De kruideniersmentaliteit van Delhaize

Toen Etienne Davignon bij zijn bedeltocht langs Belgische bedrijven voor de oprichting van SN Brussels van Delhaize nul op het rekwest kreeg, liet hij zich ontvallen dat die weigering de kruideniersmentaliteit van de groep typeerde. Een sneer waar Delhaize niet wakker van ligt. Integendeel, Delhaize gaat er prat op dat de groep, die meer dan 2.500 winkels telt in tien landen verspreid over drie continenten, nog steeds het kruideniersmetier hoog in haar vaandel draagt. ‘Kruideniers sinds 1867’ werd dan ook de ondertitel van het boek over de 135-jarige geschiedenis van het familiebedrijf.

De grondlegger van het Delhaize familie-imperium was Jules Delhaize. Die gaf in 1867 zijn stabiele en goedbetaalde baan als leraar handelswetenschappen aan het Koninklijk Atheneum van Brussel op om samen met zijn broer, de veearts Auguste Delhaize, in Charleroi een winkel in koloniale waren, wijnen en likeuren te beginnen. Als lesgever in de commerciele boekhouding had hij zich verdiept in de Belgische voedingshandel. Die bleek zeer duur doordat een hele batterij tussenpersonen een percentage nam. Vandaar het idee om alle koopwaar rechtstreeks bij de leveranciers in te kopen en die daarna tegen de beste prijs in onberispelijk uitziende winkels te verkopen.

Een gemeenschappelijk uithangbord voor alle winkels moest een sterk groepsimago creeren. De eerste jaren van Delhaize kenmerken zich door wisselende coalities tussen de elf broers en zussen en tweespalt in de familie. Schoonbroer Jules Vieujant en de broers Adolphe en Edouard komen bij Jules aan boord. Een vierde broer begint voor eigen rekening onder de naam Louis Delhaize, de start van de groep die tot op vandaag onder naam dezelfde naam opereert. Adolphe scheurt zich later af terwijl Leopold dan weer toetreedt.

In 1880, 13 jaar na de start, telt de onderneming een honderdtal verkooppunten. Delhaize kiest voor slogans als ‘Eendracht maakt macht’ en ‘In den goeden koop’. De leeuw wordt naar het voorbeeld van de Belgische leeuw toegevoegd aan de naam als symbool van kracht, solidariteit en eenheid. Een van de 20 geboden voor de filiaalhouder uit die tijd is: ‘Bekommer je niet om de details en doe nooit zelf wat je door iemand anders kan laten doen want jouw grootste zorg is controle.’

Uit de geboden van de zaakvoerder blijkt ook het paternalisme van Delhaize. Het 19de gebod gebiedt de zaakvoerder ‘Niet met betwijfelbare of armoedige mensen te werken. Help hen, maar werf ze niet aan’.

Conglomeraat

Om de winst te optimaliseren, begint Jules Delhaize zelf te produceren. Delhaize wordt een heus industrieel conglomeraat met een eigen borstelfabriek, chocoladefabriek en mosterdfabriek tot en met een azijnstokerij, een zeepziederij en een verffabriek. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog telt Delhaize 23 fabrieken die produceren voor 774 verkooppunten, bijhuizen en concessiehouders.

Na de Eerste Wereldoorlog ontpopt Delhaize zich meer en meer tot de specialist in kruidenierszaken in Belgie. Als de crash op Wall Street in 1929 ook de Belgische economie meesleept, starten ketens als Bon Marche en Innovation met het gebruik van eenheidsprijzen. Ook toen al ziet Delhaize er van af om louter op de prijs te concurreren.

‘Het verschil moet veeleer gemaakt worden door de kwaliteit van onze handelswaar en onze dienstverlening aan de klanten: krediet, thuisbezorging, onberispelijk voorkomen en kortingzegels. Stuk voor stuk factoren waarmee wij rekening moeten houden in onze kostprijs, maar die ons de trouw van onze klanten verzekeren’, besluit het jaarverslag van 1936.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden de meeste fabrieken van Delhaize als gevolg van opeisingen, contigenteringen en gebrek aan grondstoffen stilgelegd. Zij zullen hun activiteiten niet meer hervatten. In 1945 gaan de Delhaize-fabrieken definitief dicht op de wijnkelder, de koffiebranderij, de drukkerij en de likeurstokerij na.

In 1957 schrijft Delhaize Europese geschiedenis met de opening van de eerste zelfbedieningssupermarkt aan het Brusselse Flageyplein. ‘Dit soort winkels zal nooit een succes kennen in Belgie’, titelt La Libre Belgique op de vooravond van de opening van de eerste supermarkt. Ook bij Delhaize zelf is er wantrouwen tegenover de nieuwe winkelformule. De raad van bestuur laat haar topman Jean de Cooman beloven geen andere supermarkt te openen. Het duurt twee jaar vooraleer er een tweede supermarkt komt. Daarna is de weerstand overwonnen.

Tussen 1957 en 1967 sluiten nagenoeg alle 200 bijhuizen. Twee filiaalhouders op de drie krijgen een nieuwe functie in de onderneming zelf. In 1962 stapt Delhaize naar de beurs om geld op te halen voor de opening van nieuwe supermarkten. In 1968 gaat Delhaize opnieuw de innovatieve toer op: met het Franse Carrefour opent het drie hypermarkten van maar liefst 10.000 m2 elk.

