Professor Criminologie (VUB): “Er is te weinig diversiteit binnen het politiekorps dat nog steeds te wit is”

Regelmatig bereiken ons beelden van binnen- of buitenlands politiegeweld. Om een betere kijk te krijgen op deze maatschappelijke problematiek spraken we met Sofie De Kimpe, professor in de Criminologie aan de Vrije Universiteit Brussel, gespecialiseerd in veiligheid en de werking van politiediensten.

In zijn boek The End of Policing vertelt Alex Vitale, professor sociologie aan het Brooklyn College, dat de politie in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten niet ontstond om misdaad te bestrijden. Men riep haar in het leven omdat nieuwe socio-economische structuren in de 19de eeuw dit vereisten. Haar taak bestond er met name in om de protesten van de arbeidersklasse en de grote groep armen en landlopers neer te slaan. Het handhaven van de orde betekende in feite niets anders dan de gefortuneerden beschermen. Welke waren de ontstaansredenen van de Belgische politie?

Onze politiedienst was bij haar ontstaan geënt op de politie van Napoleon. De sterk wantrouwige keizer wilde met zijn centralistisch georganiseerde politie vooral de interne veiligheid van zijn grondgebied verzekeren. Zodoende kon hij zich concentreren op wat hij het liefst deed, oorlog voeren. Bij haar onafhankelijkheid was België, in vergelijking met de buurlanden, een vrij liberale staat. Dit zorgde ervoor dat de Napoleontische Haute Securité (Staatsveiligheid) ietwat op de achtergrond verdween. Tegelijkertijd richtte België de gendarmerie (rijkswacht) en de gemeentepolitie op. De gendarmerie loste het leger af om grootschalige binnenlandse sociale protesten, vooral van de arbeidersklasse, de kop in te drukken.

Later investeerde de overheid in periodes van sterke onrust (manifestaties voor algemeen kiesrecht, mijnstakingen, …) telkens fors in de rijkswacht (manschappen, middelen). Bovendien is de rijkswacht historisch gelinkt aan het leger. Zo resideerde ze tot 1992 onder de bevoegdheid van Defensie, wat bijvoorbeeld betekende dat de rijkswachtofficieren aan de militaire school hun opleiding kregen. De korte resterende tijd, in 2000 schafte men de rijkswacht af, verbleef de dienst onder auspiciën van Binnenlandse Zaken. Vanaf eind jaren 80 is de regering sterk gaan investeren in de gemeentepolitie via het programma politie voor de burger. Sindsdien kende deze een herwaarderingsoperatie waardoor ze in 2000 bijna even sterk was als de rijkswacht.

Politiemensen hebben geen makkelijke taak. Ze moeten vaak tussenkomen tijdens conflictsituaties. Hoe worden ze op deze werklast voorbereid en vanaf welke leeftijd kan men aantreden?

Op dit moment kan men vanaf 18 jaar solliciteren om bij de politie te gaan werken. De aspiranten moeten geen hogere studies gevolgd hebben. Een ASO-, BSO- of TSO-diploma volstaat. Wordt een kandidaat weerhouden dan krijgt hij een opleiding aan de politieschool. Na drie maanden krijgt men de graad van agent en negen maanden later, in totaal dus één jaar, behaalt men de graad van inspecteur en mag men full equipped(pepperspray, handboeien, wapenstok, dienstwapen) zijn job uitoefenen. In de politieschool wordt op communicatievaardigheden geoefend, maar al bij al denk ik dat 18 jaar te jong is en dat de opleiding onvoldoende ondersteuning biedt om het werk van politieagent adequaat uit te oefenen.

Men hoort vaak dat er te weinig middelen en manschappen voor de politie worden vrijgemaakt en dat dit, omwille van veel overwerk en dergelijke meer, voor veel frustraties bij de ordehandhavers zorgt. In hoeverre klopt dit verhaal?

