“Vermoeden van onschuld in gevaar”

CdH-Kamerlid Clotilde Nyssens heeft onlangs een wetsvoorstel ingediend om het vermoeden van onschuld beter te beschermen. Dat schrijft de Franstalige krant La Libre Belgique. Marie-Christine Marghem (MR), Thierry Giet (PS), Mia De Schamphelaere (CD&V) en Carina Van Cauter (Open Vld) sloten zich aan bij het voorstel.

Het wetsvoorstel voorziet de mogelijkheid dat, wanneer het principe van het vermoeden van onschuld zou geschonden worden, een verzoek kan worden ingediend waardoor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg een medium kan bevelen de verdeling van lasterlijke beweringen of beelden stop te zetten.

Volgens Nyssens worden te veel mensen die vervolgd worden nog te veel blootgesteld aan het publiek door de media. Ze meent dat de huidige wetgeving en rechtspraak niet volstaan om een snelle en efficiënte interventie te verzekeren wanneer het uit de hand loopt.

Het Kamerlid meent overigens dat het invoeren van een procedure in kort geding gewaagd is, dat het recht van antwoord onvoldoende is en dat het recht op afbeelding niet genoeg beschermd is. Bovendien betreurt ze dat de journalistieke deontologie niet in dwingende sancties voorziet tegen zij die te ver gaan.

Bron » De Morgen

Klaartje Schrijvers doctoreert met een proefschrift op basis van het archief van Walter De Bock

Tijdens de heropbouw van Europa na de Tweede Wereldoorlog reorganiseerde een neoaristocratische elite van rechtse signatuur zich achter de schermen in een kluwen van allianties. Als eerste legde historica Klaartje Schrijvers dat netwerk bloot in haar proefschrift ‘L’Europe sera de droite ou ne sera pas’, waarmee ze onlangs aan de Universiteit Gent promoveerde tot doctor in de nieuwste geschiedenis. Schrijvers baseerde zich in belangrijke mate op het monumentale archief van de onlangs overleden De Morgen-journalist Walter De Bock.

Walter De Bock stierf eind november aan de gevolgen van alzheimer. Een jaar voor zijn dood schonk hij zijn archief, dat dertig jaar onderzoeksjournalistiek omvat, aan de faculteit Geschiedenis van de KU Leuven. Voor het archief toegankelijk werd voor studenten en onderzoekers, mocht voormalig animatiefilmmaakster Klaartje Schrijvers (39) er anderhalf jaar naar hartenlust in wroeten. “Walter had me carte blanche gegeven. Toen ik in januari 2005 voor het eerst bij hem kwam, had ik een lijst bij me van 360 protagonisten over wie ik meer wilde weten. Walter was meteen wild enthousiast. ‘Het is op jouw doctoraat dat mijn archief heeft liggen wachten’, glunderde hij.”

Walter De Bock maakte naam met zijn dossiers over grootschalige corruptie en fraude, illegale wapenhandel en de infiltratie van de georganiseerde misdaad in het zakenleven en de politiek. Daarnaast bracht De Bock tijdens zijn carrière extreem rechts in kaart en onderzocht hij de verwevenheid tussen neonazi’s en ‘fatsoenlijk’ rechts. Het was precies in die laatste branche dat Schrijvers zich op dat moment al twee jaar aan het verdiepen was.

“Ik was in het bezit van parlementaire verslagen en allerlei officiële documenten, maar daar kon ik niets mee doen. Wat ik nodig had waren egodocumenten: losse krabbels van telefoongesprekken, agenda’s, briefwisseling, ledenlijsten van al dan niet obscure organisaties. Dat zat allemaal in het archief van Walter. Ik ben ook op gerechtelijke dossiers gestoten en op documenten van de Staatsveiligheid. Dat is de redding van mijn doctoraat geweest. Walters archief was het enige dat heb ik kunnen raadplegen waarin de anticommunistische actie uitvoerig was opgenomen. Op basis van zijn documenten heb ik een rechts netwerk in kaart kunnen brengen dat nog nooit was ontrafeld.”

Het onderzoek van Schrijvers deed heel wat stof opwaaien. Tijdens haar verdediging midden december kreeg de doctoranda de wind van voren van eminente wetenschappers als Rik Coolsaet en Bruno De Wever, die haar verweten zich bijna uitsluitend te hebben gebaseerd op de “niet geheel onzijdige collectie” van De Bock. Maar, zo gaf Coolsaet toe, “dit proefschrift zal niet te mijden zijn door wie hier later iets over wil schrijven.”

Rudi Van Doorslaer, die samen met Etienne Verhoeyen een boek schreef over de moord op Julien Lahaut, prees het titanenwerk van Schrijvers. “Door het in kaart brengen van een netwerk van rechtse allianties kan de moord op Lahaut op een dieper niveau worden gecontextualiseerd”, klonk het enthousiast.

