeland zou vluchten, maar ze stuurden hem terug omdat zijn inlichtingen erg waardevol bleken. Ingedeeld bij het SS Freiwilligen Legioen Flandern kwam hij in dezelfde rangen terecht als beruchte Vlaamse collaborateurs, zoals de later gedode VNV-propagandaleider Reimond Tollenaere. Naar het Oostfront gestuurd verging het Obersturmführer Sweerts slecht: hij werd zwaargewond. De nazi’s stuurden hem terug naar België, waar zijn verzetsmakkers plots wél twijfelden aan zijn loyauteit.

“Toen hij SS’er was geworden bezocht hij ons in een Duits uniform. Hij was opgeklommen tot de rang van majoor. Rond deze tijd was hij vol lof over de Duitse oorlogsvoering. Hij verklaarde toen ook dat wie ook de oorlog won, hij er wel zonder kleerscheuren zou uitkomen”, vertelde zijn oud-strijdmakker Julien Barroo. “Ik vroeg of ik deze verrader mocht omleggen.”

Barroo kreeg van zijn leidinggevende, dr. Goffart, te horen dat Sweerts met rust moest worden gelaten, omdat zijn SS- dienstname op zijn bevel geschiedde. Enige tijd later werd Goffart opgepakt en verbrak Sweerts zijn contact met het verzet.

Tegelijk vertrouwden ook de Vlaamse SS’ers de Brusselaar niet. Bij zijn terugkeer in Brussel werd hij door de nazi’s even verhoord. Sweerts praatte zichzelf vrij en werd in de loop van 1942 naar Limburg gestuurd. Daar werd hij ingedeeld bij de douane maar ook gerekruteerd door de Staatsveiligheidsdienst (RSHA) van de nazi’s.

Roversbende van de Maaskant

Limburg was in de oorlogsjaren een knooppunt voor smokkel. Sweerts gebruikte zijn positie voor de zwarte handel in goederen, kunstwerken en deviezen. Hij werkte samen met Duitse officieren en de beruchte oorlogsburgemeester van Eisden, Paul Lambrichts. Hij omringde zich met de beruchte ‘Bende van de Maaskant’ die tussen 1942 en ’44 gezinnen brutaal beroofde.

De bende trad ook op als militie voor de nazibezetter. Talloze gevluchte Joden, geallieerde piloten, zwarthandelaren, ondergedoken krijgsgevangenen én communistische verzetslui vielen ten prooi aan Sweerts’ groep. Een deel ervan werd naar de concentratiekampen afgevoerd en kwam niet meer terug.

“Sweerts verdedigde zich later dat hij ook mensen probeerde te redden. Het klopt dat hij in sommige gevallen enkele mensen waarschuwde, maar tegelijk omringde hij zich met een roversbende, die geen scrupules had om mensen standrechtelijk te executeren. Tarzan zelf trad bruut op en verhoorde gevangenen hardhandig.” zegt Botman. “Het is in die periode dat Sweerts als repressief figuur berucht werd onder de bijnaam ‘Tarzan van Limburg’, al is hij voor sommige feiten verward geweest met collaborateur Emiel Van Thielen.”

Zijn toenmalige Limburgse vrouw, Simone Hoeven, een telefoniste uit Lanklaar, zou later verklaren dat Sweerts al ‘Tarzan’ werd genoemd in het Belgische leger “omdat hij een hond had die zo heette en zelf zoveel mogelijk in het kanaal zwom”.

Toen de geallieerden Europa binnenvielen probeerde Sweerts zelf het grote Kanaal over te steken, naar Groot-Brittannië.

SS’er wordt Brits agent

In de ochtend van 11 september 1944 liep Sweerts zonder enige moeite het bevrijde Antwerpen binnen. Hij gaf zich over aan de eerste de beste geallieerde controlepost, met de mededeling dat hij geheim agent van het Belgische verzet was. Botman: “Hij wist net op het nippertje over te lopen. Enkele dagen later hadden ze hem gevierendeeld.”

Door zijn kennis van de Duitse geheime dienst werd Sweerts voor verder verhoor naar Engeland gezonden. De Britse geheime dienst (MI5) besloot hem en zijn kennis in te zetten om achtergebleven, ondergrondse, sabotage-eenheden van de Duitse contraspionage op te rollen.

Omdat de Britten toen al wisten dat Sweerts in België gezocht werd als collaborateur, stuurden ze hem onder een dekmantel naar ons land. Tegelijk, blijkt uit rapporten die Botman kon inzien, bepleitten ze zijn zaak bij de Belgische overheid. “We wilden de auditeur-generaal ervan overtuigen dat Sweerts zich op bevel van de Belgische ondergrondse ZERO vrijwillig bij de SS en later SD aanmeldde om de desbetreffende organisaties te bespioneren van binnenuit”, schreef de MI-5-commandant van verhoorcentrum 020, R. Stephens. “Gedurende zijn verhoor gaf hij een enorme hoeveelheid betrouwbare en waardevolle inlichtingen vrij.”

Tegelijk twijfelde Stephens aan zijn karakter: “Wat het meest opvalt aan hem is zijn hang naar avontuur, zijn onstuimigheid, zijn banale grootspraak en zijn fatale praatzieke karakter”, schreef hij in een rapport. “Daarnaast is hij erg lichtzinnig, gevoelig voor vrouwelijk schoon en uiterst slordig met geld. Eigenschappen die hem ongeschikt maken om enig inlichtingenwerk in het veld te kunnen uitvoeren. Berlijn was niet zo veeleisend wat dat betreft.

Kort resumerend, zou ik van Sweerts’ persoonlijkheid willen zeggen, dat hij de belichaming van de menselijke tragedie vertegenwoordigt. Ondanks alles ben ik van mening dat Sweerts, wanneer hij ingezet wordt in sabotageoperaties, wel extreem gevaarlijk kan zijn.”

De Britten zetten hem daarop een tijd in om in detentiekampen in Nederland Duitse inlichtingenagenten en collaborateurs te ontmaskeren.

Ondanks doodstraf naar Indonesië

In Nederland sloot hij zich dan aan bij anticommunistische weergroepen die zich verzetten tegen het aanstaande verlies van de koloniën, zoals Nederlands-Indië. In 1946 werd hij bij verstek ter dood veroordeeld door het Oorlogstribunaal van Tongeren. Ondanks de Nederlandse vraag weigerde België zijn uitlevering, mogelijk op voorspraak van de Britse geheime dienst.

Sweerts voegde zich daarop bij ex-kolonialen die zich verzetten tegen de Indonesische ona’ankelijkheid en schopte het tot bevelvoerder van een huurlingenleger dat, met steun van westerse elites en inlichtingendiensten, de ona’ankelijke Republiek der Zuid-Molukken (RMS) wou afscheiden. Hij faciliteerde tevens wapensmokkel, ook vanuit België. Onwettig wapenbezit en bezit van valse paspoorten op doorreis in Brussel leken hem dan de kop te kosten. De dan 33-jarige Sweerts belandde op 28 juni 1951 voor een Belgische rechter. Hij kreeg een jaar cel en werd overgedragen aan het krijgshof in Luik, dat zijn naoorlogs doodvonnis omzette in levenslang.

