Bende van Nijvel: ‘Het klasseren van het onderzoek kan leiden tot een doorbraak’

Of Rudi Van Doorslaer, die mee de decennialang onopgehelderde moord op Lahaut oploste, het dossier Bende van Nijvel zou willen onderzoeken? ‘Misschien, onder de juiste voorwaarden: in alle onafhankelijkheid, met voldoende middelen en een multidisciplinair team van academici. Zo zouden wij het dossier op een andere manier kunnen benaderen, op dezelfde manier die succesvol was in het dossier Lahaut’, zegt hij in Deze Week.

Wat ook zou helpen om tot een doorbraak te komen, is het klasseren van het onderzoek?

“Toen we de moord op Lahaut voor het eerst onderzochten, in 1985, was het gerechtelijk dossier na verjaring al dertien jaar geklasseerd. Het heeft ons – Etienne Verhoeyen en ik – toen ongeveer drie weken gekost om min of meer zekerheid te hebben wie er naar Seraing was gereden om Lahaut te vermoorden. Zou dat ook mogelijk geweest zijn, mocht het gerechtelijk onderzoek toen nog hebben gelopen? Zouden er zo snel mensen naar buiten zijn gekomen om te verklaren dat zij wisten wie Lahaut had vermoord? Ik vermoed van niet.”

“Een cruciale getuigenis kwam trouwens van een van de zonen van de dader. Ik betwijfel of die man openlijk met ons zou hebben gepraat en met ons meegewerkt als er nog kans was op vervolging. Ook al was zijn vader toen overleden, er waren nog mededaders in leven. Dat is een belangrijk element in de overweging vandaag.”

“Er zijn nu wel interessante nieuwe gerechtelijke initiatieven met een meldpunt en de uitbreiding van de onderzoekscel, maar het is natuurlijk wel zo dat het gerechtelijk onderzoek verdergaat en daders nog kunnen gestraft worden. Het rechtsgevoel zegt ons dat dit maar logisch is. Maar of het zover komt en of er dan een antwoord komt op de waarom-vraag, is na 32 jaar en de lange lijst zogenaamde doorbraken verre van zeker. Daarom is het mijn overtuiging dat, om de nabestaanden van de slachtoffers van de Bende van Nijvel eindelijk enige duidelijkheid te verschaffen, het afsluiten van het dossier meer voor- dan nadelen heeft.”

Kan het gerecht niet samenwerken met historici die een parallel onderzoek uitvoeren?

“Mijn standpunt in die kwestie is genuanceerd om redenen die ik daarnet heb aangehaald. Maar onmogelijk is het natuurlijk niet. Alleen denk ik dat er bij de gerechtelijke autoriteiten weinig animo is om een deel van dat onderzoek te delegeren aan mensen die buiten het gerechtelijk onderzoek staan.”

“Emmanuel Gerard en ik zijn trouwens in 2015 met die vraag benaderd geweest door speurders van de cel Bende van Nijvel in Charleroi. Ze hadden het rapport over de moord op Lahaut gelezen en stonden versteld van de parallellen tussen beide onderzoeken. Ze vroegen ons of we bereid waren hen bij te staan voor bepaalde onderdelen van het onderzoek. Wij hebben daar niet negatief op gereageerd, maar wel gezegd: dat moet aan bepaalde voorwaarden voldoen en uiteraard moet er een officiële opdracht komen van de magistraten die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek.”

“Na lange tijd is ons gemeld dat die onderzoekers niet langer contact met ons mochten leggen. Dat is betreurenswaardig. Wij hebben nooit de pretentie gehad om ons in de plaats te stellen van de politiemensen die in de dagelijkse praktijk de misdrijven onderzoeken. Onze opdracht zou van een heel andere aard zijn. Als geschiedkundigen kunnen we vertrekken van een hypothese met onderzoeksvragen tot uit kritisch onderzoek van de bronnen eventueel blijkt dat we het bij het verkeerde eind hebben.”

Dat doet een onderzoeksrechter toch ook?

“Ja, maar die vertrekt vanuit de gegevens over de misdrijven. Wat daaruit tevoorschijn is gekomen in de loop van de voorbije 35 jaar is helemaal troebel geworden… Het onderzoek heeft de onderzoeksrechters al naar zoveel pistes geleid: de roze balletten, wapens die Israël levert in ruil voor drugsgeld, banale criminaliteit van vierdewereldfiguren uit Charleroi… en natuurlijk óók de politieke piste van extreemrechts. Maar zelfs een begin van duidelijkheid is daaromtrent vanuit het onderzoek nooit gekomen.”

Hoe zou jullie aanpak zijn?

“Door de aard van de feiten, de periode waarin de Bende toesloeg en met wat wij weten uit het dossier Lahaut, zou onze werkhypothese deze kunnen zijn: laat ons kijken naar die geheime anticommunistische Koude Oorlogsnetwerken. Hoe zijn die verder geëvolueerd in de tijd? Het onderzoek dat we deden rond Lahaut loopt door tot de jaren 1970.”

“Het onderzoek van Emmanuel Gerard heeft aangetoond dat bij bepaalde onderdelen van de toenmalige gerechtelijke politie er een heel sterke wederzijdse dienstverlening was tussen die private netwerken en de officiële diensten.”