Een mooi compliment van Rudi Van Doorslaer. Eigenlijk zegt hij dat u voor een stuk hebt meegeschreven aan de Belgische geschiedenis.

Klaartje Schrijvers: “Ik heb althans een bijzonder aspect van onze geschiedenis belicht waar niet naast valt te kijken. Uit mijn onderzoek blijkt dat in de twintigste eeuw allianties hebben gefunctioneerd die Europa te allen prijze rechts wilden maken. Die organisaties hebben buiten de schijnwerpers bestaan, wars van alle andere evoluties in de voorbije eeuw, zoals de emancipatie van de arbeider.”

“Voor alle duidelijkheid: ik heb de moord op Julien Lahaut niet opgelost (onlangs raakte door een Canvasdocumentaire de echte dader bekend). Maar ik heb wel kunnen aantonen waarom de moord al die jaren nooit is opgelost. Het gaat over meer dan een paar royalisten die beslisten Lahaut een kogel door de kop te jagen omdat hij tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn ‘Vive la république’ zou hebben geroepen. Door mijn onderzoek heb ik een ruimere context blootgelegd waarin de moord mogelijk was gemaakt.”

Wat hebt u precies onderzocht in uw doctoraat?

“De ondertitel van mijn proefschrift is: ‘De netwerking van een neoaristocratische elite in de korte twintigste eeuw’. Ik heb figuren bestudeerd die zich in het midden van de voorbije eeuw duidelijk als rechts, autoritair, antidemocratisch, anticommunistisch, ultrakatholiek en royalistisch profileerden. Vanuit die gemeenschappelijke ideologie troffen ze elkaar in diverse organisaties. Daarop heb ik een kluwen van allianties in kaart gebracht die functioneerden tussen 1917 en 1989. Ik noem dat de anticommunistische periode, omdat de protagonisten in de netwerken allemaal anticommunistisch waren. Dat was de belangrijkste drijfveer om allianties aan te gaan.”

“Die neoaristocratische elite bestond enerzijds uit bloedadel, anderzijds uit de hoogopgeleide bourgeoisie en de nouveaux riches. Er zaten ook veel industriëlen en bankiers tussen, net als hoofdredacteurs van rechtse bladen, politici, inlichtingenagenten en juristen. Florimond Damman, een Franstalige Gentenaar, fungeerde als gids van mijn verhaal. Damman was bekend om zijn ‘grands diners européens’, waar elke keer zo’n 200 genodigden op afkwamen, en die hij veelzeggend ‘Charlemagnediners’ had gedoopt. De deelnemers verheerlijkten de christelijke middeleeuwen ten tijde van Karel De Grote.”

“Voor het grote publiek is hij een onbekende, maar Damman had banden met alle organisaties, niet alleen Belgische. Hij was een begenadigd spreker en werd overal uitgenodigd. Daarnaast stichtte hij de AESP, L’Académie Européenne des Sciences Politiques. Dat was een internationale organisatie waarin de rechtse neoaristocratische jetset uit heel Europa was vertegenwoordigd. Ze discussieerden over welke richting de Europese eenmaking uit moest gaan. Via Dammans onwaarschijnlijke contacten kon ik van het ene netwerk naar het andere gaan.”

Wie zat allemaal in die netwerken?

“Te veel mensen om op te noemen. Otto von Habsburg, zoon van de laatste keizer van Oostenrijk-Hongarije, die later een politiek mandaat opnam als Europarlementslid, is misschien de bekendste. Je hebt ook Alfredo Sanchez-Bella, Spaans minister onder het Francoregime, Antoine Pinay, voormalig eerste minister van Frankrijk en Giulio Andreotti, voormalig eerste minister van Italië.”

“In België duiken figuren op als Paul Van Zeeland, Paul Vanden Boeynants en merkwaardig genoeg ook Gaston Eyskens. Die was lid van de AESP en zat ook in het CEDI, het Centre Européen de Documentation et d’Information, dat banden had met Opus Dei en het Vaticaan. Via Andreotti kwam ik zelfs tot de stay-behindnetwerken van na de Tweede Wereldoorlog en de CIA.”

Het ging in ons land om royalisten en nationalisten, die toch nadachten over een supranationaal Europa. Is dat geen paradox?

“De adel was dan wel nationalistisch wanneer het over het koninkrijk ging, maar op zich is de aristocratie altijd internationaal geweest. Hun dynastieën kennen geen grenzen. Bovendien ging het om een Franstalige elite, die haar Belgisch nationalisme combineerde met een verdoken imperialisme. Een eengemaakt Europa moest voor hen als een soort compensatie gelden voor het machtsverlies in de kolonies. Er waren absoluut geen banden met het Vlaams nationalisme. Eigenlijk is het vooral de koningskwestie en de dekolonisatie van Congo die de netwerkvorming van voormalige rechtse verzetslui hebben gevoed.”