Toch kwam hij dankzij advocaat Corneil Briquet in hoger beroep vrij in 1957. Een Britse contraspionage-agent droeg discreet een steentje bij door in een informele brief aan Sweerts’ advocaat de “loyauteit van Sweerts aan de geallieerde zaak te bepleiten”.

De inlichtingendiensten hadden hem ook nodig voor ‘clandestiene’ opdrachten. Sweerts mocht meteen weer aansluiting zoeken bij de Indonesische revolutionaire regering (PRRI) in ballingschap, die zouden proberen om Soekarno omver te werpen. Sweerts liet in Elsene bij drukker Michel Snijkers zelfs al nieuw PPRI-geld drukken, via een oud contact: ex-Oostfronter en letterzetter Henri van den Brempt. De geplande coup van 1958 zou uiteindelijk mislukken.

Belgische huurlingen in Congo

Officieel werd daarna van Sweerts niets meer vernomen. Tot historicus Botman twee boodschappentassen vol documenten, foto’s, agenda’s en persoonlijke eigendommen van Sweerts zelf in handen kreeg.

Daarin zaten ook nota’s over Belgische huurlingen in Congo. Zo bewijst Botman in zijn nieuw te verschijnen boek dat Sweerts in de jaren 60 in Brussel contact had met kringen rond huurlingen Jean Schramme en Bob Denard, die Katanga wilden afscheiden met als doel de pro-westerse Moïse Tshombé aan de macht te brengen.

Botman: “Sweerts had in Brussel contact met twee huurlingen die onder Schramme en Denard opereerden, namelijk een jonge Hongaar die Bela Szabados heette en een ervaren Belgische beroepsmilitair Bob Noddyn, die tussen 1962 en ’64 in Katanga actief was. Van beiden beschikte hij over een persoonsdossier, foto’s en documenten.” Szabados werd in 1963 uitgewezen naar Angola en vestigde zich daarna in België, met Sweerts als tussenpersoon.

Uit privédocumenten en getuigenissen blijkt volgens Botman ook dat Sweerts in de jaren 60 en later diverse Belgische ministers kende die voor het ministerie van Defensie, Buitenlandse Zaken en de NAVO werkten. De bekendste is volgens Botman wijlen Paul Van den Boeynants, die bij Sweerts over de vloer kwam. Hoe beiden elkaar leerden kennen blijft tot nu onduidelijk, maar het is bekend dat ‘VdB’ in die tijd, net zoals Sweerts, anticommunistische praatgroepen frequenteerde.
Botman besluit dat het niet uit te sluiten valt dat Sweerts, gezien zijn verleden, actief was als lid van het ‘stay behind’-netwerk Gladio dat in het geval van een communistische invasie het verzet moest organiseren. Sommige Gladio-leden voerden voor inlichtingendiensten ook clandestiene acties uit. Botman is er ook van overtuigd dat de Belgische geheime diensten over Sweerts activiteiten meer informatie hebben. Deze archieven zijn vooralsnog niet vrijgegeven.

Sweerts stierf in 1989 berooid aan kanker na een laatste mislukte baan als whisky-importeur. Botman: “Uiteindelijk is hij altijd een marionet geweest van allerlei inlichtingendiensten, zowel van staten als de privésector, tot ze hem niet meer nodig hadden.”

De Tarzan van Limburg door Jochem Botman verschijnt deze maand bij Uitgeverij Aspekt, 526 pagina’s.

Bron » De Morgen | Maarten Rabaey

De Deen over de Belg die de Zweed vermoordde

Werd VN-secretaris-generaal Dag Hammarskjöld vermoord door een Belgische piloot? En meer nog: probeerde een Zuid-Afrikaanse paramilitaire organisatie de zwarte bevolking uit te dunnen door het aidsvirus te verspreiden? Mads Brügger schudt stevig aan de boom met Cold Case Hammarskjöld, dat het Leuvense docufestival Docville opent. ‘Ik vraag liever achteraf om vergiffenis dan vooraf om toestemming.’

Mads Brügger verdient zijn brood als programmahoofd van Radio 24 Syv, een zender van de Deense openbare omroep. Echt avontuurlijk is dat niet, maar als hij een documentaire maakt, transformeert hij in een mix van Kuifje, Michael Moore, Sacha Baron Cohen en Lars von Trier. Van de stripheld leent hij de reislust, de naïeve nieuwsgierigheid en het koloniale uniform uit het beruchte Congo-album. Net als Michael Moore voert hij zichzelf ten tonele en houdt hij met humor en stunts de kijker bij de les. Net als Borat lokt hij met rollenspel mensen uit hun tent. Met Lars von Trier deelt hij de Deense nationaliteit en de liefde voor controverse.

Zeven jaar geleden liet de shockumentary The Ambassador zien hoe Brügger, vermomd als koloniale zakenman, een diplomatiek paspoort voor Liberia versierde en hoe hij met de hulp van corrupte politici en zakenlui bloeddiamanten uit de Centraal-Afrikaanse Republiek smokkelde. ‘Toen Ellen Johnson Sirleaf, de voormalige president van Liberia, van The Ambassador hoorde,heeft ze Denemarken gevraagd om me te arresteren en uit te leveren. Dat was de beste recensie die ik me kon indenken’, zegt Brügger droog.

Zijn nieuwe documentaire, de openingsfilm van Docville, is even ophefmakend. In Cold Case Hammarskjöld probeert hij samen met de Zweedse onderzoeker Göran Björkdahl een van de grootste mysteries van de naoorlogse geschiedenis op te lossen: de dood van Dag Hammarskjöld, secretaris-generaal van de Verenigde Naties. De Zweedse diplomaat kwam op 18 september 1961 samen met vijf-tien andere inzittenden om in een verdachte vliegtuigcrash in het Zambiaanse Ndola. Hij wilde er onderhandelen met Moïse Tshombe, de leider van Katanga. Het om zijn bodemrijkdom begeerde Katanga had zich afgescheurd van Congo en had met de hulp van Belgische huurlingen de VN-troepen en het Congolese leger weerstaan.

In volle Koude Oorlog volgden zowat alle geheime diensten het conflict op. Meerdere officiële onderzoeken – ook dat van de VN zelf – concludeerden dat het om een ongeluk ging, maar vele vragen bleven onbeantwoord. Het mysterie rond de dood van Hammarskjöld werd de heilige graal voor burgeronderzoekers, en diverse complottheorieën zagen het licht. In 2015 overtuigden nieuwe elementen VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon om de zaak opnieuw te onderzoeken. Volgens Brügger en zijn researchers werd het vliegtuig neergehaald door de Belgische piloot Jan van Risseghem, een oorlogsheld die als huurling aan de zijde van de Katangese rebellen vocht en reeds in 2014 was genoemd door de Britse krant The Guardian.