“De eerste feiten die toegeschreven worden aan de Bende van Nijvel dateren van 1982. Dat is niet zo heel veel later en nog steeds in volle Koude Oorlog. Wat is er intussen met die netwerken gebeurd? Welke waren hun doelstellingen, wie waren de opdrachtgevers en de financiers? Welke invloed oefenden zij uit op het gerechtelijke apparaat en de politiediensten? Waarom probeerde iemand als André Moyen, de spilfiguur in de moord op Lahaut, herhaaldelijk het onderzoek naar de Bende te manipuleren? Dat zouden bij de start de onderzoeksvragen kunnen zijn.”

“In tegenstelling tot de onderzoeksrechter zouden wij dus niet vertrekken van de feiten die gepleegd zijn tussen 1982 en 1985, maar vanuit de bredere context, wat Emmanuel Gerard ‘de buitenste schil’ noemt. Wij beweren helemaal niet dat wij hiermee alles zouden kunnen oplossen, maar we denken wel dat dit type van historisch onderzoek enige klaarheid zou kunnen brengen in zaken die tot nu toe totaal onbegrijpelijk zijn. Wat kun je na al die jaren nog vinden?”

“We kunnen er zeker van zijn dat heel veel sporen zijn uitgewist. Het gaat hier tenslotte om de zwaarste misdaadreeks in België in de twintigste eeuw. Ook in de zaak Lahaut waren vele bronnen gekuist. Maar ook al zuivert men erg grondig archieven en documenten, bijna altijd worden er details over het hoofd gezien die een goed historicus uiteindelijk wel ziet en die eventueel tot een doorbraak kunnen leiden.”

Wat heeft de moord op Julien Lahaut te maken met de Bende van Nijvel?

Het gerechtelijk onderzoek leverde in beide gevallen niets op. Historisch onderzoek toont aan dat de moord van Lahaut rechtstreeks verband houdt met extreemrechtse netwerken tijdens de Koude Oorlog, met vertakkingen in politiek en justitie. Volgens de historici die de moord op Lahaut zestig jaar na de feiten oplosten, moet de piste van die netwerken ook onderzocht worden voor de Bende van Nijvel.

De Bende van Nijvel

Pleegde tussen 1982 en 1985 moorden, diefstallen, inbraken en overvallen. In totaal vielen er 28 doden en tientallen gewonden. Geen enkel bendelid werd ontmaskerd. In oktober 2017 bleek dat ene Christiaan B. de ‘Reus’ zou zijn.

De moord op Lahaut

De voorzitter van de Kommunistische Partij (KPB), Julien Lahaut, zou tijdens de eedaflegging van Boudewijn “Vive la République” hebben geroepen. Een week later, op 18 augustus 1950, werd hij vermoord. Het gerechtelijk onderzoek leidde tot niets en de zaak werd in 1972 geklasseerd. In 1985 wijzen historici Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeyen in hun boek ‘De moord op Lahaut’ naar een anticommunistisch netwerk en identificeren één van de daders zonder zijn naam te noemen.

In 2011 geeft de Senaat het CegeSoma (Studiecentrum Oorlog en Maatschappij, toen o.l.v. Rudi Van Doorslaer) de opdracht om te onderzoeken waarom het onderzoek niets had opgeleverd en wie de mogelijke daders en opdrachtgevers zijn. In het eindverslag in 2015 wijst het onderzoeksteam van professor Emmanuel Gerard de hoofddader (François Goossens) en zijn opdrachtgevers (o.a. André Moyen) aan en brengt een grote verwevenheid aan het licht van private, anticommunistische Koude Oorlogsnetwerken met officiële instanties.

Bron » Deze Week | Dirk Remmerie

Une enquête historique pourrait résoudre l’énigme des Tueries du Brabant

Deux historiens suggèrent de lancer une grande recherche comme celle qui a permis de clarifier l’assassinat de Julien Lahaut en 1950.

Le soufflé médiatique récent autour de nouvelles révélations sur les Tueries du Brabant des années 1980 semble être retombé. On n’a donc pas vraiment progressé mais est-ce une raison de ne pas tenter d’autres pistes? Dont l’une serait en fait de mettre sur pied une commission plus de recherche que d’enquête, principalement historique qui revisiterait le dossier à l’aune des archives mais aussi de la recherche de nouveaux éléments autour des événements tragiques qui avaient alors secoué la Belgique.

C’est la conviction de deux historiens belges chevronnés, Emmanuel Gérard, récemment admis à l’éméritat à la KU Leuven, et Rudi Van Doorslaer, l’ancien directeur du CegeSoma, le Centre d’études Guerre et sociétés contemporaines.

Surmonter les complicités par omission…

Il faut dire que ces deux chercheurs, qui ont depuis très longtemps compris l’importance de resituer les grandes évolutions de notre pays dans l’histoire contemporaine en faisant largement appel à l’opinion publique, ont un bel argument à faire valoir: alors que l’affaire Julien Lahaut – du nom de l’assassinat en août 1950 du président du Parti communiste, abattu devant sa maison à Seraing – resta pendant des décennies dans un grand brouillard judiciaire, ils ont, voici deux ans, avec l’aide de jeunes chercheurs dynamiques permis de fermer pas mal de portes dans ce qui fut un des grands assassinats politiques de la Belgique moderne.

Il y avait nombre de présomptions sur les auteurs et leurs commanditaires. Les recherches ont permis de boucler la boucle, en soulignant notamment le rôle de certains milieux anti-communistes soutenus directement ou indirectement par des personnalités politiques ou du monde des affaires.