“Opvallend genoeg liggen de roots van dat netwerk in de anticommunistische actie tijdens het interbellum. Toen al voelde de adel en een deel van de industriële en financiële elite zich bedreigd door het communisme. Het segment dat ik heb bestudeerd en waarvan vele leden later in het rechtse verzet gingen, was in het interbellum aanhanger van de Nieuwe Orde en zocht onder meer aansluiting bij paramilitaire organisaties.”

“Dat antidemocratische karakter lijkt voldoende om als collaborateur te worden gebrandmerkt, maar het rechtse verzet was naast nationalistisch en royalistisch ook anti-Duits en ultrakatholiek. De leden waren fervent leopoldistisch: ondanks de houding van Leopold III in de Tweede Wereldoorlog sprak het rechtse verzet zich onomwonden uit voor zijn terugkeer na zijn verbanning.”

Was een sterk eengemaakt Europa na de Tweede Wereldoorlog niet vooral een Amerikaanse constructie?

“Europa moest in de jaren vijftig economisch worden heropgebouwd en daar hebben de VS met hun Marshallplan een grote rol in gespeeld, dat klopt. Maar ondertussen waren de regeringen in ballingschap er al over aan het debatteren hoe dat Europa er staatkundig en organisatorisch uit moest zien. Na de oorlog ontstonden behalve de officiële European Movement verschillende ‘Europeïstische’ organisaties die een rechtse koers beoogden. Hun credo was: l’Europe sera de droite ou ne sera pas. Europa moest bovenal de christelijke en westerse waarden incarneren en een machtig bolwerk vormen tegen het communistische gevaar.”

Volgens professor Rik Coolsaet vervulde dat netwerk maar een marginale rol.

“Van de figuren die ik in mijn netwerken heb geïdentificeerd, zoals Otto von Habsburg en Antoine Pinay, kun je toch bezwaarlijk zeggen dat zij politiek marginale figuren waren. Hun werk speelde zich discreet af achter de schermen. Ze hadden niet de behoefte om in de schijnwerpers te staan.”

Maar hebben zij concrete dingen verwezenlijkt?

“Dat is een delicate vraag. Men ontmoette elkaar op diners, meetings en conferenties waar de jetset van Europa samenkwam. Niet op het politieke toneel. Het enige wat je kunt vermoeden, is dat er sprake is geweest van een zekere impact. Maar die impact concreet neergeschreven terugvinden is onmogelijk, net omdat de protagonisten subtiel te werk gingen. Je kunt je wel afvragen of Europa door dat netwerk nu rechts is, of niet links genoeg.”

“Ik ben geen expert van de Europese Unie, maar je kunt er niet onderuit dat extreem rechts in Europa behoorlijk aan terrein wint. Alleen heeft dat niets te maken met de rechtse allianties die ik in kaart heb gebracht. Je kunt bezwaarlijk van het Vlaams Belang zeggen dat het een ‘élite de l’esprit’ is. Beweren dat Europa antidemocratisch is en geen parlementen heeft, is al even grote onzin.”

“Maar je kunt wel zeggen dat Europa de christelijke en westerse waarden die het predikt steeds meer centraal stelt. De christelijke lobby is momenteel een van de sterkste in Europa. Het zou interessant zijn te onderzoeken in hoeverre die lobbygroeperingen mijn rechtse netwerken overlappen.”

Hoe bent u er eigenlijk toe gekomen om dat netwerk in beeld te brengen?

“Ik ben altijd al geïntrigeerd geweest door de moord op Julien Lahaut. De symbiose van royalisme en anticommunisme die in ons land tot een macaber hoogtepunt komt, dat is fascinerend. Etienne Verhoeyen en Rudi Van Doorslaer waren bovendien de eersten die na de moord wezen op het bestaan van anticommunistische netwerken in ons land.”

“Tegelijk was ik in mijn licentiaatsverhandeling tot een min of meer gelijklopende vaststelling gekomen. Tijdens de artsenstaking van 1964 kwam de politieke elite tegenover het artsenkorps te staan, dat de liberale waarden van het beroep wilde vrijwaren van het ‘etatisme’. De overheid was immers gewonnen voor meer inmenging in de sociale zekerheid door de salarissen en het aantal consultaties van de artsen vast te leggen.”

“De staking die daarop volgde, was alleen maar mogelijk omdat de artsen zich organiseerden in syndicale kamers. Daar doken plotseling vroegere verzetslui, ex-kolonialen en figuren uit poujadistische partijen op. Wat deden die mensen opeens in dat verhaal? Toen had ik al een vermoeden van een zekere netwerking.”

