Zinloos geweld anno 1980, getekend Kaplan Murat

‘De stad kan weer rustig slapen. Degene die door sommigen is omschreven als een gevaarlijke crimineel zit opnieuw achter de tralies.’ Nadat hij zich op 28 juli had overgegeven aan de federale politie schreef Kaplan Murat een open brief. De gangster vroeg begrip voor zijn twee weken lange vlucht. Niets rechtvaardigde volgens hem al die jaren gevangenisstraf, want, zo schreef hij, ‘ik heb nooit iemand verkracht of vermoord.’ Maar daar denken ze in Mechelen, 26 jaar na de dood van Paul Schaerlaeken, nog altijd anders over.

Elf oktober 1980. Een druilerige vrijdagnacht. Over de Mechelse Leermarkt weerklinkt het gebonk van fuifmuziek. Voor jeugdhuis Asgard lopen groepjes jongeren af en aan. Het is even over middernacht en op de dansvloer is het drummen voor een plek. Het Koninklijk Atheneum heeft een thé dansant georganiseerd.

Ober Paul Schaerlaeken heeft amper tijd om naar de muziek te luisteren. Hij is voortdurend in de weer met volle dienbladen. Voor hij naar het jeugdhuis vertrok, heeft Paul thuis zijn 23ste verjaardag gevierd. Zijn negen broers en zussen kwamen hem feliciteren. Grote cadeaus waren er niet: de familie Schaerlaeken is een arbeidersgezin uit een sociale woonwijk. Sinds zijn moeder twee jaar geleden stierf en zijn oudere broer en zus trouwden, is Paul, de vierde in de rij, een van de grootste kostwinnaars. Elk weekend gaat hij opdienen om geld bij te verdienen.

Iets over half een wordt het feestgedruis in jeugdhuis Asgard ruw verstoord. Een bende jonge Franstalige Brusselaars heeft zich met veel lawaai voorbij de inkom gewerkt. Met ogenschijnlijk niets om handen staan ze achter in de zaal wat rond te kijken. De 22-jarige Wahid Zenasni oefent zijn haviksblik. Hij heeft de reputatie elk meisje te kunnen versieren. Maar in Mechelen vangt hij bot: het meisje op wie hij zijn oog laat vallen moet niets van zijn charmes weten.

Wanneer Zenasni aandringt, haalt het meisje haar vrienden erbij. De wederzijdse beschuldigingen ontaarden in een vechtpartij. Wanneer Paul Schaerlaeken wil tussenkomen om de gemoederen te bedaren, krijgt hij een dolk tussen de ribben geplant. Het is dodelijk raak. Aan de rand van de dansvloer zakt hij in elkaar. Zijn ademhaling stokt, zijn polsslag zakt weg.

Herman De Munter, toen 24, was die avond met een groepje vrienden uit Sint-Katelijne-Waver in het jeugdhuis. Hij stond op de dansvloer toen er plots langs alle kanten werd geduwd en getrokken. “Ineens kreeg ik een por in mijn rug. Ik gaf een duw terug, waarop ik een slag van een matrak in mijn nek kreeg.”

De Munter ligt een paar seconden uitgeteld op de dansvloer. “Toen ik bij bewustzijn kwam, waren ze volop tegen mij aan het trappen. Ik kon niets anders doen dan mijn handen voor mijn gezicht houden.” Enkele meters verderop krijgt Carl Gommers, een vriend van De Munter, een mes in het gezicht. Bloedend strompelt hij naar buiten. Wanneer De Munter weer is rechtgekrabbeld gaat hij zijn vriend achterna. Gommers is met de auto, De Munter zou met hem naar huis rijden.

Maar op de Leermarkt botst De Munter opnieuw op zijn belagers. Ze komen met een auto achterwaarts op hem afgereden. De auto stopt, vijf passagiers stappen uit en halen knuppels en matrakken uit de koffer. “Voor ik het besefte, hadden die gasten mij omsingeld. En maar slaan en trappen, terwijl ik in de goot lag. Toen een van hen een mes bovenhaalde, heb ik teken gedaan dat ik niet meer kon. Toen hield het op.”