De bouw van de vierde stuit op de Grendelwet die de opening van grote winkels fors bemoeilijkt. De joint venture overleeft de ingreep van het Belgische parlement niet. Na de terugtrekking van Carrefour verkoopt Delhaize de bestaande hypermarkten uiteindelijk aan de tak van de afgescheurde broer Louis, die de winkels herdoopt tot Cora’s.

Besoignes

Met de Belgische Grendelwet als zwaard van Damocles boven het hoofd kijkt Delhaize over de grenzen en neemt een participatie van 35 procent in Food Town Stores, een supermarktketen in het zuidoosten van VS. De 20 winkels van Food Town zijn ondertussen uitgegroeid tot de hoofdbrok van de groep. Vandaag is Amerika goed voor 80 procent van de groepsomzet. Dat smaakt naar meer en dus krijgt Delhaize ook uitlopers in Zuid-Europa, Centraal-Europa en Zuidoost-Azie.

Eind 2002 overschrijdt het winkelnetwerk van de groep in Thailand, Indonesie en Singapore de kaap van 100 winkels. Het boek ‘Delhaize De Leeuw’ leest als de geschiedenis van de besoignes van de Belgische winkeluitbater en zijn klant. En uit die geschiedenis zijn niet alleen de succesverhalen gelicht.

Het boek staat ook stil bij de donkerste periode uit de geschiedenis van de groep. Tussen 1983 en 1985 doodt de Bende van Nijvel 17 mensen tijdens overvallen op Delhaize-winkels. Ook de vastgelopen expansie in Portugal wegens meningsverschillen met de partner wordt uit de doeken gedaan. Net als de zeer pijnlijke ABC-episode in de Verenigde Staten.

Op 5 november 1992 beschuldigt de televisiezender ABC in prime time Food Lion van het verkopen van rotte vis, kinderarbeid en uitpersing van haar medewerkers. De beurskoers van Food Lion en Delhaize klappen in elkaar. In 1994 sluit de groep 84 winkels en trekt zich helemaal terug uit de staten Texas, Oklahoma en Louisiana.

Wedijver

Die ‘openheid’ houdt niettemin op wanneer de interne keuken van de familie Delhaize in beeld komt. De lezer zoekt tevergeefs naar een stamboom van de familie. De onderlinge afspraken worden met de mantel der familieliefde bedekt. Wat was de reactie toen Louis Delhaize in 1870 zijn eigen zaak in Henegouwen opstartte? En toen Adolphe Delhaize vier jaar later cavalier seul ging spelen? En hoe reageerden de verschillende neven en nichten toen Delhaize dit jaar het dividend voor het eerst sinds de beursgang in 1962 verlaagde?

Veel verder dan wat eufemismen zoals ‘hoewel de stilzwijgende overeenkomst van 1866, waarbij de verschillende ondernemingen er zich toe verbonden geen bijhuis te openen op minder dan vijfhonderd meter van elkaar, hadden de twee familiebedrijven een zekere wedijver niet altijd kunnen vermijden’, komt de auteur niet. In die zin is het boek eveneens een perfecte afspiegeling van de huisstijl van Delhaize: een kruidenier houdt de klanten toch ook uit zijn eigen keuken.

Emmanuel Collet – Delhaize De Leeuw. Kruideniers sinds 1867 – 2003, Tielt, Lannoo, 224 blz., 29,95 euro, ISBN 90-209-5299-5.

Bron » De Tijd | Gerda Ackaert

De man die dacht nooit koning te worden: Albert II draagt een aantal geheimen met zich mee

Albert heeft het stormriempje van zijn altijd net iets te kleine kepie aandoenlijk onder zijn kin vastgemaakt. Er is een officiële herdenking aan de gang, hij probeert zijn gezicht in een passende plooi te leggen, maar tegelijkertijd zie je hem denken: ‘Tiens, wat eten we vanavond?’. Hij bulderlacht altijd te hard als hij een schuine kwinkslag heeft gemaakt met een minister. Hij is de Belg der Belgen, de meest Belgische van al zijn onderdanen, de volmaakte verpersoonlijking van zijn eigen land. Een Lambik, een Lamme Goedzak, een man waar je niet boos op kunt worden. Een gezellige opa, een plantrekker, een pragmatische vent die zich amuseert en er het beste van probeert te maken. Toch sleept de zesde koning der Belgen, verborgen in de plooien van zijn verleden, enkele geheimen met zich mee.

Het grootste deel van zijn leven was Albert de eeuwige tweede. Hij bleef in de schaduw, eerst van zijn dominante vader koning Leopold III, daarna van zijn vier jaar oudere broer koning Boudewijn. Hij scheen voorbestemd om zijn bestaan te slijten als de prins-die-het-autosalon-opent en leek best tevreden met die tweederangsrol. Slechts af en toe gehinderd door het protocol en andere verplichtingen kon hij zich toeleggen op zijn passies: snelle auto’s, motoren en boten. Naar verluidt interesseert hij zich ook voor fotografie, geografie en navigatie. De eerste zestig jaar van zijn leven heeft Albert gedacht dat hij nooit koning zou worden.