Om te beginnen moet men een onderscheid maken tussen de federale politie, welke haar middelen van de centrale overheid ontvangt, en de lokale politie die van de gemeente afhankelijk is. Bij deze laatsten zijn er rijke en minder rijke politiekorpsen. Antwerpen en Watermaal-Bosvoorde zijn rijke gemeenten, met een grote bereidwilligheid van de burgemeester om in de lokale politie te investeren. Zij hebben dus voldoende manschappen en middelen. In gemeenten met economische moeilijkheden, bijvoorbeeld Anderlecht of Molenbeek, kampt de politie inderdaad met onderbemanning. Wat zonder meer zijn weerslag heeft op de arbeidsomstandigheden en de veiligheid binnen deze gemeenten.

Het federale niveau heeft evenzeer een tekort aan middelen. Maar misschien nog meer dan middelen heeft ze nood aan vernieuwingen. Men zou onder andere meer moeten investeren in informatie- en communicatietechnologie (ICT) en inzetten op het moderniseren van de politie. Denk dan aan het opbouwen van kennisontwikkeling en het maken van een criminaliteitsbeeld. Bij dit laatste brengt men in kaart welke criminaliteitsorganisaties waar actief zijn, en welke geldstromen ze voeden. Er is eveneens nood aan wetenschappelijke of hoog opgeleide politie die op basis van onderzoeksresultaten naar de praktijk kijkt en aan de hand hiervan haar tussenkomsten bepaalt.

In het buitenland is dit veel beter georganiseerd. In België zien we zelfs een trend waarbij rijkere lokale politiediensten zelf in deze zaken investeren, omdat het federale niveau het te weinig doet. Dit zorgt voor een verbrokkeling in tig autonoom werkende politiediensten, wat natuurlijk niet de bedoeling is, omdat dit kan resulteren in het niet langer samenwerken tussen de centrale gespecialiseerde diensten en de lokale diensten, wat net een meerwaarde meebrengt. Tenslotte, wanneer men het totaal aantal politiemensen per bevolkingshoofd in België vergelijkt met andere Europese landen, blijkt dit voldoende. Alleen stellen we vast dat er een slechte verdeling van de manschappen is, wat overeenkomt met de financiële sterkte of zwakte van de gemeente.

En toch wordt het gebrek aan manschappen en middelen als oorzaak voor frustraties en absenteïsme naar voren gebracht. Is er dan niks van aan?

Het absenteïsme is volgens mij vooral het gevolg van te weinig aandacht voor Wellbeing en Human Resource Management binnen de politiewerking. Een agent heeft een discretionaire bevoegdheid. Dit wil zeggen dat men over een zekere mate van vrijheid beschikt om al dan niet te verbaliseren. Dat kan positief uitdraaien, men hoeft niet alles te verbaliseren, maar het kan ook in pestgedrag van de politieambtenaar uitmonden. Spijtig genoeg zijn er te weinig evaluatiemomenten waarbij agenten met anderen over de invulling van hun discretionaire bevoegdheid kunnen reflecteren. Bijgevolg blijft de agent vaak alleen achter en is onzeker of hij zijn taak wel goed uitvoert. Deze situatie genereert enorm veel stress.

Daarnaast is er onvoldoende wisselwerking tussen de street cop en de management cop. Beide hebben elkaar nodig. De agent op straat heeft sturing nodig en de management cop heeft feedback nodig van de praktijkwereld. Maar vooralsnog is er te weinig informatie-uitwisseling tussen de twee. Bovendien, en dit wil ik expliciet gezegd hebben, is er een probleem met de vakbonden. Dewelke trouwens meer en meer een probleem in het politiebestel vormen. Zij brengen het thema van absenteïsme te weinig op de politieke agenda.