Les historiens ont aussi apporté la preuve que certains enquêteurs ont freiné les recherches parce qu’ils ont découvert la présence d’acteurs qui faisaient partie de leurs informateurs. Pour les deux historiens “il est clair que les crimes des Tueurs débordent du banditisme traditionnel. Ils ont eu un caractère politique direct ou indirect et, restons prudents, pourraient être réliés à des réseaux d’extrême droite”.

Une taskforce de chercheurs

Partageant l’attente des familles des victimes à connaître les auteurs et les motifs de ces crimes afin de faire définitivement leur deuil, Gerard et Van Doorslaer plaident pour la création d’une taskforce d’historiens qui pourrait revisiter à l’aune de l’Histoire les officines mises en cause depuis 1985, du Westland New Post et du CEPIC (l’aile droite du PSC, à l’époque) à certains groupes de la gendarmerie (Groupe G, Diane, etc.) tout en investiguant aussi sur les personnes citées de près ou de loin.

Les deux historiens sont bien conscients qu’on devra strictement baliser une telle recherche car la moindre faille pourrait torpiller définitivement l’enquête judiciaire. Mais contrairement à une hypothétique troisième commission parlementaire hyper-médiatique, une enquête historique approfondie, menée sereinement, offre plus d’espoirs…

Bron » La Libre | Christian Laporte

‘Waarom het onderzoek naar de Bende van Nijvel uitgebreid moet worden’

Voormalig strafrechter Walter De Smedt pleit voor een wetenschappelijk onderzoek naar de Bende van Nijvel om de historische waarheid aan het licht te brengen.

In een interview met Knack stelde de Leuvense historicus Emmannuel Gerard: ‘Vandaar mijn punt: alleen als we het onderzoek uitbreiden tot buiten het eigenlijke Bendedossier, kunnen we te weten komen wat er echt is gebeurd met de Bende van Nijvel.’

Daar ben ik het meer dan honderd procent mee eens. Het is de boodschap die ik in verschillende bijdragen voor Knack.be en Apache steeds heb herhaald: er zijn ook andere feiten die ons naar de waarheid kunnen leiden en een antwoord geven op de vraag of ons land met medewerking van officiële en parallelle diensten werd ontwricht.

Bovendien is het echt niet moeilijk om het aan te tonen: over veel werd reeds onderzoek gedaan en de dossiers liggen voor het grijpen in de archieven van justitie en van het Vast comité dat er toezicht op had. De gelijkenis met het dossier over de moord op Julien Lahaut is ook daarom frappant: ook daar zat alles in officiële dossiers die niet aan het moordonderzoek werden gevoegd, en ook daar werden de opeenvolgende onderzoeksrechters buiten de waarheid gehouden.

Wetenschappelijk onderzoek

Wat ik vraag is niet veel: op één dag kan ik uitleggen wat er is gebeurd, hoe de dossiers er een duidelijk beeld van geven, waar de waarheid ligt. Als ik mij daarin vergis kan wetenschappelijk onderzoek het weerleggen. En ook dat vraagt niet veel tijd: het gaat niet om miljoenen bladzijden maar over voornamelijk enkele kleinere dossiers.

Het wetenschappelijk onderzoek daarover heeft het voordeel dat het enkel naar de waarheid kan zoeken zonder er een gevolg te moeten aan geven: geen schuld of sanctie, enkel de historische waarheid. Bovendien belet de studie van deze dossiers in generlei mate het eerlijk proces over de bendefeiten.

Wie zoals ik het heeft meegemaakt is ondertussen een oude man of vrouw geworden. Eens er een zeven voor staat vraag je niet veel meer. Feiten zijn verjaard, wonden zijn geheeld. Maar de waarheid blijft als een knagende vraag op een dienstig antwoord wachten. En zelfs voor mij hoeft het niet meer. Voor mijn kinderen en kleinkinderen wél. Want ook zij hebben het recht op het immens geschenk dat wij van onze ouders kregen: de rechtsstaat en de welvaartstaat.

Recht en welvaart

Niemand kan het leed van de slachtoffers herstellen. Maar geldt dat ook niet voor ons allen: indien de Staat werd ontwricht dan zij wij daar allen het slachtoffer van. Het gaat ook niet langer over de bendefeiten alleen: ieder dag opnieuw moeten wij een nieuw schandaal verwerken. Over wat gaan de parlementaire onderzoeken anders dan over andere ontwrichtingen van de Staat?

Of je het Paradise Papers of de Kazachgate noemt, het is allemaal de veruiterlijking van één zelfde fenomeen. Telkens gaat het over de aantasting van de Welvaartstaat die niet enkel voor het grootkapitaal maar voor iedereen was bedoeld en telkens gaat het over de disfuncties in de diensten die de Rechtsstaat, die aan iedereen gelijkheid waarborgt, moeten overeind houden.

Gewettigde vraag om meer transparantie

De uitspraak van professor Gerard is meer dan dat: het is een oproep die in ieder van ons leeft. Het is ook een herhaling van wat in, op de rakettenbetoging na, de grootste uiting van het Volksverlangen was: de gewettigde vraag om meer transparantie. Had het éne met het andere te maken? Waren de bendefeiten een antwoord op het massaal verzet van de bevolking tegen de herop flakkerende “war on communism”?