De knappe jonge prins kon evenwel zijn nut bewijzen als wandelende promotie voor de monarchie. Dat bleek al bij zijn huwelijk, op 2 juli 1959, met de Italiaanse donna Paola Ruffo di Calabria. De golden sixties hingen in de lucht en de gewone man kon het zich permitteren om een auto en een ijskast te kopen. En een televisie, want met dat wonder der techniek kon men vanuit zijn living het trouwfeest van Albert en Paola meemaken van op de eerste rij, alsof men er zelf bij was.

“Zoals het bij dergelijke gelegenheden past”, noteerde royaltykenner Louis De Lentdecker, “verdrongen de journalisten elkaar op de overtreffende trappen van het enthousiasme. De zwartwitbeelden bewezen dat zij geen ongelijk hadden: de sympathie van het volk voor Albert en Paola was buitengewoon. Zij waren jong, fris, mooi, verliefd, men zei dat met hen en voor hen het geluk over de koninklijke familie en over België was weergekeerd, geluk dat met de dood van koningin Astrid (1935) voor een lange sombere periode verdwenen was.”

De pracht en praal van het sprookjeshuwelijk deed vergeten dat aan het evenement een politieke rel van formaat was voorafgegaan, een lelijke en gevaarlijke uitloper van de koningskwestie. Leopold III was weliswaar afgetreden ten voordele van zijn zoon Boudewijn, maar hield in het paleis van Laken nog altijd stevig de touwtjes in handen. Hij had het zo geregeld dat het huwelijk door paus Johannes XXIII zou worden ingezegend in het Vaticaan. Aangezien het kerkelijk huwelijk in Italië primeert op het burgerlijk konden op die manier alle plichtplegingen in België worden vermeden. Zo konden er geen protocollaire problemen ontstaan over de aanwezigheid van prinses Lilian, de omstreden tweede echtgenote van Leopold. Volgens sommigen drong Paola erop aan dat haar echtgenoot door de regering zou worden benoemd tot ambassadeur bij de Heilige Stoel, zodat het paar zich in Rome zou kunnen vestigen.

Tegen het plan, waarmee premier Gaston Eyskens zich akkoord had verklaard en dat zo was aangekondigd door kardinaal Van Roey, rees echter politiek verzet. “Het moet nu uit zijn met die procédés”, zei CVP-voorzitter Theo Lefèvre in de Kamer. “De ministers worden door het hof steeds voor voldongen feiten geplaatst en moeten die feiten dan zonder meer met hun verantwoordelijkheid dekken. Dat gaat niet langer. Onze partij wil niet behandeld worden als een kuisvrouw.” Het incident had gevolgen. Een jaar later, na het huwelijk van koning Boudewijn, moesten Leopold en Lilian het kasteel van Laken verlaten, ze werden ‘verbannen’ naar het domein van Argenteuil.

Maar in 1959 hadden de Belgen vooral nood aan romantiek en goed nieuws. De publieke opinie wou dat de stroom van onheilstijdingen die het koningshuis bestookte eindelijk eens ophield. In 1934, vier maanden voor de geboorte van Albert (op 6 juni 1934), had zijn grootvader een dodelijke val gemaakt van de rotsen in Marche-les-Dames. In 1935, goed een jaar na de geboorte van Albert, verongelukte zijn moeder in het Zwitserse Küssnacht in een auto die bestuurd werd door zijn vader. “Hoe anders zou de geschiedenis verlopen zijn als mijn moeder was blijven leven”, mijmerde hij later.

Albert groeide op als een broos, stil jongetje. Zo stil dat algauw het gerucht circuleerde dat het prinsje van Luik doofstom was. Koning Leopold III voelde zich verplicht de vierjarige kleuter publiek een tentoonstelling in Luik voor geopend te laten verklaren om het gerucht te ontzenuwen. Dan volgden de traumatische oorlogsjaren, waarin de prins samen met zijn broer en zus heen en weer werd gesleept naar Frankrijk, de Ardennen en uiteindelijk, onder Duits militair escorte, naar Duitsland. Dan volgden de jaren van verbanning in Zwitserland, de koningskwestie, die het land op de rand van de burgeroorlog bracht, de terugkeer van Leopold en zijn dramatische troonsafstand. Op 17 juli 1950, de dag van de eedaflegging van Boudewijn als koninklijke prins, werd Albert kroonprins en eerste opvolger voor de troon.

Wat is er nuttelozer dan een prins die geen uitzicht heeft op de troon? Kijk naar het gedrag van prins Laurent en u kent het antwoord. Om de dagen van zijn jongste zoon te vullen, bedacht de gevallen koning Leopold twee functies: een militaire bij de zeemacht en een civiele bij de buitenlandse handel. Na zijn middelbare studies kreeg Albert bijgevolg een opleiding van vijf jaar bij de marine, in het instructiecentrum Sint-Kruis in Brugge. In volle Korea-oorlog deed hij een stage bij de zesde vloot van de US Navy. Hij werd zeemachtofficier, zonder te passeren bij de Koninklijke Militaire School, en klom vervolgens gestaag op in de rangen tot de graad van admiraal.