Daarnaast pleiten ze ervoor om in bepaalde politiezones shiften van 12 uur in te voeren. Maar men kan van een agent niet verwachten dat hij 12 uur aan een stuk geconcentreerd aan het werk gaat. Men mag niet vergeten dat de politie met track and trace wordt gemonitord. Even op een bank gaan uitrusten kan dus niet. Deze lange shiften wegen enorm op de agenten en zorgen ervoor dat ze geïrriteerd, ook naar burgers toe, of cynisch worden en zich uiteindelijk afwezig melden of soms zelfs een andere job gaan zoeken.

Eind mei toonde het RTBF-programma Investigation een niet zo fraai beeld van de sfeer binnen de Belgische politie. 25 procent van de vrouwelijke agenten zegt geregeld seksueel georiënteerd pestgedrag van collega’s te ondergaan. Daarnaast heeft één op drie agenten last van moreel pestgedrag, vaak met een racistische ondertoon, op de werkvloer. Hoe schat u deze feiten in?

Ik heb het programma niet volledig gezien, wel verschillende trailers en ik heb er over gelezen. Dat er zo een groot deel van de vrouwen seksueel pestgedrag ondergaat was ook voor mij schrikken, maar al bij al verrasten de resultaten me niet. Volgens mij is de immer geldende zwijgcultuur binnen de politiediensten de oorzaak voor deze wantoestand. Stel dat een agent door een ander gepest wordt, dan is het niet gebruikelijk om de overste hiervan op de hoogte te brengen. Dit wordt gezien als klikken, en dat is binnen de politierangen not done. De druk om de omerta in stand te houden is voorlopig nog te sterk. Alleen de Siciliaanse maffia houdt de omerta nog feller in ere (lacht).

Bij manifestaties lijkt de politie eerder uitgerust om een tegenstander in de pan te hakken dan dat ze een manifestatie in goede banen moet leiden. Daarbij draagt ze uniformen en wapens die weinig voor het leger moeten onderdoen. Hoe zijn we in deze situatie verzeild geraakt?

Tot het einde van de jaren 1980, na de Bende van Nijvel en de CCC, pleitte de politie na iedere crisis voor meer manschappen en middelen en vond hiervoor gehoor bij de overheid. Dit veranderde aan het begin van de jaren 1990 toen de socialisten in de regering kwamen. Zij wilden een politie voor de burger ontwikkelen. In de praktijk investeerde men vanaf dan in een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening in plaats van in een zoveelste verhoging van manschappen of het aanschaffen van nieuwe wapens. Men begon meer te monitoren, de Algemene Politie Steundienst (APSD) werd hiervoor onder andere opgericht. Interventies baseerde men nu meer op de gegevens die men had verzameld. In dezelfde periode benaderde men drugsgebruik ook eerder preventief dan louter repressief.

Na de terroristische aanslag op de Twin Towers (2001) veranderde dit compleet en ging men opnieuw inzetten op meer zwaarbewapende agenten. Na een terroristische aanval ontstaat telkens een angstmoment in de samenleving die sommige politieke partijen gebruiken om het repressieapparaat aan te scherpen. Tegelijkertijd wordt deze aanpak op zulke momenten door een groot deel van de bevolking geslikt en voert men deze maatregelen snel in. Hetzelfde gebeurde na de aanslag op Charlie Hebdo (2015), dat de burgemeester van Antwerpen gebruikte om het Snel Response Team (SRT)in te voeren. Zij beschikken over semi-automatische wapens en less lethal-wapens die kunststof projectielen afvuren. Ook na de bomaanslagen in Brussel (2016) voerde de Federale Overheid samen met het Brussel Hoofdstedelijk Gewest een dergelijke maatregel met het kanaalplan in. Concreet betekende het een uitbreiding van de strafbepalingen, een verhoging van het aantal politiemensen en de komst van nieuwe pantserwagens. Zelfs het leger verscheen in het straatbeeld, dat was van met de Bende van Nijvel geleden.

Tijdens een angstperiode kunnen politici gebruik maken van de angst bij de burger om meer drastische maatregelen te nemen, maar in feite is dit niet nodig.