Zijn de allianties die u hebt geïdentificeerd vandaag nog actief? Het is nog altijd niet duidelijk hoe de moord op Lahaut is kunnen gebeuren en wie precies de opdracht heeft gegeven.

“We mogen niet in complottheorieën denken. Toch is het best mogelijk dat men als het onderzoek naar de moord op Lahaut wordt heropend de werkelijke opdrachtgevers vindt. En ik sluit niet uit dat in dat geval mijn netwerken opduiken, of dat de daders mijn netwerken op zijn minst kruisen. Maar om dat fatsoenlijk te kunnen onderzoeken moet de archiefwet dringend veranderen. Nog altijd is het voor onderzoekers moeilijk om de anticommunistische actie te bestuderen.”

Hebt u veel weerstand ondervonden bij het vergaren van de informatie?

“Ofwel stoot je op een muur van stilzwijgen door censuur en door de ontoegankelijkheid van de bron, ofwel stoot je op afwezige bronnen. In de archieven van de gerechtelijke politie is bijvoorbeeld nauwelijks iets terug te vinden over anticommunisme, omdat zij voornamelijk de communistische actie viseerden. Bij de Staatsveiligheid ben ik niet eens binnen geraakt, ook niet na herhaaldelijk aandringen en een persoonlijk gesprek.”

“In de National Archives and Records Administration in Washington was er ronduit sprake van censuur. Telkens als ik nog maar in de buurt kwam van anticommunisme, stootte ik op restricted files. Bovendien was de informatie die ik er aantrof niet altijd even accuraat. Het gaat om documenten die verzameld zijn door de CIA, Amerikaanse ambassades, militaire inlichtingendiensten, de State Departement.”

“Ook over België, ja. Maar hun biografische gegevens kloppen niet altijd. Namen zijn fout gespeld, gebeurtenissen fout geïnterpreteerd of uitsluitend door een Amerikaanse bril. Zes weken aan een stuk heb ik daar zes dagen per week alles uitgespit wat ik kon vinden. Gelukkig was het archief van Walter er nog.”

Heeft Walter De Bock nog geweten dat uw doctoraat klaar was?

“Ik heb hem de laatste keer gezien bij de overdracht van zijn archief in november 2006. Paul Huybrechts, die zijn archief inventariseerde, heeft hem een week voor zijn dood nog kunnen zeggen dat het doctoraat af was. Het proefschrift lezen kon hij uiteraard niet meer. Walter was de laatste twee jaren snel achteruit gegaan. Toen ik hem in januari 2005 leerde kennen, kon hij nog uit het blote hoofd dingen ophalen die nuttig waren voor mijn onderzoek. Dat ging op het einde niet meer en daar kon hij heel boos om worden.”

“Ik besef dat ik enorm bevoorrecht ben geweest. Niemand zal ooit nog zo vrij zijn archief kunnen raadplegen. Ik heb het kunnen inkijken op het moment van de overheveling, met de fiat van Walter zelf. Mensen die na mij komen, zullen zich aan de archiefwet moeten houden, of kunnen stuiten op het journalistieke bronnengeheim. Zeker met betrekking tot erg delicate dossiers.”

“Het spreekt voor zich dat mijn onderzoek nooit zo uitgebreid zou zijn geweest zonder het archief van Walter. Het is gemakkelijk om mijn doctoraat op basis daarvan onderuit te halen. Walter had ten slotte een uitgesproken ideologisch profiel en zijn critici gaan ervan uit dat zijn archief op dezelfde manier gekleurd zou zijn. Maar elk archief komt tot stand door selectie. Je zegt toch ook niet van de zuilgebonden archieven zoals het Kadoc en het liberaal archief dat ze niet neutraal zouden zijn.”

Tijdens de lofrede liet uw promotor Gita Deneckere uw vorige carrière als filmmaakster niet onbesproken. Vreemde switch: animatrice wordt doctor in de geschiedenis.

“Tot 2000 heb ik gewerkt als zelfstandig kunstenares. Ik behoor tot een van de laatste lichtingen van Raoul Servais in Gent. Maar het kunstenaarsbestaan is zo onzeker. In 1994 heb ik het filmfestival van Venetië mogen openen met mijn kortfilm, maar het volgende jaar moest je bij wijze van spreken krabben om rond te komen. Ik deed het graag, het was monnikenwerk dat opperste concentratie vereiste. Maar het was tijd voor iets anders.”

“Geschiedenis heeft me altijd geïnteresseerd. Waarom ook niet, dacht ik. Op mijn dertigste ben ik gewoon tussen de eerstejaars les beginnen te volgen. Toen ik met mijn licentiaatsverhandeling grootste onderscheiding behaalde, kwam ik in aanmerking om te doctoreren. Dingen onderzoeken en me verdiepen in informatie heeft altijd in me gezeten. Ik vind het heerlijk om aan iets te beginnen waarvan je niet weet wat de uitkomst zal zijn. Zo wist ik niet dat ik van het rechtse verzet in België zou uitkomen bij een Europees netwerk. Iets van nul kunnen creëren, dat is gewoon fantastisch. Eigenlijk is dat met animatiefilms precies hetzelfde.”