Doorslaggevender is zijn rol als handelsreiziger voor de Belgische industrie. In 1962 werd Albert benoemd tot erevoorzitter van de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel (BDBH) en hij bleef die functie uitoefenen tot het overlijden van Boudewijn in 1993. Als dusdanig nam hij deel aan meer dan honderd handelsmissies naar alle hoeken van de wereld. Die economische missies naar het buitenland werden vrijwel steevast begeleid door een discrete maar doeltreffende delegatie van wapenhandelaars. Een van onze belangrijkste exportproducten waren immers wapens van FN en munitie van Poudreries Réunies de Belgique (PRB), onderdelen van de toen nog oppermachtige Société Générale.

Ondertussen werd de prins voorzitter van de ASLK, voorzitter van het Belgische Rode Kruis en senator van rechtswege. Bij zijn inaugurale rede onderhield hij de senatoren over de rol van de Belgische havens in ons transportwezen. Albert en Paola vestigden zich op Belvédère en kregen drie kinderen: Filip (1960), Astrid (1962) en Laurent (1963).

Eind jaren zestig sijpelden de eerste, nog verwarrende berichten naar buiten over de wederzijdse escapades van het paar. Paola maakte steeds meer gebruik van haar appartement in Parijs. Slechts een handvol insiders had destijds weet van de geheime relatie van Albert met barones Sybille de Selys Longchamps, de echtgenote van topindustrieel Jacques Boël en de moeder van Delphine (°1968). De twee ontmoetten elkaar regelmatig in een flat boven het Huis der Notarissen, in het centrum van Brussel. Er is een privé-parkeergarage waarlangs men discreet het pand in of uit kan rijden. Wie alleszins op de hoogte moet zijn geweest, was de Brusselse zakenman-politicus Paul Vanden Boeynants. Hij gebruikte in die periode het Huis der Notarissen zowat dagelijks als kantoor en was ook eigenaar van een van de andere flats in het gebouw.

Het is een detail, maar een detail kan van belang zijn. In de periode dat Albert en Paola totaal gescheiden leefden, van 1967 tot 1978, ontrolde zich een politiek-financieel schandaal zonder voorgaande waarin prins Albert een prominente rol vervulde. “Hoe is het mogelijk”, vroeg toenmalig SP-voorzitter Karel Van Miert op het toppunt van de affaire, “dat de regering, andere hooggeplaatsten en zelfs het hof zich voor de wagen van een gangster hebben laten spannen?”

Begin jaren zeventig bestonden er dynamische ondernemers die geloofden dat er geen limiet stond op hun mogelijkheden. The sky was the limit. Bouwpromotor Charlie De Pauw ontvouwde in de Brusselse Noordwijk zijn plannen om tachtig World Trade Center-buildings neer te poten en een totaal nieuwe, futuristische stad. Roger Boas kreeg zoveel wapenbestellingen van zijn vriend Vanden Boeynants dat hij begon te dromen van een doorbraak op de internationale wapenmarkt. Aldo Vastapane, van wie beweerd wordt dat hij in zijn jonge jaren een affaire had met Paola, keek van op de hoogste verdieping van zijn Martini-toren uit over de skyline en werd steenrijk met de invoer van auto’s en met zijn taxfreeshops op de luchthaven. Brusselse zakenlieden van dat kaliber waanden zich lid van de internationale jetset en werden beste maatjes met Arabische wheelers-and-dealers en wapenhandelaars als Adnan Khashoggi, Akram Ojieh en Samir Traboulsi.

In dat milieu ontstond het idee om een consortium van Belgische ondernemingen te vormen, dat militaire hospitalen zou gaan bouwen voor de Saoedische Nationale Garde. Eurosystem Hospitalier sleepte in 1976 een miljardencontract in de wacht, zij het met de inzet van bedenkelijke methoden als het betalen van enorme bedragen aan steekpenningen, chantage en het gebruik van luxecallgirls van het netwerk van hoerenmadam Fortunato ‘Tuna’ Israël. PRB zat, samen met andere ondernemingen van de Generale Maatschappij, in het consortium. Ook de firma’s van Roger Boas en een paar grote bouwgroepen deden mee. Prins Albert was herhaaldelijk het dossier-Eurosystem gaan bepleiten in Saoedi-Arabië, wat bij de Saoedi’s de indruk versterkte dat het privé-project in België werd beschouwd als een staatszaak.

Het project werd een fiasco, de Saoedi’s staakten hun betalingen en toen het consortium in 1979 op de fles ging, ontdekten het Hoog Comité van Toezicht en de Bijzondere Belastinginspectie allerlei saillante details over een verhaal uit duizend-en-een-nacht, maar dan voor volwassenen. Eurosystem ontvouwde zich als een parade van koningen en prinsen, zware jongens en lichte meiden, corruptie en oliedollars. Ten minste 200 miljoen frank smeergeld kwam via Zwitserse bankrekeningen terecht bij vier Belgen, wier identiteit tot op de dag van vandaag een mysterie blijft. Vreemd genoeg is er niemand veroordeeld in deze zaak.