Politici beslissen met andere woorden hoe de politie is uitgerust en welk soort criminaliteit ze op welke manier opsporen.

Absoluut. In de partijprogramma’s kan men lezen welke maatregelen een partij gerealiseerd wil zien. Vlaams Belang vraagt veel middelen voor de politie en wil graag een soort Guantanamo-achtig centrum bouwen. De PVDA daarentegen wil meer investeren in Harm Reduction en pleit voor de legalisering van cannabis. Iedere partij heeft zo zijn eigen politionele stokpaardjes.

Een peiling, van het Centre de recherches politiques de Sciences Po, naar het kiesgedrag van de politie voor de Franse presidentsverkiezingen van 2017 onthulde dat meer dan de helft van de agenten voor de extreem rechtse kandidaat, Marie Le Pen, zou stemmen. Is er in België een zelfde tendens?

Ten tijde van de Bende van Nijvel beweerde men dat de rijkswacht linken met extreem rechts had. Er zijn nooit bewijzen voor deze stelling aangevoerd. Tezelfdertijd is er tot op de dag van vandaag geen wetenschappelijk onderzoek geweest naar een mogelijke band tussen de twee, dus wie weet? Wel vroeg men aspirant agenten op de politieschool hoe ze zichzelf situeerden op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 links en 10 rechts is. Het gemiddelde antwoord was 7, dus eerder rechts. Maar dit is niet zo vreemd gezien men rekruteert uit een samenleving waarin een grote groep rechts neigt te denken.

Inmiddels kent België een lange lijst van gratuite politiegeweldincidenten. Een greep uit het recente verleden: het klimaatprotest in Brussel, de asielzoekers in het Maximiliaanpark, de Franse journalist die na de BLM-manifestatie door een agent zwaar geïntimideerd werd of nog de brutale aanhoudingen van Sofie Dewulf (partner van Arno) en het Europese parlementslid, Pierrette Herzberger-Fofana. Herbergen deze incidenten een structureel probleem?

Er zijn verschillende problemen. Om te beginnen is er te weinig diversiteit binnen het politiekorps dat nog steeds te wit is. Wij leven niet meer in een witte wereld en het zou goed zijn mochten de agenten zich daar meer bewust van worden. Daarbij komt dat politiemensen te vaak én foutief criminaliteit associëren met persoonskenmerken, waarbij vandaag de kleur van de burger veelal een doorslaggevende rol speelt. Een donker persoon roept veel eerder het idee van crimineel op dan een wit persoon.

Politiegeweld gebeurt buitenproportioneel vaak tegen etnische minderheden of mensen waar de agent zich niet mee identificeert of vereenzelvigt. In Schotland, dat geen migratieprobleem kent, stelt men vast dat niet de etnische minderheden disproportioneel vaak door de politie gestopt worden, maar de jongeren uit achtergestelde buurten. Het klassieke beeld van de ordehandhaver bestaat teveel uit stereotypen. Bovendien schuilt er in het politieoptreden vaak iets van een wij tegen zij-mentaliteit waarbij er niet veel moet mislopen voor er politiegeweld volgt. Er is geen onderzoek naar, maar ik vermoed dat de Belgische politie veel te vaak pepperspray onrechtmatig inzet.

Hoe kan men dit bijsturen?

Vanaf de selectie moet men een strengere screening doorvoeren en mogelijke probleemgevallen weren. Verder moet men nagaan wat de drijfveer is om agent te worden. Sommige 18-jarigen solliciteren bij de politie omdat ze al vanaf hun opleiding een goed loon ontvangen. Maar dit alleen is géén goede reden om agent te worden. Het mentorschap vormt een ander probleem. Een rekruut die vers van de politieschool komt, krijgt op het terrein een mentor toegewezen. Deze persoon vervult een determinerende rol in de houding die de nieuweling zal aannemen bij het uitvoeren van zijn functie. Bijgevolg is het niet uitgesloten dat de mentor heel wat persoonlijke, doch onjuiste, beschouwingen of vooroordelen doorgeeft. Maar dewelke voor de nieuweling als juist zullen gelden. Zulke onjuistheden opnieuw afleren is zeer moeilijk.