Misschien moet je eerst uitleggen wie Dag Hammarskjöld was.

Mads Brügger: Hij was de tweede secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Vandaag beschouwen we hem als het prototype van een goede secretaris-generaal. Hij was een voorstander van een activistische, gespierde VN. Hij zag de organisatie als de bewaker van de onafhankelijkheid van de gedekoloniseerde landen.

De meeste Denen beschouwen Hammarskjöld als een zachte, ietwat saaie Zweedse diplomaat. De Zweden vereren hem als een messias. Het was in elk geval messiaans hoe hij op eigen houtje naar Ndola vloog voor een vergadering met Moïse Tshombe. Hij wist dat hij zou ontvangen worden door mensen die een hekel hadden aan zijn lef. Hij gedroeg zich als Jezus die zonder aarzelen op de farizeeën en de Romeinen afstapte.

Op een schaal van 1 tot 10: hoe zeker ben je ervan dat Jan van Risseghem de vliegtuigcrash veroorzaakte die Hammarskjöld en vijftien andere inzittenden het leven heeft gekost?

Brügger: Zonder te overdrijven: acht. Ik baseer me op de informatie van Charles Southall, een voormalige agent van de NSA, de Amerikaanse geheime dienst. Hij spreekt over een Belgische piloot en huurling die bekendstond als Lone Ranger. De ex-militair Pierre Coppens, een vriend van Van Risseghem, bevestigt dat Lone Ranger de bijnaam van Van Risseghem was, en dat die hem uitgebreid heeft verteld over hoe hij het vliegtuig uit de lucht schoot. Van Risseghems profiel past perfect in het plaatje. Hij was een extreem begenadigde gevechtspiloot, gespecialiseerd in nachtelijke operaties. Hij durfde met alles te vliegen. Een stuk ijzer met vleugels was genoeg.

Dat hij in het profiel past, is nog geen bewijs.

Brügger: Daarom zeg ik in de film dat Van Risseghem het vliegtuig allícht neerschoot. Hij is jammer genoeg in 2007 overleden. Zijn weduwe Marion Fowkes praat met tegenzin over zijn doen en laten. Na de release van de film kreeg ik een e-mail van iemand die in de jaren zeventig een luchthaven nabij het Deense Herning leidde. Op een dag landde er een privévliegtuig met zakenlui. De piloot bleef op de luchthaven terwijl zij vergaderden. Daar vertelde hij dat hij iets te maken had met de de crash van Hammarskjölds vliegtuig. Ik geloof dat die piloot Jan Van Risseghem was.

Coppens beweert dat Van Risseghem niet wist wie er in dat vliegtuig zat. Is dat plausibel?

Brügger: Van Risseghem zou pas twee dagen erna vernomen hebben dat Hammarskjöld aan boord was. Dat kan best. Een piloot voert een opdracht uit en hoeft niet te weten wie in het vliegtuig zit.

In het begin van je docu stel je: ofwel is dit het grootste moordmysterie ofwel de idiootste complottheorie uit de geschiedenis. Zou je de film ook afgewerkt hebben als je onderzoek op niets was uitgedraaid?

Brügger: Waarschijnlijk wel. Als goede protestant moet ik afwerken waar ik aan begin. Anderzijds: met close but no cigar kan ik geen vrede nemen. Ik ben blijven graven, zeven jaar lang. Ik ben meerdere keren voor de Deense filmcommissie verschenen om uit te leggen waarom mijn film er maar niet kwam. Ik heb enkele keren aan opgeven gedacht, maar twee zaken hielden me overeind: solidariteit met Göran Björkdahl, die intussen een vriend van me was geworden, en mijn buikgevoel.

Op een bepaald moment grap je dat de nalatenschap van Hammarskjöld je niet interesseert, en dat je vooral bezorgd bent om je eigen nalatenschap. Wat drijft je? Het geld, de roem, de journalistiek, het avontuur?

Brügger: Geld zeker niet. Met documentaires verdien je geen fortuin. Ik heb een job bij de radio. Ik beken dat ik van de roem geniet en ook het avontuur is erg belangrijk: het veldwerk brengt me op plekken waar ik anders nooit zou komen. Voor Cold Case Hammarskjöld ben ik naar Rusland, de VS, Frankrijk, België, Zweden, Congo, Zambia, Zuid-Afrika en Nederland gereisd.

Hoe belangrijk is ambitie voor een documentairemaker?

Brügger: Heel belangrijk. Ik mik op het hoogst haalbare. Als je zoals ik het grote geluk hebt dat een filminstituut je film financiert, dan is het je plicht om hard te werken aan een unieke film. Dat is Cold Case Hammarskjöld ook. Een samenzwering om de secretaris-generaal van de VN te doden is iets groots. Dat is alsof je de president van de wereld vermoordt.

Toen ik er in 2011 aan begon, was het bijna honderd procent zeker dat ik zou falen. De zaak-Hammarskjöld werd toen nog beschouwd als een speeltje voor complotdenkers. Maar ik redeneerde: als ik in mijn opzet slaag, dan heb ik een film die voor heel veel mensen relevant is.

Je probeert je docu luchtig te houden met humor en verwijzingen naar Koude Oorlog-films. Past dat wel in een journalistiek werk?

Brügger: Veel journalisten vinden dat je ernstige verslaggeving niet mag vermengen met humor, maar daar geloof ik niet in. Ik heb op school geleerd dat humor helpt als je iets wilt uitleggen. Lichtvoetigheid is een contrapunt. Het verscherpt de aandacht en vergroot de sérieux van wat je vertelt. De Koude Oorlog-esthetiek houdt steek omdat de dood van Hammarskjöld hét mysterie van de Koude Oorlog is. Ik ben een kind van die periode en ik ben dol op de misdaadverhalen en thrillers die over dat tijdperk geschreven en gemaakt zijn. Mijn hartslag ging de hoogte in toen ik destijds naar tv-series als Tinker Tailor Soldier Spy met Alec Guinness zat te kijken.

Vandaar dat je zo diep ingaat op het detail van de speelkaart die op een foto van het lijk van Hammarskjöld te zien is.

Brügger: Op die foto zie je een speelkaart in zijn hemdskraag, maar niet welke kaart het is. Dat het de schoppenaas geweest zou zijn, was voor mij een cruciaal detail. Die kaart wordt ‘de doodskaart’ genoemd en zou het visitekaartje van de CIA zijn. Ik vind dat heerlijk materiaal. Ik hou ook van de ambiguïteit: dat je niet honderd procent zeker weet dat het schoppenaas was.

Er is kritiek op je rollenspel en de plaats die je zelf in je documentaires inneemt. Hoe ga je daarmee om?