Michel Didisheim, de kabinetschef van prins Albert, werd verantwoordelijk geacht voor deze ‘onvoorzichtigheid’ en verdween naar de Koning Boudewijnstichting. Toenmalig premier Wilfried Martens (CVP) moest alle zeilen bijzetten om de schade aan de monarchie te beperken en herdefinieerde precies de rol van de prins tijdens handelszendingen.

Het orgelpunt van de Eurosystem-affaire viel chronologisch samen met het hoogtepunt van de huwelijksperikelen van Albert. Volgens anonieme bronnen in Humo had koning Boudewijn er zich bij neergelegd dat het huwelijk niet meer te redden viel en had hij zijn akkoord al gegeven voor een scheiding. “Maar plotseling werden alle scheidingsplannen opgeborgen”, stellen de informanten van het weekblad. “Albert vond dat er te veel voorwaarden werden gesteld. Hij zag het niet meer zitten naar het buitenland te vertrekken, daar een andere naam aan te nemen en zijn dotatie te verliezen. Enfin, de dotatie zou verdeeld worden tussen hem en Paola, die ook het hoederecht over de kinderen kreeg.

En, niet onbelangrijk: Albert zou verzaken aan de troon, dat was al in wetteksten gegoten. Een van de discussiepunten waar geen oplossing voor werd gevonden, was de titel die prinses Paola voortaan zou krijgen. Zij wilde per se hare koninklijke hoogheid blijven heten, niet gravin of prinses of wat dan ook. Paola eiste een residentie met de omvang van een paleis, bijna zo groot toch. Maandenlang heeft die discussie aangesleept, tot Albert het beu werd en bijdraaide. Hij heeft zijn minnares, barones Sybille de Selys Longchamp, de moeder van Delphine, langzaam losgelaten. Zij is naar Engeland verhuisd, waar ze elkaar nog een jaar of twee ontmoet hebben. Daarna was het afgelopen.”

Albert kon gewoon verder functioneren. Hij zorgde ervoor uit de gevarenzone te blijven en toen Boudewijn in de zomer van 1993 plotseling overleed, was Eurosystem al bijna vergeten en stond hij ongeschonden klaar om de troon over te nemen. Veel waarnemers hadden verwacht dat prins Filip zijn oom zou opvolgen als staatshoofd omdat Filip volop werd klaargestoomd voor die taak. Maar Albert had nooit verzaakt aan de troon en toonde zich desgevraagd bereid om zijn broer op te volgen.

Op 9 augustus 1993, twee dagen na de begrafenis van Boudewijn, legde hij de eed af voor de verenigde kamers in het parlement. De plechtigheid werd verstoord door oplichter-provocateur en toenmalig libertijns kamerlid Jean-Pierre Van Rossem, die vlak voor de eedaflegging “Vive la république d’Europe! Vive Julien Lahaut!” riep, als een verre echo van de kreet die weerklonk op de communistische banken bij de eedaflegging van Boudewijn in 1960. De repliek van senaatsvoorzitter Frank Swaelen leek te gevat om niet voorbereid te zijn. “Mijnheer”, riep Swaelen terug, “uw gedrag is onwaardig en schandelijk en gans het land zal u veroordelen.”

‘Het Eurosystem-schandaal berokkende enorme schade aan de monarchie. De rol van prins Albert werd fiks teruggeschroefd’. De knappe, jonge prins kon zijn nut bewijzen als wandelende promotie voor de monarchie.

Bron » De Morgen | Georges Timmerman

Bomaanslag op 11 juli was ‘jeugdzonde’ van Vlaams Blok-senator Wim Verreycken

Vandaag precies veertig jaar geleden vierden drie leden van de extreem-rechtse Vlaamse Militanten Orde (VMO) de verjaardag van de Guldensporenslag op hún manier: ze pleegden een bomaanslag op de Congreskolom in Brussel. Een van de daders die later voor die terreurdaad werden veroordeeld, was de huidige fractievoorzitter in de Senaat van het Vlaams Blok, Wim Verreycken.

Helemaal geslaagd kon de aanslag niet genoemd worden. Om de Congreskolom te laten instorten, zo wisten de VMO’ers, moest de springlading in de ruimte onder de zuil worden geplaatst. Maar ze raakten niet voorbij de solide bronzen poort van het monument en deponeerden de bom dan maar aan de buitenkant. De lont aansteken met een lucifer lukte niet, ze gebruikten een aansteker.

Om kwart over drie ’s nachts blies de explosie de vlam van de Onbekende Soldaat uit, rukte brokstukken uit de arduinen sokkel en beschadigde de bronzen deuren. In de Koningsstraat sneuvelden de ruiten, maar het symbool van het unitaire België bleef overeind staan. De verontwaardiging was er niet minder om. Toenmalig eerste minister P.W. Segers (CVP) veroordeelde de aanslag als “een zinloze daad van een provocateur”.

Het was geen geïsoleerde aanslag, maar een schakel in een reeks gewelddadige acties van extreem-rechts, waarbij vaak dezelfde VMO’ers betrokken waren. De geüniformeerde leden van de VMO, een knokploeg die pas in de jaren tachtig werd verboden als privé-militie, fungeerde destijds zogezegd als ordedienst van de pas opgerichte Volksunie. De nooit opgehelderde bomaanslag op de IJzertoren in 1946 lag nog vers in het geheugen en de meest radicale elementen van het extreem-rechtse flamingantisme zonnen op wraak.