Daarnaast zou men er goed aan doen om de politieopleiding binnen het hoger onderwijs te organiseren. Zodoende zou de opleiding 3 jaar duren en gelijkgesteld worden met een bacheloropleiding. Indien de opleiding zo lang zou duren kan men de aspirant-inspecteurs veel beter opleiden, van een breder wereldbeeld voorzien, hun communicatievaardigheden trainen en hun handelen veel meer met wetenschappelijke feiten onderbouwen, dan met stereotypen en vooroordelen. Eerdere pogingen om de opleiding op deze wijze te reorganiseren werden in het verleden afgevoerd. Hopelijk kan het in de toekomst wel. Noorwegen is hier al een tiental jaar mee bezig. Ook Denemarken, Nederland en meer recentelijk het VK hebben de ommezwaai gemaakt.

Tenslotte moeten er meer evaluaties gebeuren gedurende de loopbaan van de agent. Op zulke momenten kan de agent met anderen of oversten kritisch reflecteren over zijn politionele handelen en dat van het korps.

Wie controleert de politie wanneer er klachten over de politie komen?

Deze klachten behandelt het Comité P dat in 1992 in het leven geroepen werd en rechtstreeks verantwoording aan het parlement aflegt. De leden van het comité hebben een parlementair statuut en de graad van hoofdcommissaris. Hun rapporten bespreekt men teveel achter gesloten deuren van de parlementaire commissie ter zake. Het is onmogelijk gebleken om de cijfers betreffende het aantal klachten, en welke sancties hier tegenover staan, te krijgen. Ook de lokale politiezones houden deze cijfers geheim.

Ik probeerde reeds herhaaldelijk, zelfs via gemeenteraadsleden, inzicht te krijgen in de materie. Na lang wachten ontving ik een papiertje met enkele cijfers erop, maar niets relevants. Vaak beweert men dan dat men de privacy van de agent wil beschermen, maar dit is nonsens. In België is er een gebrek aan transparantie over deze cijfers. In de Angelsaksische landen bestaat er veel meer een traditie van accountability waardoor de politiechefs zich verplicht voelen om de transparantie te waarborgen.

Leidt dit niet tot een gevoel van straffeloosheid?

Dat kan zeker een probleem zijn. Laat me een voorbeeld geven. Eén van mijn studenten stuurde me onlangs een screenshot van de Facebookpagina van haar oom, die tevens politieagent is. Op zijn pagina stonden expliciet racistische uitspraken in de trant van “zet ze daar in Molenbeek tegen de muur en schiet ze allemaal af”. Waarop ik beslis om de leidinggevende van de politiezone op de hoogte van het voorval te brengen. Enkele dagen later bekijk ik opnieuw de Facebookpagina van de politieman en stel vast dat de racistische posts er nog steeds staan! Wellicht is de leidinggevende niet tussengekomen en is deze gebeurtenis evenmin in de politieman zijn dossier opgenomen. Daardoor kan de agent zich inderdaad straffeloos wanen. En wanneer hij morgen politiegeweld ten aanzien van niet witte mensen gebruikt, heeft men geen weet van zijn eerder geplaatste racistische posts, waardoor men de situatie niet volledig kan inschatten.

Om het gevoel van straffeloosheid te bestrijden zou het niet slecht zijn indien de top van de politie bewust wordt dat men zich voor het politionele handelen moet verantwoorden. Dit is nog veel te weinig het geval. Kijk naar de onmogelijkheid om de gegevens van politiegeweld, en mogelijke sancties hierop, in te kijken. Waarom zijn er geen cijfers omtrent de zeer veel uitgevoerde identiteitscontroles?