Meer transparantie werd ons beloofd, maar nooit gegeven. Het tegendeel werd beslist: nooit was justitie heimelijker dan nu. Wie de waarheid kent, er niet kan mee leven, en deze kwijt wil loopt nu het risico er zwaar voor gestraft te worden: op lekken van de ondraagbare waarheid staat nu tot drie jaar gevangenis.

Ook daarom is de historische benadering de enige die soelaas kan brengen: op ernstig wetenschappelijk werk staat geen straf. Wie of wat kan dat daar tegen zijn?

Bron Knack | Walter De Smedt

‘Natuurlijk is het onderzoek naar de Bende van Nijvel gemanipuleerd’

De Leuvense historicus Emmanuel Gerard bestudeerde zijn hele loopbaan hoe het Belgische politieke systeem werkt, voor en achter de schermen. Veel illusies maakt hij zich niet meer: ‘Wat in werkelijkheid gebeurt, strookt niet met ons beeld van België als een bezadigde, rustig voortkabbelende democratie.’

Op vrijdag 10 november viert de Leuvense historicus Emmanuel Gerard zijn emeritaat met een lezing over ‘de eeuwige terugkeer van de jaren dertig’. Tijdens zijn loopbaan heeft Gerard zijn academisch werk als historicus gekoppeld aan een actief engagement in de christelijke arbeidersbeweging. Ook zijn bekendste historisch werk bevindt zich op de breuklijn tussen geschiedschrijving en politiek. Hij promoveerde in 1984 op de geschiedenis van de vooroorlogse katholieke partij. Zijn promotor Lode Wils loofde dat proefschrift met de woorden: ‘In de mate dat een historisch werk definitief kan zijn, is dit een definitief werk.’

In 2000 schreef Gerard mee het eindrapport van de parlementaire onderzoekscommissie naar de Belgische betrokkenheid bij de moord op de afgezette Congolese premier Patrice Lumumba in 1961. Zijn vervolgstudie ‘Death in the Congo’, waarin ook de betrokkenheid van de Amerikanen aan bod kwam, haalde in 2015 de eindejaarlijstjes van The Wall Street Journal.

Datzelfde jaar leidde Gerard ook het historisch onderzoek dat in opdracht van de Senaat gevoerd werd naar de moord op Julien Lahaut, de voorzitter van de Kommunistische Partij, in 1950. Gerard en zijn team kwamen tot spectaculaire vaststellingen. Ze legden het hele raderwerk rond de moordenaars bloot, inbegrepen hun contacten in de wereld van het gerecht en de politiediensten, hun politieke beschermheren en hun sponsors uit de Belgische haute finance. Dat netwerk heeft ervoor gezorgd dat het gerechtelijk onderzoek naar de moord op Lahaut indertijd even discreet als vakkundig werd gesaboteerd.

Gerard: ‘Ik behoor niet tot de historici die zich alleen maar uit belangstelling voor het verleden interesseren voor de geschiedenis. Je moet het verleden respecteren om wat het is, maar er zijn toch voldoende actuele onderwerpen en problemen die beter begrepen kunnen worden als ze belicht worden uit historisch perspectief.’

Samen met Rudi Van Doorselaer, de gewezen directeur van het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (Cegesoma), pleitte u er in een Vrije Tribune in De Standaard voor om historici bij het onderzoek naar de Bende van Nijvel te betrekken.

Emmanuel Gerard: “Mag ik spreken uit mijn ervaring met het dossier-Lahaut? Ook daarin stuitten we op een privénetwerk dat verweven was met officiële instanties. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog runde een zekere André Moyen, een voormalig lid van het gewapend verzet en een extreemrechtse anticommunist, een privé-inlichtingendienst die samenwerkte met de Gerechtelijke Politie (GP). Moyen had ook goede banden met mensen uit het bedrijfsleven en de politiek – en niet de minsten.”

“Bij het onderzoek naar de moord op Lahaut stootten de onderzoekers indertijd op de namen van een aantal medewerkers van Moyen, maar telkens liep het spoor bijster. Waarom? Omdat er altijd wel andere onderzoekers waren die een zekere verplichting hadden tegenover Moyen en de feiten begonnen toe te dekken die hun vriend in een lastig parket hadden kunnen brengen. Daardoor kwamen wij een paar jaar geleden tot de vaststelling dat de namen van de moordenaars van Lahaut al in het gerechtelijk dossier zaten. De speurders in Luik hebben ze alleen nooit herkend, omdat ze intern tegengewerkt werden.”

Hoe hebt u die sabotage vijftig jaar later kunnen reconstrueren? En hoe kan dat nuttig zijn voor het Bende-onderzoek?

Gerard: “Omdat men ons als historici niet kon verbieden andere informatie op te snorren dan de gegevens die zich in het gerechtelijk dossier bevonden. De naam van de moordenaar van Lahaut, François Goossens, stond letterlijk vermeld in het gerechtelijk dossier. Na een tip had de onderzoeksrechter in Luik een discreet onderzoek naar hem bevolen. De Gerechtelijke Politie van Luik gaf die opdracht vervolgens door aan de collega’s van Brussel, want Goossens woonde in Halle. Het Brusselse antwoord was, samengevat: ‘Goossens is een brave vent.’ Waarop de onderzoeksrechter besliste om François Goossens met rust te laten.”