In de kranten van toen werd de aanslag op de Congreskolom in verband gebracht met de bomaanslag op het gerechtshof in Brugge, in de nacht van 13 februari 1963, waarbij gelijkaardige explosieven waren gebruikt. Op 4 december 1965 volgde een aanslag met explosieven op de Leeuw van Waterloo. Op 10 juni 1966 gooiden onbekenden een traangasgranaat in de woning van gewezen liberaal minister Herman Vanderpoorten in Lier. Een gelijkaardige aanslag vond op 29 juni van hetzelfde jaar plaats in de woning van de liberale advocaat Victor in de Antwerpse Justitiestraat.

Vijf jaar lang tastte het gerecht in het duister over de identiteit van de bommenleggers. Pas in 1968 kon de zaak worden opgehelderd dankzij de verklaringen van Walter Maes, zoon van de legendarische VMO-leider Wim Maes. Walter Maes werd door de politie ondervraagd in het kader van een zedenzaak. De politie vermoedde dat hij als minderjarige was misbruikt door Adolf Franck, een ruwe dokwerker met een zwaar strafregister, die ook verdacht werd van een reeks havendiefstallen en van het afranselen van politieke tegenstanders.

“Ingevolge zijn gedrag op zedelijk gebied” was Franck door VMO-leider Wim Maes uit de organisatie gezet. Daarop volgden bedreigingen aan het adres van Maes, en Franck zou ook geprobeerd hebben om Maes te chanteren. Kort daarna, op 3 oktober 1968, was Wim Maes op 43-jarige leeftijd plots aan een hartaanval overleden. Onbekenden schilderden nadien de woorden ‘Dolf moordenaar’ op het voetpad voor de woning van Franck. Walter Maes meende dat Franck verantwoordelijk was voor de dood van zijn vader.

Als gevolg van een klacht van “een invloedrijk man van de Volksunie” (wiens identiteit niet werd bekendgemaakt) was Franck omwille van deze “onfrisse zedenzaak met homoseksuele achtergrond” aangehouden en werden tientallen jongens en meisjes, onder wie talrijke minderjarigen, voor ondervraging naar het gerechtshof geroepen. Een van die jongeren was Walter Maes.

Tot verrassing van de speurders wees de zoon van de overleden VMO-leider spontaan Franck aan als een van de drie daders van de aanslag op de Congreskolom, samen met twee andere VMO’ers: Rudi Degrijse (een correspondent in Antwerpen van het persagentschap Belga) en Wim Verreycken, bediende uit Borgerhout en op het moment van de feiten de 20-jarige leider van het trompetterskorps van de extreem-rechtse militie. In een adem vertelde Walter Maes erbij dat hetzelfde trio ook verantwoordelijk was voor de aanslagen op de woningen van Vanderpoorten en advocaat Victor. Voor die laatste feiten kwamen de drie VMO’ers echter nooit voor de rechter, omdat de raadkamer vond dat er onvoldoende bewijzen waren.

Een tweede getuige bevestigde grotendeels de verklaringen van Walter Maes. Rudy Mertens, een voormalig lid van het VMO-trommelkorps, verklaarde aan de onderzoeksrechter dat hij op 10 juli 1963, aan de vooravond van de aanslag, aanwezig was geweest in een café aan de Spoorweglaan in Wilrijk. Daar werd op een vergadering van een twintigtal VMO’ers het plan besproken om de bomaanslag te plegen. De drie verdachten waren erbij. Mertens hoorde VMO-leider Wim Maes na afloop van die vergadering tegen Degrijse zeggen: “Pietje, als gij ooit iets lost over wat hier allemaal gezegd is, sla ik u dood.”

Dat de zaak zo lang stil kon worden gehouden, zo verklaarde de openbare aanklager later tijdens het proces, was het gevolg van “een zekere terreur die in de rangen van de VMO heerste. Er werd gedreigd dat wie zijn bek zou open doen zou doodgeslagen worden”.

Volgens getuige Mertens had Degrijse de springstof geleverd en het commando met de auto naar Brussel gereden. Een van de twee anderen hield tijdens de rit het springtuig op zijn schoot. Het plaatsen van de bom in Brussel gebeurde door Franck en Verreycken. Eind december 1968 werden de drie verdachten aangehouden, ze bleven anderhalve maand in voorhechtenis. “Het nieuws van hun arrestatie sloeg in de Scheldestad in als een bom, even erg als destijds de bommen te Brussel en te Lier”, preciseerde een krant.

Het proces voor de correctionele rechtbank van Antwerpen bleek een lijdensweg van vertragingsmanoeuvers en procedurekwesties.Tijdens de eerste zitting verlieten de beklaagden en hun advocaten de rechtszaal omdat een rapport van een expert, die de schade aan de Congreskolom had berekend, in het Frans was opgesteld. Advocaat Herman Wagemans, de raadsman van Franck, vond dan weer dat zijn cliënt niet rechtsgeldig was gedagvaard en vroeg uitstel.