Bron » De Morgen

Biografie van Walter De Bock

Dikke bril, scherpe blik

Bij leven en welzijn was Walter De Bock een fenomeen. Journalistiek en menselijk. Toen hij in 1992 hoofdredacteur ad interim van De Morgen werd, verliep een sollicitatiegesprek als volgt. “Afspraak één: bel vanuit een telefooncel naar de redactie, dan kom ik wel naar buiten. Wees discreet: niemand mag het weten.” Het was de pre-gsm-periode en vanzelfsprekend bevond Walter zich op het afgesproken ogenblik niet aan ‘zijn’ toestel en nam een collega op.

Die hoorde je dan door de oude redactielokalen in de Brogniezstraat brullen: “Waar zit De Bock? Een sollicitant voor hem aan de lijn.” Waarop Walter je uitnodigde in zijn auto en hij vervolgens de kleine ring van Brussel rondreed. Eén, twee, drie keer zo lang als nodig. “Zo ben ik zeker dat niemand ons afluistert.” Alsof de CIA daarvoor interesse had. Of Benoît de Bonvoisin.

Zo was Walter De Bock, bezeten van zijn vak, een onderzoeksjournalist die tegelijk leefde op de redactie van zijn krant en bij de geheime diensten tussen de ‘bronnen’ van uiteenlopend kaliber en kwaliteit, een onderzoeksjournalist die meeslepend vertelde, hoekig schreef, er op het eerste zicht ongevaarlijk uitzag, maar jarenlang de schrik was van al wat en wie hij in zijn vizier kreeg. Hij was bovendien het productiefst in ‘de jaren van lood’, de jaren zeventig en tachtig, toen ook in België de Koude Oorlog woedde.

De Bock was een gedeclareerde tegenstander van extreem-rechts, in al zijn gedaanten: VMO’ers, en natuurlijk hun financiers, wapenleveranciers die gemene zaak maakten met Zuid-Amerikaanse generaals of het apartheidsregime, de lui achter de Bende van Nijvel.

Of het koningshuis, toen Albert II nog prins Albert heette en voorzitter was van de Dienst voor Buitenlandse Handel kreeg De Bock hem in het vizier in wat zou uitlopen op het dossier Eurosystem-Hospitalier. Een verhaal van Saoedische prinsen en hun leger, een gigantisch vastgoedproject, smeergeld en callgirls. Uiteindelijk zou PS-voorzitter Karel Van Miert, in een zeker voor die tijd hoogst ongebruikelijke demarche, prins Albert waarschuwen voor zijn entourage.

Moord op André Cools

Voor De Bock sijpelde rechts ook door in kringen waar dat niet verwacht werd. Socialisten als Edmund Leburton – als grote vriend van Mobutu – of Henri Simonet nam hij even meedogenloos op de korrel. En hoewel hij zelf tijdlang lid was van de loge klaagde hij publiek de uitwassen aan van bepaalde maçonnieke obediënties, het laatst nog in het ontrafelen van de moord op André Cools.

De zaak-Cools is een van de talloze dossiers waarin De Bock een beslissende rol speelde. Zijn openingskop op de voorpagina van De Morgen, op 13 juni 1992, blijft van historische waarde: ‘Kabinet-Van der Biest betaalde moordenaars.’ Tot vandaag is die kop tot de laatste letter waar, dat bleek nogmaals toen de laatste betrokkene, Domenico Castellino, in maar 2007 definitief veroordeeld werd door het Luikse hof van beroep.

Maar tussen 2003 en De Bocks historische primeur in 1992 lag meer dan tien jaar. In die periode heeft De Bock de bitterste kritieken ondergaan en dat was niet voor het eerst in zijn carrière. Soms was daar ook reden voor en had De Bock inderdaad een fout gemaakt.

Toen De Bock op 13 november 2006 zijn beroemde archief aan de Katholieke Universiteit van Leuven overdroeg, parafraseerde zijn vriend Paul Huybrechts in dat verband de legendarische uitspraak van wijlen Piet De Somer, rector van die univeristeit: het is onvermijdelijk dat onderzoeksjournalisten in een jarenlange loopbaan soms dwalen en dat kan, indien het in evenwicht gehouden wordt door een genereuze toepassing van het recht van antwoord. Bijwijlen dwong De Bock De Morgen om daarin eerder gul te zijn.