Brügger: Ik doe dit werk niet om iedereen te plezieren. Ik vind het leuk om stof te doen opwaaien en mensen kwaad te maken. Kritiek zorgt voor controverse, en controverse helpt je aan een publiek. Hoe meer kritiek, hoe liever.

Ik vraag liever achteraf om vergiffenis dan vooraf om toestemming, zeg je in de documentaire.

Brügger: Ik huldig dat principe. Je komt er heel ver mee.

De bekendste Belgische cold case is die van de Bende van Nijvel. Het is een nationaal trauma dat die moordzuchtige overvallers nooit ontmaskerd zijn. Hoe zou jij aan zo’n zaak beginnen?

Brügger: Wees naïef en stel de basisvragen. Zoek de getuigen op, zelfs als ze al vele malen ondervraagd zijn door de politie. Misschien lossen ze iets dat niet algemeen bekend is of waar domweg nooit naar gevraagd is.

In Denemarken spreken we over de Brabant Massacres, en daar heb ik ook een theorie over: misschien was Roger Beuckels daarbij betrokken. (Ene ‘Beukels’ is ooit genoemd als de piloot die Hammarskjölds vliegtuig neerhaalde. Brügger kwam uit bij Roger Beuckels, die als Belgische huurling in de jaren zestig actief was in Congo, maar dat bleek een vals spoor, nvdr.). Ik kan dat niet bewijzen, maar zijn profiel past bij de Bende. In mijn documentaire komt zijn neef Jan Beuckels aan het woord, een voormalige politieman. Beuckels heeft drie keer in de gevangenis gezeten. We hebben naar zijn dossier gevraagd, maar dat bleek gewist. Ik vermoed dat Beuckels met de Belgische geheime dienst samenwerkte of erdoor beschermd werd.

Cold Case Hammarskjöld beleeft zijn climax niet wanneer de piloot wordt aangeduid die Hammarskjölds vliegtuig zou hebben neergehaald. Brügger krijgt tijdens zijn onderzoek namelijk het South African Institute for Maritime Research (SAIMR) in het vizier. Alexander Jones, een voormalig lid van die obscure militie, zegt voor de camera dat SAIMR begin jaren negentig middels valse vaccinaties het aidsvirus wilde verspreiden om de zwarte bevolking te decimeren. ‘Het was oorlog en zwarte mensen waren de vijand’, zegt Jones in de documentaire. The New York Times kreeg inzage in Brüggers researchmateriaal, onderzocht de verbijsterende these van een poging tot genocide en is uitermate sceptisch.

Het SAIMR-verhaal is moeilijk te geloven. Over die organisatie is amper informatie terug te vinden. Wat weet je over hen?

Brügger: Voor Göran Björkdahl en ik er ons in verdiepten, werd SAIMR beschouwd als een verzinsel van de zieke geest van Keith Maxwell. Die liet zich Commodore Maxwell noemen en was altijd in het wit gekleed. Hij was de enige bron, het enige bevestigde lid van SAIMR. De documenten (met onder meer gedetailleerde informatie over een operatie om Hammarskjöld uit te schakelen, nvdr.) die hij achterliet, leken verzinsels. Hijzelf had veel weg van een clownesk personage en een complotdenker.

Cold Case Hammarskjöld is een mijlpaal omdat er voor het eerst andere SAIMR-leden getuigen. Er moet nog héél veel grondig onderzocht worden, maar SAIMR lijkt een vreemde mix van Scientology en Hezbollah. We weten met zekerheid dat Maxwell een aantal klinieken in de townships heeft opgericht, waar hij zich uitgaf voor dokter en bizarre experimenten uitvoerde op de patiënten.

Dat is toch nog helemaal iets anders dan een plan koesteren om de zwarte bevolking uit te dunnen?

Brügger: Daarom let ik in de film op mijn woorden. Ik wijs er verschillende malen op dat het verhaal moeilijk te bewijzen is. We benadrukken dat Jones geen documenten heeft die de stelling staven. We weten wél dat hij en een tweede SAIMR-lid het gevoel hadden dat ze deelnamen aan een vaccinatieprogramma dat als doel had zwarte mensen te doden. Of dat ook écht is gebeurd, is een ander paar mouwen.

Uiteraard twijfel ik. Jones beweert dat SAIMR meer dan vijfduizend leden telde. Hij zegt – en dit zit niet in de film – dat SAIMR uitstekend betaalde. Ook zijn zus was lid. We hebben haar gevonden en ze bevestigt dat ze Maxwell en zijn voorganger heeft ontmoet.

Hoe geloofwaardig is je kroongetuige?

Brügger: In de film zie je dat we op een lange lijst stoten met namen van SAIMR-leden. We proberendie mensen op te sporen, maar bijna allemaal weigeren ze over SAIMR te praten. Daardoor kregen we het gevoel dat ze iets te verbergen hadden. Ook Alexander Jones stond op die lijst. Zo zijn we bij hem terechtgekomen. Hij weet dingen die je alleen kunt weten als je lid van het SAIMR was. Bijvoorbeeld dat Maxwell zich graag verkleedde als Lord Nelson.

Bedriegers en mythomanen gebruiken vaak correcte details om er vervolgens op los te fantaseren.

Brügger: De kans bestaat dat Jones een extreem getalenteerde mythomaan is. Maar wat zou zijn motief dan zijn? Hij komt in beeld. Sinds de release van de film kan hij zich in Zuid-Afrika niet meer in het openbaar begeven. Waarom zou hij dat zichzelf aandoen? Hij verdient geen geld aan de film. We hebben hem in contact gebracht met de VN en hij heeft verteld wat hij weet over SAIMR en Dag Hammarskjöld. Dat maakt nu deel uit van hun onderzoek.

Bron » Knack

Hoe een Franse huurling de geschiedenis van de Comoren schreef

De eilandenarchipel van de Comoren heeft op zijn zachtst gezegd een bewogen geschiedenis: er waren maar liefst negentien staatsgrepen sinds de archipel in 1974 ona!ankelijk werd van Frankrijk. De meeste coups waren het werk van pro-Franse huurlingen die in de Koude Oorlog het communisme bestreden. Ook vandaag zijn de fortuinsoldaten nooit ver weg. Alleen zijn hun broodheren deze keer privé-investeerders. ‘Ze willen er een belastingloze vrijhandelszone van maken in de Straat van Mozambique.’

De Comoren hebben in de loop van vorige week zeven vermoedelijke huurlingen uitgewezen naar Frankrijk. Die zaten daar in de cel nadat ze in december 2001 opgepakt waren op beschuldiging van betrokkenheid bij een mislukte staatsgreep.

Toen probeerde een groep van dertien gewapende huurlingen, vooral Fransen, de controle te verwerven over het kleinste Comoreneiland Moheli en het regime van de militaire leider Assoumani omver te werpen. De fortuinsoldaten liepen evenwel in een hinderlaag van Comorese soldaten. Drie huurlingen werden doodgeschoten en drie anderen gelyncht.