Groot misbaar werd gemaakt over politieke steekkaarten over de verdachten, opgesteld door de Staatsveiligheid, die bij in het strafdossier waren gevoegd. Advocaat Paul Doevenspeck, de raadsman van Degrijse, aarzelde niet erop te wijzen “dat dit methoden van een politiestaat zijn, onwaardig voor een vrij land”. (Doevenspeck kwam een paar jaar geleden nog eens in het nieuws als initiatiefnemer van het mislukte rechtse weekblad Punt). Na nog enkele incidenten kreeg de voorzitter van de rechtbank het op zijn heupen. “Men mag de komedie niet op de spits drijven”, waarschuwde hij. Wat dan weer heftig protest uitlokte van de verdediging.

Tijdens de debatten deden de advocaten van de VMO’ers hun best om de getuigen af te schilderen als volstrekt onbetrouwbare en onevenwichtige figuren, die tegenstrijdige en dus ongeloofwaardige verklaringen hadden afgelegd. Maar uiteindelijk veroordeelde de rechtbank de drie militanten op 13 mei 1969 bij verstek tot een jaar gevangenis en een boete van 2.000 frank wegens “vernieling van monumenten”.

Daarnaast werden ze veroordeeld tot een solidaire terugbetaling van de aangerichte schade, begroot op 102.666 frank. Na verzet te hebben aangetekend tegen het verstekvonnis kregen Verreycken, Franck en Degryse op 16 juni 1969 van dezelfde rechtbank een strafvermindering tot acht maanden cel. Ze gingen in beroep en een halfjaar later sprak het hof van beroep in Brussel de drie VMO’ers vrij. Vijf jaar waren inmiddels verstreken sinds de laatste onderzoeksdaad in het dossier, en de rechtbank moest tot de conclusie komen dat de feiten waren verjaard.

“Tuurlijk herinner ik me die zaak”, zei Verreycken gisteren in een gesprek met de redactie. “Maar ik heb geen vaag idee wat er met Franck en Degrijse is gebeurd. Leven ze nog? Wat doen ze? Ik zou het echt niet weten. Geen van hen is actief in de kringen waarin ik momenteel actief ben. Nee, verdrongen heb ik de zaak niet, maar het is wel veertig jaar geleden. Dat is allemaal definief voorbij. Zeker, ik werd door het gerecht beschouwd als een verdachte en moest voor de rechtbank verschijnen. Maar ik ben vrijgesproken, dus ik heb niets met die aanslag te maken. Of gelooft u het Belgische gerecht soms niet?”

Bron » De Morgen

De onversaagde kruideniers van Delhaize

De succesvolle investering in Food Lion, de bloedige overvallen van de Bende van Nijvel. Delhaize geeft in een 218 pagina’s tellend boek inzicht in 135 jaar kruidenieren.

Het boek over de 135-jarige geschiedenis van Delhaize is het tot nu toe uitgebreidste geschiedschrijving over het familiebedrijf. De voor- en nadelen van het familiebedrijf komen er niet in aan bod en de lezer krijgt maar een zeer beperkte kijk – eigenlijk geen kijk – in de families achter Delhaize. Een familiestamboom, nochtans eerder al gepubliceerd in de Belgische pers, ontbreekt. Ook afspraken binnen de familie over welke takken welke vertegenwoordiger levert, halen het werk niet.

Toch is het boek verdienstelijk omdat het een vrij gedetailleerde beschrijving geeft van de evolutie die Delhaize heeft doorgemaakt. De start situeert zich in 1867 toen de uit het Waalse Ransart afkomstige familie Delhaize in 1867 een eerste winkel in Charleroi opende.

Initiatiefnemer is Jules Delhaize, de oudste zoon van de 11 kinderen van Jean-Jacques Delhaize en Joséphine Ponsart. Jules wordt van bij de start bijgestaan door zijn broer Auguste. Even later komt toekomstige schoonbroer Jules Vieujant en de broers Edouard en Adolphe aan boord. Toch zitten niet alle broers op dezelfde golflengte. Louis Delhaize bijvoorbeeld start voor eigen rekening .

Adolphe Delhaize scheurt zich na enkele jaren af van de broers maar Leopold Delhaize treedt dan weer toe. De ontwikkeling van Delhaize heeft jarenlang te maken met het openen van bijhuizen (kleine winkeltjes, liefst op een hoek van de straat) en met het aantrekken van zelfstandige kruideniers.

Delhaize investeert ook in eigen productiecapaciteit. Paternalisme was een ander kenmerk van het Delhaize van rond de jaren 1900. Eén van de vele geboden van Jules Vieujant was om geen armoedige mensen aan te werven. “Help hen, maar werf ze niet aan.”

In 1950 fusioneert Delhaize “De Leeuw” met Adolphe Delhaize. Delhaize opent in 1957 de eerste supermarkt op het Europese continent op het Flageyplein in Brussel. De oppervlakte is tien keer groter dan die van het klassieke bijhuis en de formule is gebaseerd op volledige zelfbediening.

Bij Delhaize ontstaat een discussie tussen de aanhangers van het bijhuis en de voorstanders van de supermarkt. Het duurt twee jaar vooraleer Delhaize een tweede supermarkt opent. Die kent een groot succces en neemt de twijfel weg. Delhaize doet in 1962 de stap naar de beurs om groei-financiering aan te trekken.