Maar bovenal blijft de herinnering aan een moedige en kundige man. Een journalist met historisch besef, want naast de grote actuele dossiers kon bijvoorbeeld de controle op het Congolese uranium De Bock blijvend interesseren. Hij schreef het boek De mooiste jaren van mijn generatie, een uitgebreide bundeling van artikels die eerder in De Morgen verschenen en bedoeld waren als ingenieuze één-twee met de beruchte tv-serie van Maurice De Wilde over de collaboratie.

Terwijl veel andere kranten vooral moord en brand schreeuwden over De Wilde en zijn hoogst persoonlijke stijl, bracht De Bock nog eens extra onthullingen aan, vaak over personen die bij De Wilde op tv nog net de dans ontsprongen waren, maar die op de ochtend van de uitzendingsdag zelf in die kleine krant even gedetailleerd als genadeloos gefileerd werden.

Op die manier was De Bock een krijger met tal van scalpen aan zijn gordel. Misschien zijn allerlaatste belangrijke slachtoffer was Johan De Mol. Die zat toen nog niet bij het Vlaams Blok, maar was de bekende, beruchte, controversiële en hoe dan ook populaire politiecommissaris van Schaarbeek, een man die met harde optreden tegen allochtonen steevast het nieuws haalde. Onder meer de voorpagina-artikels van De Bock deden De Mol de das om, want ze verplichtten toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Vande Lanotte een schorsing uit te spreken.

De Bock had toen al zijn journalistieke techniek verfijnd: “Vroeger gaf ik alles wat ik wist in één dossier: boem-baf, vier, acht, als het moest nog meer pagina’s krant. Maar dan had je niets meer te zeggen. Ik heb intussen geleerd dat je je beste argumenten in twee moet delen. Op dag één geef je je op één na sterkste argument. Dat wordt dan ontkend en zo denkt je tegenstrever dat hij gewonnen heeft. Maar op dag twee kom je dan met je grote slag.”

Zo gebeurde met De Mol: eerst een linkse, dan een rechtse van De Bock en vervolgens knock-out, zij het in de tweede ronde. En zeggen dat De Bock halfweg de jaren zestig begonnen was als hoofdredacteur van Ons Leven het blad van wat voluit het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond heet.

Samen met kompanen als Paul Goossens, Kris Merckx en Ludo Merckx vormde hij de historische kern van de Vlaamse soixante-huitards of mei-68’ers. Ze begonnen een Vlaamse strijd ‘Walen buiten’, maar bogen die om tot ‘bougeois buiten’. Martens en Merckx stichtten de extreem linkse partij Amada, later PVDA, Goossens loodste De Bock in 1979 naar De Morgen.

Uitgerekend Goossens, een ex-seminarist, en De Bock, zoon van een professor uit Leuven, stonden mee aan de basis van de ontzuiling in Vlaanderen en vooral van de ontzuilde journalistiek. Zelfs de CIA toonde zich in interne documenten ongerust over de agitatie die van hen uitging: “Both Goossens and De Bock are aggressive personalities and dynamic speakers.”

Dat bewees hij trouwens bij zijn last hurrah, een reeks over de discutabele praktijken van onze nationale trots Tractebel in Kazachstan. Het bedrijf wilde op een persconferentie de onthullingen van De Morgen ontkrachten, maar Walter gaf ter plaatse de laatste grote performance van zijn leven en neutraliseerde de uitleg van topman Jean-Pierre Hansen. Overigens speelde De Bock in 1992-1993 een zeer cruciale rol toen hij na Paul Goossens en Piet Piryns hoofdredacteur ad interim wilde zijn van De Morgen, op een ogenblik dat niemand nog in die krant geloofde.

De socialistische beweging had eerder al haar steun stopgezet, de eigen solidariteitsacties volstonden niet en de nieuwe eigenaar Hoste – zo heette De Persgroep Publishing toen – bleef hoogst afstandelijk. Jaren later, in een opgemerkt interview in De Tijd, zou Christian Van Thillo verklaren dat De Bock de eerste was om een toenadering te zoeken die later providentieel bleek voor deze krant.

Zijn laatste sit-in

Van de kopstukken van de studentenleiders van ’68 is Walter De Bock een van de eersten om te sterven. Hij was zich daar al enige tijd van bewust, voor zover dat de laatste maanden nog kon. Tijdens zijn korte maar hevige omzwervingen in rust- en ziekenhuizen en psychiatrische instellingen organiseerde Walter zijn laatste sit-in. Zijn allerlaatste: tegen het paternalisme jegens psychiatrische patiënten in het algemeen en het min of meer gedwongen bijwonen van de eucharistieviering in het bijzonder.

Walter De Bock bleef achtenzestiger tot zijn laatste dag. Maar hij zag zijn dood onder ogen. In een pakkend afscheidsinterview in De Morgen, samen met alzheimeronderzoekster Christine Van Broeckhoven, zei Walter over de dood van zijn vader, zeer onlangs: ‘Ik wist dat het erg zou zijn, maar het was erger dan ik dacht. De manier waarop, dat sterven. Dat is moeilijk. Dus vandaar. Ik wacht.’ Het einde kwam sneller dan iedereen, ook hijzelf, dacht.