De rest werd zonder enige vorm van proces opgesloten in de hoofdstad Moroni. Na hun arrestatie bekenden de overlevenden dat ze gerekruteerd waren door tussenpersonen die handelden in opdracht van de gewezen Comorese minister van Binnenlandse Zaken Saïd Achim Achirafi, die in Frankrijk in ballingschap leeft.

Niemand keek nog op van de couppoging. Huurlingenoperaties en staatsgrepen zijn de laatste decennia gebruikelijk geworden in de Comorese machtspolitiek, tot scha en schande van de lokale bevolking. Dat pad werd vooral uitgetekend door de Franse huurling Bob Denard.

De huurlingen van Denard (73), die in de jaren zestig vocht aan de zijde van de secessionisten in de Kongolese ertsprovincie Katanga, werden ‘les affreux’, de verschrikkelijken, genoemd en kregen door die reputatie meerdere ‘opdrachten’ in Afrika. Die vonden, zoals hij zelf toegeeft, plaats in opdracht van Frankrijk en de VS. Denard landde voor het eerst op de Comoreneilanden in 1975, waar hij een staatsgreep steunde. In 1979 keerde hij terug naar de Comoren om er president Abdallah aan de macht te brengen.

De wereld bevond zich toen in het putje van de Koude Oorlog en het rechtse apartheidsregime in Pretoria en de Amerikaanse inlichtingendienst CIA wilde koste wat het kost de controle behouden over de Comoren, wegens zijn strategische ligging ten opzichte van communistisch Mozambique. In dat noordoostelijke buurland van Zuid-Afrika bevocht het door de USSR gesteunde Frelimo de door Pretoria gesteunde rebellen van Renamo. Denard bewaakte er onder meer een communicatie-installatie die Zuid- Afrika gebruikte om het Frelimo af te luisteren. Denard zou er tot 1989 hoofd van de presidentiële garde zijn maar moest halsoverkop vertrekken na de dood van Abdallah, die wellicht in zijn opdracht werd vermoord. De laatste keer liet hij van zich horen in 1995 bij een nieuwe staatsgreep op de Comoren, die door het Franse leger werd onderdrukt. Hij verscheen toen uiteindelijk voor een Frans hof van assisen voor de moord op Abdallah maar werd vrijgesproken.

Denards geest is echter nooit meer uit de Comoren verdwenen. Alleen worden zijn methodes nu niet alleen gebruikt door staten maar ook door private financiële kringen. “Toen in 1997 Servische huurlingen op het punt stonden om secessionisten te helpen op het Comoreneiland Anjouan was dat vooral om ten gunste van zekere financiële milieus een oud idee van Denard te verwezenlijken: een belastingloze vrijhandelsszone maken van het eiland, dat met zijn uiterst diepe haven op een strategische handelsroute ligt aan het begin van het Kanaal van Mozambique”, schreven Philippe Chapleau en François Misser in hun boek Mercenaires S.A. in 1998. Anjouans secessieplannen hebben uiteindelijk vorm gegeven aan de huidige ‘Unie van de Comoren’.

In een omstreden referendum spraken de bewoners zich uit voor afscheiding in januari 2000, maar lang duurde dat niet: de militaire junta liet het eiland weer innemen. Coupleider Azali Assoumani liet zich in april vorig jaar verkiezen tot president bij frauduleuze verkiezingen en stond Anjouan en Moheli beperkte autonomie toe. Het land zit sindsdien in een fragiele transitiefase en is dan ook nog altijd beducht voor een nieuwe staatsgreep. De recente uitwijzing van de zeven Franse huurlingen zette die vrees nog eens extra in de verf.

Bron » De Morgen | Maarten Rabaey

Op avontuur in Afrika

De oude vrienden van Tshombe, de koning van Comoren, een bedrijf in beveiliging, werkloze beroepssoldaten, Nobelprijs voor economie, met de hulp van de duivel de zakenui aangesproken

In Afrika, vooral in Zaïre, treden huurlingen zoals Christian Tavernier weer op de voor- grond. Wie zijn ze en wie of wat drijft ze?

Belgische huurlingen hebben in Afrika een faam te verdedigen. Die begonnen ze op te bouwen in 1960, toen België “zijn” Kongo kwijtraakte. Brussel voelde zich niet gelukkig met de jonge premier Patrice Lumumba. Het verdacht hem van communistische sympathieën en zag in hem een bedreiging voor Union Minière, wereldproducent van koper en vooral van het strategisch belangrijke kobalt. Toen de rijke provincie Katanga zich afscheurde, stuurde de Belgische regering een technische missie uit. De kolonels Guy Weber en Frédéric Vandewalle moesten de Katangese gendarmes omkaderen. De toenmalige premier Gaston Eyskens (CVP) zou Weber op 30 juli 1960 feliciteren voor zijn werk.

De eerste huurlingen streken in Zaïre neer herfst 1960. Ze waren gerekruteerd door de Belg Georges Thyssens, een vertrouweling van de Katangese president Moïse Tshombe. De rekrutering geraakte pas goed op kruissnelheid na de moord op Lumumba, toen de VN België sommeerde zijn officieren uit Katanga terug te trekken: volgens Weber bleven 655 huurlingen ter plekke achter, vooral Belgen (450). Onder hen de luchtmachtpiloot Roger Bracco, enkele Koreaveteranen zoals Jacques Dufrasne en Bob Noddyn of kapitein Christian Taverniers (hij sneed pas in de jaren tachtig de s van zijn naam).

Die laatste begon zijn carrière als huurling aan het hoofd van het bataljon Marsupilami. Aan de zijde van deze “professionals” vochten ook “vrijwilligers” mee. De bekendste was Jean Schramme, zoon van een advocaat, Bruggeling en planter in Kongo. Schramme voerde het bevel over het bataljon Léopard. Die vrijwilligers waren kolonialen, die voor het behoud van hun plantage of handelszaak vochten, maar Schramme vertelde ook over een broeder van de katholieke missie van Bunia.

De Franse huurlingengroep onder wie Gilbert Bourgeaud alias Bob Denard, die het bataljon “Bison” commandeerde, bestond uit “zwervende” beroepssoldaten die Parijs omwille van hun pro-Algerijnse gezindheid liever kwijt dan rijk was. In hetzelfde kamp liepen ook Rhodesiërs en Zuid-Afrikanen rond die ervan droomden van Katanga een derde blank thuisland te maken. Voorts waren er Portugezen en Italianen in het geweer en zelfs een Pool van de Royal Air Force, Jean Zumbach. Het hele zootje stond onder het bevel van “Mad” Mike Hoare, ex-majoor van het Brits-Indische leger. Samen met de Katangese gendarmes hield het drie jaar stand, alle blauwhelmen ten spijt.