Jongeren die het gevecht hebben gevolgd zien een BMW en een Simca 1000 wegscheuren. In het licht van de straatlantaarns kunnen ze nog net een flits opvangen van de nummerplaten. Een derde auto blijft koelbloedig op een nabijgelegen parking staan. Pas nadat het tumult is gaan liggen start de chauffeur zijn wagen en rijdt hij in alle stilte weg.

Vier verdachten kunnen vrij snel na de feiten worden ingerekend: playboy Wahid Zenasni en Thierry Fauville (19) uit Ganshoren en twee minderjarigen. Ze beweren dat ze lid zijn van de bende van Het Rad in Anderlecht. Dat is de wijk die geprangd ligt tussen de Bergensesteenweg en de Brusselse ring. Het is de uitvalsbasis van de Albanese familie Murat. De achttienjarige Kaplan wordt aangeduid als hun bendeleider.

Kaplan Murat staat op dat moment bij de Brusselse politie al bekend voor vechtpartijen en diefstallen. Enkele dagen na de vechtpartij in Mechelen wordt hij opgepakt, met nog zes andere verdachten onder wie Patrick Lambotte, de tweede in rang. De jongste verdachte is amper 15. Allemaal zeggen ze lid te zijn van de bende van Het Rad en geven ze toe de avond van de moord in de Asgard te zijn geweest. Maar niemand heeft met de dolk uitgehaald.

De verklaringen zijn zo afgesproken. Na het incident in Mechelen zette de bende koers naar Brussel. In een park in Koekelberg moest iedereen beloven nooit meer met een woord te reppen over wat die nacht was gebeurd. Ze spraken af wat ze gingen verklaren als ze zouden worden opgepakt. Iemand veegde de vingerafdrukken van de dolk en smeet het moordwapen in de struiken. Daarna zocht iedereen zijn bed op.

Vier dagen na de feiten meldt de laatste verdachte zich: de zeventienjarige Giovanni F., die naar de politie van zijn woonplaats in Sint-Jans-Molenbeek is gestapt. Hij wordt overgedragen aan het parket in Mechelen, dat hem onmiddellijk aanhoudt. Gezien de ernst van de feiten zijn alle twaalf verdachten opgesloten in de gevangenis, ook de minderjarigen. Het is daar dat Giovanni F. enkele uren later al kraakt. Hij biecht op de dodelijke dolksteek te hebben toegebracht.

Na de bekentenis begint ook een tweede minderjarige verklaringen af te leggen. Hij vertelt de speurders dat bendeleider Kaplan Murat nog voor hij het jeugdhuis binnenging een matrak uit zijn autokoffer haalde omdat hij ‘moeilijkheden’ verwachtte. Ook de dolk die Murat tussen de voorzetels van zijn auto bewaarde, werd mee naar binnen genomen.

Jeugdhuis Asgard is al jaren gesloten. In het gebouw bevindt zich nu de drukkerij van de socialistische mutualiteit. En hoewel Giovanni F. bekende de dodelijke dolksteek te hebben toegebracht blijft de moord in het jeugdhuis voor veel Mechelaars onlosmakelijk verbonden met Kaplan Murat. “Het is die naam die is blijven hangen”, zegt de toenmalige voorzitter van het jeugdhuis Mon Janssens. “Ik weet ook niet goed waarom. Misschien omdat hij achteraf zo vaak op televisie kwam wanneer hij weer eens was ontsnapt. ‘Daar’, zeiden we dan tegen elkaar. ‘Dat is die van de Asgard.'”

De nacht van de steekpartij werd Herman De Munter in dezelfde ambulance als Paul Schaerlaeken afgevoerd. “Het was onwerkelijk. Ik zat daar op een bankje terwijl ze die gast aan het reanimeren waren. Ik kon me nog amper bewegen: mijn hele bovenlijf was blauw van de trappen die ik had gekregen. In mijn nek begon zich een bult zo groot als een handbal te vormen, van de matrakslag. De dokters vreesden dat ik een hersenbloeding zou krijgen.”

In het ziekenhuis kreeg De Munter een bed tegenover zijn vriend Carl Gommers. Een verpleegster stopte hem een streepjespyjama in zijn handen. Een dag later werd hij door de gerechtelijke politie uit zijn bed gehaald. In zijn dunne pyjama en op blote voeten moest hij mee voor de eerste wedersamenstelling. In de gietende regen gaf De Munter aan wat hij had gezien en hoe hij op de Leermarkt werd aangepakt. Daarna moest hij, nog altijd in pyjama, mee naar het kantoor van de rijkswacht, waar hij de hele middag bibberend op een bankje doorbracht.