Bron » De Morgen

Afscheid van Walter De Bock

Met een indrukwekkende en ontroerende plechtigheid in de Promotiezaal van de Universiteitshal van de KU Leuven werd afscheid genomen van Walter De Bock, voormalig journalist van De Morgen en de onbetwiste grootmeester van de onderzoeksjournalistiek in Vlaanderen. De Bock overleed op 20 november 2007 aan de gevolgen van Alzheimer.

Meer dan driehonderd familieleden, vrienden en collega’s-journalisten uit binnen- en buitenland verzamelden zaterdag om hulde te brengen aan De Bock en te luisteren naar toespraken, muziek en gedichten van Bertolt Brecht. De afscheidsplechtigheid werd geleid door oud-journalist Paul Huybrechts, een goede vriend van De Bock die hem de laatste jaren hielp bij het inventariseren van zijn omvangrijke archief.

Met de schenking van dat archief aan de KU Leuven, die vorig jaar plechtig bezegeld werd, kon De Bock zijn levenswerk afronden. De bewaring van zijn archief, dat raadpleegbaar is voor onderzoekers en journalisten, betekent dat zijn werk ook na overlijden voort kan worden gezet.

Sprekers als Geert van Istendael, Walter Zinzen, Ludo De Witte, Paul Goossens, Filip Voets, Rik Van Cauwelaert en anderen haalden herinneringen op, wezen op de vele kwaliteiten van De Bock en onderstreepten het uitzonderlijke belang van zijn oeuvre voor de journalistiek. Opmerkelijk en emotioneel was de toespraak van Marcel Cools, zoon van de vermoorde PS-leider André Cools.

Hij sprak namens zijn familie zijn diepe dankbaarheid uit aan de journalistiek. Destijds heeft De Bock als eerste en enige journalist in De Morgen het juiste spoor blootgelegd dat leidde naar de moordenaars van André Cools. Pas vele jaren later kwam ook het Luikse gerecht tot dezelfde conclusie.

Marc Vervenne, rector van de KU Leuven, prees De Bock als een waardige zoon van de alma mater. De Bock begon veertig jaar geleden zijn carrière als een van de leiders van het studentenproces, aan de zijde van Paul Goossens en Ludo Martens, tegen de toen unitaire Leuvense universiteit. Het was mede onder invloed van De Bock dat die revolte evolueerde van een Vlaams-nationalistische geïnspireerde beweging voor Leuven-Vlaams naar een bredere, linkse contestatie tegen het establishment.

Bron » De Morgen

Opinie: Walter, het werk is nog niet af

Journalistiek was voor Walter De Bock geen beroep, maar een fataliteit. Een totaalgebeuren, waar bijna alles voor moest wijken. Paul Goossens brengt hulde aan ex-DM-journalist Walter De Bock.

De eerste die me erop attent maakte dat de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad voor iedereen verplichte lectuur moesten zijn, was Walter De Bock. Twee jaar voor we de regering van Paul Vanden Boeynants deden vallen, toonde hij me in een Leuvens café de knipsels waaruit bleek dat VDB zoveel meer was dan alleen politicus.

Het was omstreeks drie uur ’s nachts, in 1966, ergens in mei. De Bock moest nog twintig worden, was student filosofie, zeer bezig met de Leuvense, dus nationale politiek en verplaatste zich nooit, ook na middernacht niet, zonder een stapeltje kranten, dossiers en fiches.

Een diploma filosofie heeft De Bock bij mijn weten nooit gehaald. De fascinatie voor het “zijn in de eigen politieke tijd”, het staatsblad, de schijn en de echte wortels van de macht was te groot. Daarbovenop was er ergernis over de diepkatholieke en hypocriete Martin Heidegger, de Leuvense cultfilosoof van het moment. Tijdens de oorlog zat hij volledig fout, maar voor de Leuvense faculteit werd dat als irrelevant onder het tapijt geveegd. De Bock maakte van het geval Heidegger een van zijn eerste dossiers.

Jaren vooraleer hij als journalist aan de slag ging, was De Bock al op zeldzaam professionele, zo niet obsessionele manier met journalistiek bezig. Als een bezetene zocht hij naar feiten, bracht die in kaart, vond verbanden en iedere ontdekking of onthulling was het begin van een nieuwe speurtocht en nog dieper graafwerk.

Journalistiek was voor De Bock geen beroep, maar een fataliteit. Een totaalgebeuren, waar bijna alles voor moest wijken, want onwaarschijnlijk arbeidsintensief. Pas als hij zijn fiches had doorgenomen, herschikt en herschreven, kon hij aan een artikel beginnen. Het was monnikenwerk, maar dan uit de heel vroege middeleeuwen.