In 1964 behoorde de afscheuring van Katanga al een jaar tot het verleden, maar kreeg Tshombe, inmiddels eerste-minister van Kongo, af te rekenen met de opstand van de Simba’s. De revolte werd geleid door Laurent Kabila die vandaag de Zaïrese rebellen van de Alliance Démocratique des Forces pour la Libération du Congo-Kinshasa aanvoert.

Tshombe deed een beroep op zijn oude vrienden: Hoare, Denard, Schramme en Tavernier. Aan het hoofd van het 14de bataljon pacifeerden ze het opstandige landsdeel: de regio van Watsa met daarin de goudmijnen van Kilo-Moto die de rebellen van Kabila ook in december 1996 innamen. Ook kolonel Vandewalle dook weer op en leidde de Operatie Ommegang: een raid op Stanleyville (Kisangani), waar de Simba’s duizend blanken gevangen hielden. Het legertje huurlingen bleek zelfs voorzien van een “aalmoezenier”. Schramme getuigde over een zekere Louis O., een Vlaams missionnaris en gewezen oostfrontstrijder, die in het bataljon Léopard op zijn eentje als inlichtingendienst functioneerde.

Ook Noddyn en Bracco lieten geen verstek gaan en voorts was de “troep” opgetrokken uit tal van curiosa: oudgedienden van de Wehrmacht, zoals majoor Siefried Mueller, avontuurgeile jongeren, tot en met een paar onvervalste psychopaten. Uit de mond van huurlingen raapte RTBf-journalist Jacques Burlion naderhand verhalen op over levend verbrande rebellen of over een huurling die doodskoppen collectioneerde.

Schramme en achthonderd andere huurlingen heroverden het oosten van Zaïre als stoottroepen van het ANC ( Armée Nationale Congolaise ). Maar dan volgde een verrassing: Washington wou Tshombe weg. Hij zou te erg aanleunen bij België en Frankrijk. De ontvoering van Tshombe jaagde Schramme en zijn mannen op stang. Op 5 juli 1967 nam het bataljon Léopard Bukavu in. Pas op 5 november weken de huurlingen uit naar Rwanda. Het Kongolese avontuur was ten einde.

Maar geen nood. Biafra schotelde een nieuw oorlogsterrein voor: de Franse oliemaatschappij Elf versus het Britse Shell; de Fransen contra de Sovjets en de Britten. Het vuile werk lieten ze wel over aan de Afrikanen. De leider van het van Nigeria afgescheurde Biafra, kolonel Odumegwu Ojukwu, en de Nigeriaanse dictator-generaal Yakubu Gowon zetten huurlingen in. Die vochten dus in beide kampen: de Duitser Rolf Steiner, de Zweedse graaf Von Rosen, die deel uitmaakte van de luchtmacht, Zumbach en de Franse romancier Jean Kay kozen de zijde van Ojukwu. Denard zorgde voor hun wapens. In de andere partij, die van Gowon, streed gekke Mike. Het conflict kostte twee miljoen doden en liep af in het voordeel van Nigeria.

Na de tragedie van Biafra stapelde zich fiasco’s op, waardoor de huurlingenactiviteit op een waakvlam kwamen te staan. Verscheidene projecten mislukten. Onder meer de Operatie Hilton. Kolonel David Stirling (oprichter van de SAS, de Special Air Services) zette die in 1971 op om de Lybische kolonel Muammar Kadhafi omver te werpen. Vijf jaar later werden dertien Britse en Amerikaanse huurlingen, gerekruteerd door het FLNA (Nationaal Front voor de Bevrijding van Angola), gevangen genomen. Het Revolutionair Gerechtshof in Luanda maakte korte metten met hen. Het sprak vier doodvonnissen en negen zware gevangenisstraffen uit. Verontwaardigd onthulde de Britse pers dat de geheime dienst al die tijd op de hoogte was van het doen en laten van de huurlingen.

In 1976 faalde Bob Denard in een poging om dictator Mathieu Kérékou van Benin van de macht te verdrijven. Tijdens hun vlucht verloren de huurlingen documenten die de Marokkaanse koning Hassan II en de Gabonese president Omar Bongo aanwezen als opdrachtgevers.

Bob Denard gaf echter de moed niet op. Op de Comoren voerde de Fransman in mei 1978 een staatsgreep uit waar president Ali Soilih het leven bij inschoot. Diens voorganger Ahmed Abdallah werd weer op de troon geïnstalleerd. Tot 1989 maakte Denard het mooie weer op de Comoren. In zijn omgeving opereerden diverse Belgen: “Commandant Charles”, die tot 1987 aan het hoofd van de presidentiële garde (GP) stond, maar ook enkele Katangaveteranen, Bracco en Jo Wallendorf. De Comoren dienden als draaischijf voor hulp aan het verzet in Mozambique, met steun van Zuid-Afrika.

In 1979 stelde Warner Bros Denard voor een film te draaien over zijn ontscheping op de Comoren, met Clint Eastwood in de hoofdrol. Maar president Abdallah vond een Amerikaanse film toch iets te veel publiciteit inhouden voor zijn bizar aan de macht komen.

In 1987 kreeg Denard Zuid-Afrika zo ver dat het de lonen van de presidentiële garde op de Comoren betaalde. Zijn bedrijf sloot een contract met de Zuid-Afrikaanse toerismereus Sol Kerzner. Maar dan werd Denard te roekeloos. Hij liet de Zuid-Afrikanen een afluisterpost installeren op de eilanden. Dat zinde Parijs niet. Paul Barril, tweede in bevel van de antiterreureenheid van het Elysée, bezwoer Abdallah zijn garde te ontslaan. In november 1989 werd de president vermoord in zijn kantoor in aanwezigheid van drie huurlingen, onder wie Denard. Frankrijk kwam tussenbeide, maar liet Denard de wijk nemen naar Zuid-Afrika.

In 1989 straalde het einde van de Koude Oorlog uit tot in Afrika. In Angola spoorden Russen en Amerikanen hun respectievelijke bongenoten de Unita van Jonas Savimbi en de regering van Jose Eduardo Dos Santos aan om vrede te sluiten. Dat gebeurde in juni 1991, maar in oktober 1992 liet Savimbi zijn Unita de wapens weer opgraven, nadat hij weigerde de uitslag van de presidentsverkiezingen te aanvaarden.

De Angolese regering riep de hulp in van een Zuid-Afrikaanse firma: Executive Outcomes (EO), gespecialiseerd in beveiliging en militair advies. EO moest officieel de olie-installaties zoals die van Petrofina in Soyo en de diamantmijnen van Lunda Norte beveiligen. De mannen van EO deden echter meer dan wacht lopen rond boortorens. Het bedrijf voerde een regelrechte oorlog en wel met voor Angola nieuwe methoden: aanvallen met luchtsteun, nachtelijke overvallen, storing van vijandelijk radiocontact en zo meer. In één actie liquideerden ze in Cafunfo driehonderd guerrillero’s van Unita.