“Wij zijn te weten gekomen hoe Goossens de hand boven het hoofd werd gehouden toen we het netwerk van André Moyen in kaart brachten. Ook Goossens behoorde daartoe. Toen we de archieven onderzochten van de Brusselse GP – die dus níét in het eigenlijke moorddossier-Lahaut zitten – stelden we tot onze verbazing vast dat niet minder dan twintig procent van alle dossiers van de politieke sectie van de Brusselse GP aangeleverd werd door André Moyen. Denkt u echt dat ze bij de Gerechtelijke Politie van Brussel een van hun beste contactpersonen zouden verlinken aan de collega’s van Luik?”

“Daarom zouden ze volgens mij het onderzoek naar de Bende van Nijvel ook moeten verruimen. Ik ben er vrij zeker van dat er dan een doorbraak mogelijk is. Zeker in een zaak die zo veel groter en belangrijker is dan die van de moord op Lahaut. De Bende van Nijvel heeft op verschillende plaatsen in het land tientallen slachtoffers gemaakt, er zijn honderden getuigen en nog meer betrokkenen. Er is een Bendedossier van een paar miljoen pagina’s, waarvan er intussen helaas ook een miljoen pagina’s zijn verbrand. (lacht schamper)”

“Het zou dus vreemd zijn als de ware toedracht nooit zou worden gevonden, omdat ik vermoed dat alle namen van de daders al ergens in het Bendedossier zitten. Dat ze nog altijd niet zijn ontdekt, valt alleen maar te verklaren doordat er ook in het Bendedossier andere krachten aan het werk zijn geweest. Vandaar mijn punt: alleen als we het onderzoek uitbreiden tot buiten het eigenlijke Bendedossier, kunnen we te weten komen wat er echt is gebeurd met de Bende van Nijvel.”

U zou ook interne nota’s en correspondentie van de Rijkswacht willen lezen?

Gerard:(knikt bevestigend) “In een strafonderzoek kan dat niet zomaar. Kijk, ik had het voorrecht om me met de zaak-Lumumba en de zaak-Lahaut te mogen bezighouden, zeg maar: met de duistere kant van de Belgische democratie. Wie zich met die dossiers heeft ingelaten, krijgt een ander zicht op wat er in dit land achter de schermen gebeurt. En geloof me: wat er in werkelijkheid gebeurt, strookt niet met ons beeld van België als een bezadigde, rustig voortkabbelende democratie.”

Politicologen roemen die als onze typische ‘overlegdemocratie’. Maar die voltrekt zich dus grotendeels in de coulissen van de macht?

Gerard: “In een beroemde toespraak uit 1981 sprak koning Boudewijn een aantal invloedrijke heren aan als ‘de machten in rechte en in feite’. Dat werd de vorst toen zeer kwalijk genomen omdat hij daardoor de ‘machten in feite’ eigenlijk als zodanig erkende. Op zich is daar weinig fout mee: een democratie werkt nu eenmaal met meer spelers dan alleen de verkozen politici. Maar in dit land hebben sommige organisaties meer macht en invloed dan in het buitenland.”

“Eigen aan het Belgische politieke systeem is bijvoorbeeld de uitzonderlijk centrale positie van de politieke partijen. Ik heb niets tegen partijen an sich, integendeel. In België ontstonden ze in de negentiende eeuw om de persoonlijke politiek van koning Leopold I aan banden te leggen: het was een essentiële ontwikkeling in de verfijning van de parlementaire democratie. Maar na de Tweede Wereldoorlog zijn die partijen uitgegroeid tot machtige, buitenparlementaire machtscentra.”

Hebben de politieke partijen toen de macht gegrepen in onze parlementaire democratie?

Gerard: “De partijen zaten natuurlijk met het trauma van de jaren dertig. Tot het interbellum genoten de parlementsleden een haast onbeperkte vrijheid. Dat leidde tot chaos. Tussen 1918 en 1940 kende België in 22 jaar evenveel regeringen. Na de Tweede Wereldoorlog pleitten ze zowel bij de BSP als bij de CVP voor meer discipline: ‘Wij moeten in staat zijn een regering staande te houden.’ De invoering van de partijtucht was ook noodzakelijk voor de stabiliteit van het systeem.”

“Het gevolg was dat niet de parlementaire fracties maar de partijhoofdkwartieren de echte politieke machtshebbers werden. In andere landen hebben de partijen veel minder invloed. In Nederland zijn de fractievoorzitters in de Tweede Kamer de echte politieke leiders, terwijl de taak van de partijvoorzitters eerder organisatorisch is. De Belgische partijen zijn veel te hiërarchisch gestructureerd. Ze aanvaarden nauwelijks afwijkende opinies.”

“Zodra een partijvoorzitter of een belangrijk minister heeft gesproken, moet de rest van de partij zwijgen. Gewone parlementsleden, en zeker de backbenchers, worden geacht hun mond te houden. Want als ze met een eigen mening naar buiten komen, kan dat de plannen van de partijstrategen verstoren. Terwijl die dissidente stemmen vaak vertolken wat bij de bevolking leeft. We zijn getuige van de verstikking van het partijpolitieke debat.”

In uw onderzoek naar Kamer en Senaat stelde u vast dat de Kamerleden aan invloed verliezen en daardoor niet meer veel tegenwicht bieden tegen de regering.

Gerard: “Het klassieke parlementaire systeem, waarbij de wetgevende macht de uitvoerende macht controleert en ter verantwoording roept, is in ons land veranderd in een systeem waarbij de oppositie de meerderheid controleert. Terwijl in Nederland of elders die oude dualiteit tussen parlement en regering nog altijd bestaat. De Amerikaanse president moet onderhandelen met de zwaargewichten van het Huis van Afgevaardigden en de Senaat en rekening houden met wat zij willen, of dat nu Democraten of Republikeinen zijn.”