Delhaize sluit systematisch zijn bijhuizen om plaats te maken voor de supermarkten. Ook de concessiehouders worden afgestoten. Het duurt tot de jaren tachtig vooraleer Delhaize beseft dat zelfstandigen (aangeslotenen) belangrijk kunnen zijn voor de verdere ontwikkeling van de groep. De kost voor het openen van een AD wordt immers door de zelfstandige gedragen en niet door Delhaize zelf.

Het boek heeft een beetje begrijpelijk geen aandacht voor de concurrentie maar toch had Maurice Cauwe een vermelding verdiend. Hij opende de eerste hypermarkt op het Europese vasteland en is de man die in de jaren zestig en zeventig GB vleugels geeft en regelmatig de betere locaties weet te bemachtigen op Delhaize.

Delhaize probeert vooral op imago te spelen. Delhaize, le meilleur ami de la femme en même notre plus petite cliente a droit á un sourire , vermeldden affiches. Dat is trouwens opvallend in het boek van Delhaize: De geschiedenis van Delhaize schrijft zich meestal in het Frans blijkt uit de historische affiches.

In 1979 spreekt Delhaize opnieuw de markt aan door 420 miljoen oude franken (10,4 miljoen euro) op te halen. Of de families deelnemen aan de kapitaalverhoging is niet duidelijk. Delhaize is altijd zeer terughoudend geweest met informatie over het aandeelhouderschap.

Delhaize was begin de jaren tachtig als zoveel Belgische bedrijven danig verzwakt door twee oliecrisissen en de loonspiraal. De opkomst van hard discounters brengt de gevestigde supermarktgroepen in verlegenheid. De witte producten (GB) zien het levenslicht, Delhaize reageert met Derby.

De lancering van de hard discount-keten Dial en het opdoeken ervan, haalt het boek niet. “Kruideniers sinds 1867”, staat wel stil bij de donkerste periode uit de geschiedenis van Delhaize: de Bende van Nijvel. Tussen 1983 en 1985 worden verschillende Delhaizes overvallen waarbij 17 mensen afgemaakt worden.

Op 23 oktober 1974 neemt Delhaize één van de beste beslissingen uit haar geschiedenis. De groep neemt een belang van 34,5 procent in Food Town Stores (de voorloper van Food Lion), het bedrijf van Ralph Ketner. Food Lion kent tijdens de jaren tachtig een stormachtige groei onder leiding van directeur Tom Smith. 106 supermarkten in 1980 zijn er in 1991 al 881. Het succes van Food Lion is gebaseerd op lage prijzen, een uitgekiend aankoopbeleid en lage kosten.

Food Lion groeit in het Zuid-Oosten van de VS, de zogenaamde niet gesyndiceerde staten. Tussen Food Lion en de vakbond UFCW en diens afdeling UFCW Local 400 woedt een harde oorlog. Die oorlog mondt uit in een schokkende uitzending op 5 november 1992 in het programma Prime Time Live van ABC. Food Lion wordt beschuldigd van onhygiënische praktijken, zoals het verkopen van rotte vis, kinderarbeid en het uitpersen van de medewerkers.

Food Lion en Delhaize ontkennen met klem maar het kwaad is geschied. De expansie van Food Lion in nieuwe staten zoals Texas wordt gefnuikt, de beurskoers van Food Lion en Delhaize klapt in elkaar en het duurt jaren vooraleer Food Lion zich herpakt.

De grootste cultuurschok bij Delhaize komt uit eigen rang. Pierre-Olivier Beckers, zoon van Guy Beckers, krijgt veel ruimte om zijn eigen stempel op de groep te drukken. Hij is nog dertiger als hij in 1999 de fakkel overneemt van Gui de Vaucleroy die in de jaren negentig Delhaize aanvoerde. De Vaucleroy, een kruidenier in hart en nieren, heeft verschillende decennia in een cohabitation geleefd met Guy Beckers, een andere vertegenwoordiger van de familie.

Pierre-Olivier Beckers heeft de luxe dat hij al op jonge leeftijd de feitelijke baas wordt. Beckers hertekent de groep. Hij zet de sterke man Tom Smith bij Food Lion aan de deur maar heeft met Bill McCanless niet de beste opvolger, een fout die inmiddels rechtgezet is.

Beckers drukt de overname van Hannaford door, een succesvol bedrijf maar betaalt te veel. Daarenboven wordt de overname op een slechte manier gefinancierd (schuldfinanciering). De schuldfinanciering zorgt ervoor dat de familiale aandeelhouders geen vers geld moeten ophoesten. De rekening komt later. Delhaize ziet zich verplicht het dividend over 2002 met bijna 40 procent in te krimpen. Een dividend die voor vele familieleden een belangrijke inkomstenbron is.

Op de aandeelhoudersvergadering op 22 mei 2003 laat een familietak luidop zijn oprispingen horen aan Gui de Vaucleroy, voorzitter van de raad van bestuur. Dat het een familietak De Vaucleroy is die zijn ongenoegen uit, is een signaal. Een signaal dat het boek niet haalt.

Emmanuel Collet; Delhaize “De Leeuw”, Kruideniers sinds 1867, Uitgeverij Lannoo

Bron » De Standaard