Dit alles gebeurde met stilzwijgende toestemming van de Zuid-Afrikaanse president Frederik Willem De Klerk en van zijn opvolger Nelson Mandela. Straffer nog. Gezien de betere verstandhouding met de buurlanden en de noodzaak om geld vrij te maken voor het Zuid-Afrika van de post-apartheid, schroefden de beide presidenten de militaire uitgaven drastisch terug. Dus mocht EO-baas Eeben Barlow, een veteraan van het Zuid-Afrikaanse leger en van de Rhodesische Sealous Scouts, beschikken over manschappen van het Zuid-Afrikaanse regeringsleger.

Zeker leden van het 32ste bataljon Buffalo stond Pretoria zonder protest af. Die eltite-eenheid was vooral samengesteld uit ex-FNLA-soldaten en genoot door haar optreden in de townships een kwalijke reputatie bij de zwarte meerderheid. De soldaten zelf hadden wel trek in een samenwerking met Barlow. Hij betaalde goed (dertienduizend dollar per maand voor een piloot) en ze werden goed uitgerust, met eigen gevechtshelikopters (Russische MI-8’s) en gepantserde troepentransportauto’s (Russische BTR-60’s).

In 1995 was de pret uit. Pretoria vond de media-aandacht voor de EO-activiteiten in Angola vervelend en riep 140 EO-werknemers terug. EO verliet (ten dele) Angola, Strategic Resources bleef. EO is de gewapende arm van Strategic Resources (SR), een multinational met een vijftigtal filialen en met bekwaamheid in politiek advies, ontmijning, hospitaalbouw, informatica, luchttransport, mijnontginning…

Ondertussen had EO zijn werkterrein al verlegd. In Sierra Leone voelde de regering zich in 1994 niet langer opgewassen tegen de guerrillero’s van de Revolutionary United Front en tekende ze een contract van dertig miljoen dollar met het SR-filiaal Branch Energy, ter bescherming van de mijnterreinen.

EO beschrijft zichzelf als een “pijler van stabiliteit in Afrika”. Militaire experts grinniken daarover: “De African Crisis Responce Force waarover de Amerikanen zo graag praten, bestaat al. Ze heet alleen Executive Outcomes.”

EO zit volgens het tijdschrift Soldier of Fortune ook in Uganda. Dat Amerikaanse blad meldt dat een EO-officier in 1995 de dood vond bij een verkenningsvlucht langs de Sudanese grens. Geen toeval. De Franse krant Le Figaro schreef dat Heritage Oil and Gas, een zusterbedrijf van Strategic Resources, in december 1996 een oliecontract ondertekende in Uganda.

Overigens heeft EO geen monopolie op militair advies. De Britse krant The Guardian signaleerde dat de Zuid-Afrikaanse politie er Omega Support Ltd van verdenkt de guerrilla van Kabila te trainen. Omega Support wordt geleid door John Smith, ex-militair attaché in Angola. Het Amerikaanse Newsweek gewaagde van een contract van miljoenen dollar, getekend door de Angolese president José Eduardo Dos Santos en de firma Military Professional Resources Inc. MPR telt onder haar tweeduizend leden eliteveteranen van het Pentagon.

Huurlingen opereren niet altijd in een extreem illegaal kader. Nog voor de Amerikaanse troepen in 1992 in Somalië landden, keek Bernard Kouchner, toen Frans minister voor Humanitaire Actie, uit naar bescherming voor de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) ter plaatse. Hij nam contact op met Bob Denard, maar het project ging niet door.

De huurlingenindustrie draait op volle toeren. De besparingen op militaire uitgaven, de reductie van de legers in Oost- en West-Europa, het einde van de Bosnische oorlog maken beroepssoldaten werkloos.

De Franse en Belgische netwerken blijven in ieder geval intact. Vraag en aanbod vinden elkaar naadloos. Vooral in Afrika groeit de vraag. Regeringen kunnen er hun soldaten niet meer betalen en in een klimaat van ontevredenheid gedijen rebellenlegers het best. Zaïre is daarvan een schoolvoorbeeld. Al jaren verkopen officieren er wapens en munitie, terwijl hun soldaten de bevolking uitschudden. Na de opschorting van de burgerlijke en militaire hulp in 1991 werd de toestand catastrofaal. Rebellie bedreigt de centrale macht en het leger kan daar niet tegen op. Wat kan dan een uitkomst zijn? Huurlingen.

In januari opende het parket van Luik een onderzoek naar de rekrutering van huurlingen voor Zaïre. Het vond het vreemd dat een Katangaveteraan, Pierre-Louis Balbeur, baas van de beveiligingsfirma Candel Consulting, naar drieduizend kandidaten vragenlijsten opstuurde waarin gepeild werd of ze militaire vrachtwagens konden besturen en of ze over leiderscapaciteiten beschikten. De ambassadeur van Zaïre in België, Kimbulu Moyanso wa Lokwa, geeft toe dat Mobutu voorstellen kreeg (maar afwees) van Balbeur en van Jean Bultot, de gewezen adjunct-directeur van de gevangenis van Sint-Gillis die werd genoemd in verband met de aanslagen van de Bende van Nijvel. Voordien, in oktober 1991, citeerde Panorama een in Antwerpen gevestigde “sergeant-rekruteur”, die verklaarde dat vijf Belgische firma’s twintig huurlingen naar Zaïre hadden gestuurd voor bewakeningsopdrachten. Ze waren door Belgische officieren opgeleid.

Ondertussen trok Denard zich terug in Zuid-Afrika, maar hij is nog niet met pensioen. Zoals bleek uit een mislukte poging (1995) om weer voet te krijgen op de Comoren en uit het gezelschap van François-Xavier Sidos, lid van het Centraal Comité van het extreem-rechtse Front National van Jean-Marie Le Pen.

Denard werkt nog altijd mee aan het tijdschrift Fire, dat de heldendaden van de huurlingen bezingt. Daarin publiceert ook Tavernier. Die nam in december 1994 zelfs deel aan een door Unesco georganiseerd forum in Brazzaville over “het leger als motor van de ontwikkeling in het democratische proces”. Tavernier wijdde op het forum uit over wat de huurlingen in 1964 verwezenlijkten in oostelijk Zaïre. Ze herstelden bruggen en wegen, haalden de koffieoogst binnen, heropenden scholen. Kortom, Tavernier stelde zich bijna kandidaat voor de Nobelprijs Economie.

In 1995 beraamde hij plannen om ook in Congo-Brazzaville “de motor van de ontwikkeling op te starten”. Samen met gepensioneerde Belgische officieren en PRL-man Jacques Brassine, ex-kabinetschef op het staatssecretariaat van Ontwikkelingssamenwerking, heeft hij een project in de steigers om de soldaten van het Congolese leger en van de verschillende milities die elkaar gedurende een burgeroorlog bevochten te herscholen tot ontwikkelingshelpers. Daartoe vroeg hij vruchteloos geld aan de Europese Commissie.