In de vroege ochtend van 11 oktober gaat in de Mechelse Lijsterstraat de bel. Jean Schaerlaeken durft niet naar beneden en maakt zijn zoon Alain wakker. Voor de deur staan twee rijkswachters. “Ze hadden de portefeuille van Paul in hun handen”, herinnert vader Schaerlaeken zich. “Het duurde een half uur voor ze begonnen uit te leggen wat er was gebeurd. Dat Paul een accident had gehad en dat hij in de kliniek was gestorven.”

Over een vechtpartij, laat staan een moord, wordt met geen woord gerept. Later die dag stapt vader Schaerlaeken zelf naar de politie. Hij wil weten wat er is gebeurd. “Ze mochten niks zeggen en stuurden me naar het gerecht. Maar het gerecht, wist ik veel waar dat was. Het enige wat ik er nadien nog van heb vernomen is dat de daders zijn veroordeeld. Maar van een schadevergoeding heb ik niks gezien, geen frank! Een advocaat? Het jeugdhuis had er een. Ik dacht dat dat wel zou toekomen.”

In 1983 kreeg de dodelijke steekpartij haar beslag voor de correctionele rechtbank in Brussel. Vier betichten moesten zich verantwoorden, niet voor doodslag maar voor opzettelijke slagen en verwondingen. Uiteindelijk verscheen alleen de toen 22-jarige Thierry Fauville op de beklaagdenbank.

Bendeleider Kaplan Murat was een week voor het proces met een ladder ontsnapt uit de gevangenis van Vorst. Hij werd later opgemerkt aan het stuur van een gestolen Porsche op de parking van een supermarkt in Sint-Pieters-Leeuw, maar na een dolle achtervolging kon hij ontsnappen. Zijn trouwe luitenant Patrick Lambotte had een jaar voordien zelfmoord gepleegd in zijn cel. De Algerijn Wahid Zenasni liet verstek gaan. En de 17-jarige Giovanni F., die alle schuld op zich had genomen, was overgedragen aan de jeugdrechter. Ook hij daagde niet op.

Fauville hoorde zeven maanden cel met uitstel tegen zich uitgesproken, en 4.000 frank boete. Zenasni werd bij verstek tot dezelfde straf veroordeeld. Kaplan Murat kreeg twee jaar cel en een boete van 8.000 frank. Maar dat was omdat de rechtbank een tweede dossier tegen hem had: in november 1981 had hij twee garagisten bedreigd en geslagen die hem geen BMW wilden lenen.

Herman De Munter stelde zich burgerlijke partij op het proces, maar heeft nooit een frank schadevergoeding ontvangen. “Integendeel: ik moest 20.000 frank neertellen om mij medisch te laten keuren. Na meer dan een jaar, toen alle letsels verdwenen waren. Dat proces was echt verloren tijd.” Al heeft De Munter wel begrip voor de omstandigheden. “Twintig jaar geleden bestond er niet zoiets als slachtofferhulp. Ook was de familie van de zeventienjarige Italiaanse dader straatarm. Daar hoefden we ons heil niet van te verwachten.”

Blijft de vraag wat Kaplan Murat kwam zoeken op een studentenfuif in Mechelen. Uit de verklaringen die de bendeleden aflegden, waren ze die avond van plan geweest naar De Molen te gaan, een dancing waar destijds het betere volk uitging. “Zeg maar gerust: een rijkeluisclub”, grijnst Herman De Munter. “De hele ploeg van KV Mechelen ging daar op stap. Je kwam er mannen tegen als Franky Vercauteren en Alex Czerniatynski. Zondagochtend werd daar tot vijf uur gefeest. Er kwamen ook dragqueens. Dat zag je in die tijd niet vaak.”

Het lijkt twijfelachtig of Murat en zijn vrienden ooit voorbij de portiers van De Molen zouden zijn geraakt. “Wellicht was het hen daar ook niet om te doen”, zegt De Munter. “Op de parking van De Molen stond de ene sportkar naast de andere te blinken. Elke week werd er wel eentje gestolen. Ik geloof niet dat ik daar een tekeningetje bij moet maken.”

Bron » De Morgen | Sue Somers