Intussen vindt elk parlementslid dat er een ‘herwaardering van het parlement’ moet komen.

Gerard: “In de jaren negentig al voelden de partijen de behoefte om onze parlementen opnieuw meer body te geven. En wat hebben ze bedacht: het systeem van plaatsvervangers! (zucht) Parlementsleden die minister worden, moeten hun zetel afstaan aan een opvolger. Zo dacht men de onafhankelijkheid van de assemblee te vergroten. Precies het tegenovergestelde is gebeurd: het parlement verloor veel van zijn kracht. Herman De Croo sprak ooit van ‘slaafse slippendragers van de regering en de partij’.”

Om het goede voorbeeld te geven in zijn strijd tegen de cumul heeft John Crombez (SP.A) ontslag genomen uit het parlement. Als de voorzitter van de grootste Vlaamse oppositiepartij voortaan kritiek wil leveren op de regering, moet hij naar de media, bij voorkeur de tv.

Gerard: “Ik hou meer van de Britse stijl, waar de regeringsleden deel uitmaken van het parlement. In het Lagerhuis zit de regeringsleider te midden van zijn frontbenchers, en gaat daar in debat met de leider van de oppositie, die recht tegenover hem zit. Het hoeft niet allemaal zo ingewikkeld, met vergezochte ‘vernieuwingen’ zoals die plaatsvervangers. Bovendien heeft dat systeem aan de partijen van de meerderheid méér mandaten gegeven. Ze beschikken over ministers én over extra plaatsvervangende parlementsleden.”

“Je kunt je toch afvragen of dat wel democratisch is. De meerderheidspartijen kunnen dus nog meer wegen op het politieke debat en beschikken bij verkiezingen over meer bekende koppen. Dat speelt toch in het nadeel van de oppositie? Als ze nog eens spreken over de herwaardering van het parlement, dat ze dan beginnen met het systeem van de plaatsvervangers af te schaffen.”

In de huidige democratie is geen enkele partij meer zeker van haar zaak. Uw doctoraat behandelde de crisis van de katholieke partij in het interbellum. Die behaalde toen bij de parlementsverkiezingen scores tussen de dertig en veertig procent. Daarmee kroont de N-VA zich vandaag tot almachtige volkspartij.

Gerard: “Eigenlijk heeft vandaag geen enkele partij het patent op het begrip ‘volkspartij’. De N-VA haalt wel ruim dertig procent van de stemmen, maar een ‘volkspartij’ heeft historisch toch een specifiekere betekenis dan ‘een partij met héél veel kiezers’. De klassieke volkspartijen hadden een brugfunctie en brachten in hun schoot de verschillende sociale groepen samen. Ze verenigen het héle volk, van werkgeversorganisaties tot vakbonden. Bart De Wever heeft een andere ambitie. Hij wil de hele rechterzijde verenigen.”

“De vraag is: waarom is de N-VA in 2010 plots zo groot geworden? Tot op heden heb ik nog geen afdoende verklaring gelezen waarom een partij die in 2003 met Geert Bourgeois nog amper één Kamerlid had, geen tien jaar later dertig procent van de stemmen haalt. Ik denk niet dat je dat kunt toeschrijven aan Brussel-Halle-Vilvoorde. De splitsing van B-H-V beheerste weliswaar al vele jaren de politieke discussies, maar de meeste mensen lagen daar niet van wakker.”

“Volgens mij speelde de financiële crisis van 2008 een belangrijkere rol. Toen waren heel veel mensen erg ongerust. Bekende Belgische banken stonden op de rand van het faillissement. Veel mensen waren bang dat ze hun spaargeld zouden verliezen, omdat talloze ‘veilige’ aandelen sterk in waarde daalden. De zittende partijen hadden die crisis niet zien aankomen, en dat droeg bij tot een klimaat van ras-le-bol: ‘We hebben mensen nodig die dat hier wél durven aanpakken’.”

Ook N-VA-voorzitter Bart De Wever speelt natuurlijk een cruciale rol in het succes van zijn partij.

Gerard:(monkelt) “Toen ik aan de UFSIA doceerde, was De Wever een van mijn studenten voor het vak ‘politieke geschiedenis van België’. Later werd hij assistent van mijn collega-historicus Louis Vos in de faculteit Letteren, terwijl op datzelfde ogenblik mijn assistent hier bij Sociale Wetenschappen Wouter Beke was. De Wever is een raspoliticus. Zijn politiek talent speelt een cruciale rol in de opgang van de N-VA, vandaar dat zijn voorzitterschap steeds maar verlengd wordt. Al begint het na de zoveelste keer toch wel gênant te worden.”

Het succes van de N-VA is toch vooral vervelend voor de andere partijen?

Gerard: “Dat de N-VA zich heeft ontpopt tot zo’n sterke partij stelt de CD&V voor grote problemen, maar een andere belangrijke vaststelling is de afkalving van de SP.A. De internationale neergang van het socialisme is voor mij nog opmerkelijker dan het feit dat de christendemocratie wat aan het zwalpen slaat: in een tijd van financieel-economische crisissen en sociale spanning kan uitgerekend de linkerzijde niet overtuigen.”