In december 1995 maakte Tavernnier in opdracht van Mobutu een inspectietocht langs de kazernes in Opper-Zaïre en Kivu. Hij diende het leger te reorganiseren. Tavernier lichtte premier Jean-Luc Dehaene (CVP) over zijn missie in en zond een kopie van die brief van 9 februari 1996 aan kardinaal Godfried Danneels, buitenlandminister Erik Derycke (SP) en europarlementslid en ex-premier Leo Tindemans (CVP).

In dat schrijven suggereerde Tavernier premier Dehaene om Mobutu bij te staan bij de reorganisatie van het leger en zo te verhinderen dat Zaïre een tweede Somalië wordt. Mobutu gaat, volgens Tavernier, met zo’n reorganisatie akkoord als Tindemans het dossier voor de Belgische regering en de Europese Unie wil behartigen.

Op 16 juni 1996 schreef Tavernier een tweede brief aan Dehaene. Daarin meldde hij dat de Franse president Jacques Chirac slechts matig warm loopt voor “socialist en vrijmetselaar” Derycke, maar Tindemans wel weet te waarderen. Tavernier verzocht Dehaene de Vlaamse socialisten ervan te overtuigen een andere Afrikapolitiek te voeren. Tindemans zou zo luidden de consignes van Tavernier bij Mobutu moeten gedaan krijgen dat hij de garde civile van generaal Baramoto opdoekt.

Ook in de zomer van 1996 lobbyde Tavernier volop voor Mobutu. Kinshasa had opgevangen dat er in Angola troepen klaar stonden om Zaïre binnen te vallen. Op 8 juli 1996 zou Tavernier op bevel van Mobutu contact opgenomen hebben met dokter Emile Ilunga, voorzitter van de Conseil National de la Résistance (CNR), de politieke arm van de vroegere Katangese gendarmes. Ilunga zou verteld hebben dat de CNR-troepen zich opmaakten voor een inval in Shaba, net zoals het Front Patriotique Rwandais in 1990 vanuit Uganda aanviel. Daarbij zou de naam zijn gevallen van zijn bondgenoot Kabila, die zijn rebellen op dat ogenblik klaarstoomde om vanuit Rwanda Zaïre binnen te marcheren. In de herfst van 1996 begonnen de Banyamulenge aan dat offensief.

In Zaïre woog de wanhoop toen zwaar. Op 11 december 1996 verklaarde de regeringswoordvoerder dat de regering zelfs de duivel te hulp wilde roepen. In België circuleerde op dat ogenblik het gerucht dat Tavernier soldaten rekruteerde in samenwerking met generaal Augustin Bizimungu van het vroegere Rwandese regeringsleger (FAR). Toeval of niet, maar in januari landden in Butembo Zaïrese commando’s en een dertigtal huurlingen. Die zouden op 18 december vanuit Brussel en Parijs vertrokken zijn.

De Franse krant Libération telde er 280: Belgen (onder meer Roger Bracco zou gesignaleerd zijn), Fransen, Kroaten, Serviërs en Italianen. Ze zouden hun orders krijgen van Tavernier, die zijn hoofdkwartier zou betrekken in het hem bekende kantoor van de goudmijnen van Kilo-Moto, in de streek die hij in 1964 al bezocht. Om een nieuw netwerk van instructeurs te vormen, is Tavernier kennelijk nog eens aan de mouw van zijn vriend Denard gaan trekken: zestien van zijn negentien instructeurs zou hij aan de Fransman ontleend hebben. Denard zelf maakt geen geheim van zijn goede en directe contacten met Jacques Foccart, de gewezen adviseur van generaal Charles de Gaulle. De rechterhand van Foccart, Fernand Wibaux, had midden oktober een ontmoeting met Mobutu in Lausanne.

Volgens het uiterst-rechtse Franse blad Minute bevindt er zich nog een groep Franse huurlingen in Zaïre. Het gaat om Groupe 11, die in Angola bewakingsopdrachten uitvoerde voor het Franse petroleumbedrijf Elf. Verder vertelden Griekse inwoners van de stad Mahagi, in Opper-Zaïre, half januari aan Ugandese journalisten dat ze in de streek Kroatische huurlingen hebben opgemerkt.

EO-baas Barlow ontkent ondertussen dat hij huurlingen werft voor Zaïre. Maar eind 1996 gaf hij in een BBC-interview wel toe dat hij in 1995 aangesproken werd door een “regering uit die regio”. Naar eigen zeggen, weigerde hij op de vraag in te gaan omdat hij niet in een etnisch conflict wil betrokken raken. Toch lopen er hardnekkige geruchten dat in Zaïre wel Zuid-Afrikaanse huurlingen aanwezig zijn, net als Oekraïense piloten, die werden aangetrokken om de Russische Yaks en de Franse Mirages te besturen, die werden geleased door zakenman en Mobutu-vertrouweling Bemba Saolona.

Maar Zaïre zit krap bij kas. Wie betaalt die huurlingen dan? Zakenlieden vertelden dat premier Kengo wa Dondo hen beloofde zich hun huidige steun te zullen herinneren als de privatisering van de bedrijven eraan komt. Ook de onderhandelingen over de concessies van de kobalt- en kopermijnen van Shaba lopen door, en daar is grof geld mee gemoeid. Libération pakte dan weer uit met de stelling dat Koeweit Tavernier en zijn mannen betaalt. Uit dankbaarheid voor de steun die Zaïre, toen voorzitter van de VN-Veiligheidsraad, verstrekte ten tijde van de Golfoorlog.

Tavernier beval via een interview met Le Soir de Rwandese vice-president Paul Kagame om zijn troepen uit Kivu terug te trekken. “Anders behouden de huurlingen zich het recht voor de troepen op Rwandees grondgebied te achtervolgen”. Het antwoord volgde prompt: vorige week trokken Ugandese en Rwandese troepen massaal Zaïre binnen.

De Zaïrese ambassadeur Kimbulu zegt bevriend te zijn met Tavernier, maar gelooft niet dat de man iets te maken heeft met het Zaïrese leger. Daar is hij te oud voor, vindt de ambassadeur, die wel bevestigt dat Tavernier in Zaïre zit, maar dan louter om er zich bezig te houden met hulp aan vluchtelingen. Tavenier zelf ontkende tegenover BRTN-radio vorig weekend dat hij iets met huurlingen te maken heeft: hij is in Midden-Afrika als adviseur van de Zaïrese stafchef. Kimbulu is niet gelukkig met al de verhalen over huurlingen. Volgens hem circuleren er in Zaïre alleen “technici”. Ze onderhouden het materiaal dat het land moest aankopen om zich te verdedigen. Maar vechten doen die blanken niet. Zaïre, beweert Kimbulu, moest wel een beroep doen op “privé-hulp” omdat de westerse landen hun militaire samenwerking in de jaren negentig opzegden.

Bron » Knack