In tegenstelling tot die monniken liet De Bock zich echter niets dicteren. Instructies van hogerhand (uitgever, hoofdredacteur, eerste minister of partijvoorzitter) werden met belangstelling aangehoord, vervolgens minutieus genoteerd en ten slotte straal genegeerd. De Bock schreef wat hij dacht dat geschreven moest worden en concentreerde zich alleen op de thema’s die hij relevant vond.

Wat stijl en werkmethode betreft, waren De Bock en Johan Anthierens elkaars tegendeel, maar ze konden het wel uitstekend met elkaar vinden. Ze deelden de vlijmscherpe spot, hadden veel esprit en waren zeer eigengereid. Ongeacht de politieke of commerciële druk deden ze hun ding. Zo werden ze journalistieke monumenten en reikten ze steeds nieuwe feiten, achtergronden en argumenten aan om hun tijd te begrijpen.

De Bock geloofde nooit wat hij zag of wat men het journaille absoluut wou laten zien. De overtuiging dat het beeld nooit met de werkelijkheid klopte en niet zelden de ware toedracht verhulde, was voor hem een onwrikbaar axioma. Er was altijd meer dan er getoond werd. Glimmende figuren die het van gespierde uitspraken en een blits imago moesten hebben, konden op zijn grootste achterdocht en … vakmanschap rekenen.

Paul Vanden Boeynants heeft het geweten. Jaren nadat hij als eerste minister over de Leuvense kwestie was gestruikeld, was De Bock nog steeds druk bezig zijn affaires, duistere contacten en obscure bondgenootschappen in kaart te brengen. Op een ogenblik dat de redactie van De Standaard VDB nog als een “vriend van het huis” bestempelde en navenant ontzag, begon De Bock een eenzame strijd tegen de machtigste man van België. Daar was moed voor nodig.

Hoe meer De Bock schreef, hoe minder fraai het portret van VDB werd. Als deze vlugger dan verwacht zijn ambities voor een eersterangsrol moest opgeven, zitten de artikels van De Bock over CEPIC, baron de Bonvoisin en VDB’s extreem rechtse relaties daar voor veel tussen. Toen de ex-premier in 1986 wegens fraude drie jaar voorwaardelijk kreeg, werd De Bock, die nooit voor een persprijs werd genomineerd, door de redactie van De Morgen op een extra grote borrel getrakteerd.

Dagen en nachten, op de meest onwezenlijke locaties in Antwerpen, Parijs en Brussel, heb ik met De Bock gepraat over de benepen kleinheid van de Vlaamse bourgeoisie, de intriges rond de staatsveiligheid, het opportunisme van de sociaaldemocratie, de dubbele tongen van de loge, klassenstrijd, pers en samenleving.

De vraag waarom hij zijn mooiste jaren vooral tussen knipsels en steekkaarten doorbracht, kwam, zo merkte ik vele jaren later tot mijn verbazing, nooit aan bod. Het was geen punt van debat en nog minder van meningsverschil, want over het evidente hoef je niet te praten.

Het was vanzelfsprekend dat het graafwerk naar de pijlers van de macht en het speuren naar de achterkant van de extreem rechtse façades op alles voorrang had. Irrationeel? Een beetje, want politieke macht geeft nooit haar laatste geheim prijs. Passioneel? Ongetwijfeld.

Het besef dat een democratie slechts overeind blijft als een tegenmacht de gevestigde orde duidelijk van repliek dient en desgevallend destabiliseert, was een ander taai axioma van De Bock. Het was een bij uitstek politieke, haast filosofische opdracht, waarin hij zich zelf een belangrijke taak had toegekend.

Een journalist met een missie. Ook twintig jaar terug was het omstreden, maar De Bock bleef overeind,omdat hij, ook als hij zich vergiste, op en top vakman was en hyperprofessioneel. Hij wist altijd iets meer en kon het bovendien hard maken. Maar bovenal was er de onwrikbare overtuiging dat zijn (ons) werk er absoluut toe deed.

Hij kon ermee leven dat de media steeds meer plaats en middelen voor entertainment en gekwebbel inruimden, maar er was een grens die niet overschreden mocht worden. Hij en anderen moesten hun ding kunnen doen, anders was de pers haar bestaansreden kwijt. Hij kon daar uiterst koppig, zeer onhebbelijk en bijzonder onvriendelijk over zijn. Gelukkig maar.

Daarvoor Walter, mijn dank, een laatste schouderklop en – voor één keer mag je ze zien – mijn tranen. Waar je ook bent, zet het “establishment” alvast op fiche en binnen niet al te lange tijd vliegen we er opnieuw in en hebben ze prijs, want het werk was niet af.

Groetjes aan Johan.

Bron » De Morgen