“Dat fenomeen deed zich ook al voor in de jaren dertig. Bij de Kamerverkiezingen van 1936 vallen de socialisten terug van 37,3 procent van de stemmen naar 32,1 procent, in 1939 zakken ze nog verder weg, naar 29,4 procent. Dus op het cruciale moment slaagt de sociaaldemocratie er niet in om aan de kiezer te appelleren. Misschien vindt die dat de conservatieven in crisistijd meer zekerheid bieden dan de linkerzijde?”

U argumenteert vaak: dat is eigenlijk niet nieuw, dat hebben we al eerder gezien.

Gerard: “De bekende frase ‘de geschiedenis herhaalt zich’ is een puur retorisch argument. De geschiedenis herhaalt zich níét. De voortdurende verwijzing naar de jaren dertig maakt deel uit van het politieke debat. Theo Francken in een nazi-uniform, Laurette Onkelinx die opnieuw laarzen door de straten hoort marcheren, of de Catalanen die nu Franco bovenhalen: dan is het toch altijd interessant om na te gaan of zulke verwijzingen terecht zijn. En dat zijn ze vaak niet.”

“De jaren dertig worden meestal verengd tot het nationaalsocialisme, Hitler en de Holocaust, terwijl er toen wel meer Europese landen waren die het pluralisme uitbanden of de rechtsstaat niet respecteerden. Dat had niet overal dezelfde desastreuze gevolgen als in Duitsland, maar het gebeurde wel: in Polen, in Portugal, in Oostenrijk, noem maar op. Overal in Europa ging het vertrouwen in de democratische instellingen verloren, vaak in een sfeer van scandalitis.”

Dreigt de nieuwe vloedgolf aan onthullingen over de Bende van Nijvel het vertrouwen in de rechtsstaat nogmaals aan te tasten?

Gerard: “Het ‘slinkende vertrouwen’ van de burgers wordt een endemisch probleem van de westerse democratie. In de jaren tachtig zorgde de Bende van Nijvel inderdaad voor een schok, maar ga eens na wat er tussen 1985 en 1995 nog allemaal is gebeurd: de CCC-aanslagen, de hormonenmaffia, de vrouwenhandel, de Agusta-affaire en zo veel andere smeergeldschandalen, de zaak-Dutroux … De Witte Mars was bijna een prerevolutionair moment, een gebeurtenis waarbij zichtbaar werd hoe fundamenteel het geloof in de rechtsstaat was aangetast. Dat wantrouwen is er nog altijd. En het is er niet kleiner op geworden sinds de aanslagen van 9/11 en de asielcrisis. Het populisme neemt weer toe, hand in hand met de angst voor wie niet tot ‘het volk’ behoort.”

Net zoals in de jaren dertig, lijkt u in uw afscheidscollege te suggereren.

Gerard: “Gelukkig zijn er ook wezenlijke verschillen met de jaren dertig. Vandaag stelt haast niemand de democratie en de instellingen op zich ter discussie. Als in de jaren dertig een fabriek de deuren sloot, was er geen uitkering voor de mensen die hun werk kwijt waren. Die belandden dus in de armoede en werden vatbaar voor het betoog van wie de legitimiteit van de bestaande maatschappelijke orde op de helling zette.”

“Na de Tweede Wereldoorlog heeft de ontwikkeling van de welvaartsstaat een breed draagvlak gecreëerd dat tot vandaag stand houdt: de sociale zekerheid garandeert de mensen bescherming tegen ongeluk en is de ondergrond die het hele systeem stabieler heeft gemaakt. Maar stabieler wil niet zeggen dat het systeem niet onderhevig kan zijn aan schokken en verandering. Vandaag zitten we in zo’n fase. Het draagvlak voor de democratie neemt stilaan af en het is niet meteen duidelijk hoe we haar weer gezonder kunnen maken.”

U weet het ook niet?

Gerard: “Ik citeer weleens een zin uit De gewapende vrede van socioloog Luc Huyse: ‘De politieke actualiteit verliest iets van haar agressiviteit en onvoorspelbaarheid zodra men even stilstaat en de tijd neemt om wat vandaag gebeurt in de bedding van het verleden te leggen.’ Je kunt het ook anders zeggen: als je het verleden niet kent, loop je rond als een kip zonder kop. Niet dat je dankzij geschiedenis kunt voorspellen hoe de zaken zich zullen ontwikkelen.”

“Niets is voorspelbaar. Morgen kan een onnozel incident een enorme steekvlam veroorzaken die alles en iedereen verrast. In de geschiedenis is het toeval ontzettend belangrijk. Maar een historicus kan tradities en spelregels zien, en begrijpen hoe een politiek systeem functioneert. Hij weet hoe ze vroeger conflicten hebben opgelost en kan zich voorstellen wat er kan gebeuren als er opnieuw een conflict uitbreekt. Een historicus kan niets voorspellen, maar hij zal ook nooit voor het compleet onverwachte komen te staan.”

Bron Knack | Walter Pauli & Ewald Pironet

Kijk met een open blik naar cold cases

We moeten kritisch omspringen met de bewijzen in het dossier van de Bende van Nijvel. Bij onopgeloste zaken zijn die niet altijd betrouwbaar, schrijven Peter van Koppen en Robert Horselenberg.

Elke rechercheafdeling heeft wel een onopgeloste zaak, een cold case, die de plaatselijke speurders blijft achtervolgen. Ze nemen de zaak steeds weer op en hopen op een doorbraak. Het dossier van de Bende van Nijvel is zo’n zaak, maar dan een die alle Belgen in de ban houdt. Cold cases lijken ingevroren en onveranderlijk, zodat je ze op elk moment weer kan oppikken. Maar de bewijzen veranderen voortdurend.

1. Verouderd bewijs

In alle zaken veroudert het bewijsmateriaal, en dat gebeurt soms erg snel. Dat geldt vooral voor verklaringen van getuigen. Het is een illusie dat je van getuigen na 35 jaren een verhaal krijgt dat op alle belangrijke punten accuraat is. Vakkundige verhoorders moeten getuigen snel na een misdrijf ondervragen en dat gesprek opnemen. Dat is toentertijd bij de aanslagen van de Bende niet gebeurd.

2. Vergankelijk ontlastend bewijs

Niet alleen belastend bewijs wordt oud, ook ontlastend bewijs is vergankelijk. Stel dat u wordt aangehouden als verdachte van de Bende. Weet u dan nog wat u deed op, bijvoorbeeld, 17 september 1983 tijdens de overval op de Colruyt in Nijvel? Kent u de personen nog die u voor die dag een alibi kunnen verschaffen?

3. Potentieel fantasiebewijs

De meeste cold cases raken opgelost door verklaringen van getuigen, niet dankzij forensisch-technische sporen. DNA lost bijvoorbeeld amper 3 procent van de cold cases op. De overige zaken kennen een ontknoping dankzij getuigenverklaringen. Meer specifiek: van dankzij getuigen die hun leven zagen veranderen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de vrouw die na een scheiding eindelijk tegen de politie vertelt wie is vermoord door haar ex-man. Dat geldt ook voor de dader die op zijn sterfbed zijn geweten wil zuiveren. Maar hoe zeker zijn we dat de gescheiden vrouw niet gewoon liegt of dat de stervende man niet gewoon fantaseert?

4. Uitzinnig bewijs

Na verloop van tijd gaan speurders, naarmate reguliere manieren van opsporen uitgeput raken, zich steeds meer wenden tot uitzinnige opsporingsmethodes. Daarmee bedoelen we manieren van opsporen die op onbewezen en vaak dubieuze uitgangspunten zijn gebaseerd. Zo is het uitzinnig om getuigen jaren na de feiten onder hypnose te brengen om robotfoto’s te maken, zoals eind jaren 90 gebeurde in het Bende-onderzoek (DS 28 oktober). Dat soort acties doet deskundigen meewarig met het hoofd schudden. Niet alleen heeft het geen zin om jaren na datum nog een robotfoto te maken, het is zelfs schadelijk om in het strafrecht gebruik te maken van hypnose om het geheugen op te frissen.

5. Verondersteld bewijs

Naarmate de tijd voortschrijdt, gaan veronderstellingen, wilde aannames en speculatie een steeds grotere rol spelen. Dat is een natuurlijke menselijke reactie. Als u uw sleutels kwijt bent, kijkt u eerst waar u ze normaal bewaart. Dan kijkt u op het tafeltje in de gang waar u ze ook nog weleens neerlegt. En vervolgens keert u het huis overhoop en zoekt u zelfs op plekken waar die sleutels zeker niet zullen liggen. (Ze blijken dan meestal gewoon nog in de voordeur te zitten.) Dat is natuurlijk gedrag, maar in strafzaken is het niet verstandig.

Historici Emmanuel Gerard en Rudi Van Doorslaer opperden in deze krant om een vorm van historisch onderzoek toe te passen en zo ‘materiaal boven te halen dat tot nu onsamenhangende feiten en figuren kan verbinden’ (DS 28 oktober). Die methode veronderstelt een zekere hypothese, mogelijk zelfs een complot. Het is niet uitgesloten dat er een complot was om uw sleutels te verstoppen, maar het getuigt niet van een open blik als u hiervan uitgaat.

Juist bij een cold case is een open blik essentieel. Je mag best veronderstellingen maken, maar je moet die wel zo goed mogelijk omschrijven en kritisch tegemoet treden. De politie, de procureur des Konings en uiteindelijk de rechter moeten voor elk bewijs vaststellen uit welke bron het komt: is het de historische waarheid of niet?

Joris Van Cauter (DS 30 oktober) stelt voor om het Bende-dossier te laten verjaren en onderzoekers, al dan niet journalisten, het werk te laten overnemen. Hij vergeet dat een finale rechterlijke beslissing meer zal oplossen dan een wetenschappelijk verantwoord rapport. Hij ziet ook over het hoofd dat we alleen essentiële lessen kunnen trekken als een rechter een oordeel velt. Dat is hard nodig, omdat juist de zaak van de Bende van Nijvel laat zien waar het gebrek aan kennis en vaardigheden ligt bij de opsporingsdiensten.

Een analyse van een cold case vergt veel van rechters. Wij hebben er een hard hoofd in of ze daar goed voor zijn toegerust, zeker als wij de voorgaande perikelen met de Bende van Nijvel overzien. Maar een open en kritische blik is broodnodig om recht te doen geschieden voor de komende verdachten, de slachtoffers, de nabestaanden van de slachtoffers en onze rechtsstaat zelf. Wat er in de toekomst met de Bende van Nijvel ook gaat gebeuren, de Belgische samenleving moet erop toezien dat ze beschaafder blijft dan het uitschot dat deze gruwelijke misdrijven pleegde.

Bron » De Standaard | Peter van Koppen & Robert Horselenberg