Sinds de politiehervorming heeft het beleid nagelaten, vaak onder financiële druk, te investeren in monitoring, wetenschappelijke politie en het afleggen van verantwoording. Men denkt dat dit verloren geld en energie is, maar we betalen hier een zeer hoge prijs voor. Want de oplossingen die vandaag worden voorgesteld, investeren in zwaarbewapende manschappen, zijn erger dan de kwaal. Ik ben nogal pessimistisch wanneer ik de huidige toestand observeer en voorspel in de toekomst nog meer rellen, een groter wordende vertrouwenskloof tussen de bevolking en de samenleving, in het bijzonder met de minderheidsgroepen.

Verandering wordt dikwijls aangestuurd wanneer er iets ergs gebeurt. In Schotland bijvoorbeeld werd toevallig de tienerzoon van een parlementair bij een Stop & Search aangehouden én brutaal behandeld. Dit incident leidde tot een grondig onderzoek waarna de hoogste politiechef ontslagen werd.

Indien u morgen de bevoegdheid over de politie krijgt wat zou u dan doen om de huidige werking te verbeteren?

Als minister van Binnenlandse Zaken zou ik zwaar investeren in een geïntegreerde aanpak van enerzijds een sterke Human Resource Management (rekrutering, selectie, brede opleiding, loopbaanmanagement en diversiteitsbeleid) en anderzijds een goede criminaliteitsrecherche (computer crime unit, blockchain) die door monitoren een nauwkeurig criminaliteitsbeeld schetst.

Als burgemeester zou ik inzetten op een goede wijkwerking gekoppeld aan een lokaal verankerde recherche, maar ook aan een apart uitgebouwde verkeerspolitie!

Afsluitend, welke kenmerken moet een goede agent hebben?

Ten eerste moet hij zeer empathisch zijn, een brede kijk op de wereld hebben en over veel sociale vaardigheden beschikken. Hij moet goed kunnen luisteren, maar tevens moet hij goed kunnen uitleggen wat hij wil vertellen aan zeer verschillende soorten individuen. Bovendien moet hij probleemoplossend kunnen denken en in goed partnerschap met de samenleving samenwerken. Een opleiding van drie jaar is dus geen overbodige luxe.

Bron » De Wereld Morgen | Patrick Dewals

Ultieme hervormingsplannen Geens stuiten op verzet

Met de hulp van CD&V-Kamerleden en de coronacrisis wilde minister van Justitie Koen Geens alsnog enkele grote hervormingen doorduwen. Maar na een clash met de magistratuur en de oppositie trekt hij zich terug.

Sinds zijn aantreden als minister van Justitie in 2014 liet Koen Geens (CD&V) een lawine hervormingen op de gerechtelijke wereld los. Maar lang niet alle projecten haalden de eindstreep, onder meer door de lopende zaken waarin zijn departement sinds de val van de regering-Michel, eind 2018, verkeert.

Geens wil, met de mogelijke komst van een nieuwe regering, zijn erfenis nog zo veel mogelijk veiligstellen. In de Kamer liggen twee baanbrekende wetsvoorstellen voor die formeel zijn ingediend door twee CD&V-Kamerleden, maar in de praktijk teksten zijn die het kabinet-Geens opstelde.

Geens had een eerste reeks verregaande hervormingen slim vastgehaakt aan noodmaatregelen om justitie in deze coronatijden goed te laten functioneren. Samen met tal van andere kleine wijzigingen zijn die gebundeld in een vergaarwet – een beproefde methode van Geens.

Videoconferentie voor gedetineerden

Door de koppeling besliste de Kamer op 28 mei het wetsvoorstel, ingediend op 27 mei, een spoedbehandeling te gunnen. Onder meer de Raad van State en diverse adviesorganen moesten zich in ijltempo uitspreken. Maar na hevig protest laat het kabinet-Geens vandaag aan De Standaard weten dat de heetste hangijzers uit het voorstel worden gehaald.

De tekst bepaalde dat bij de hele strafprocedure – van voorlopige hechtenis tot een mogelijk strafproces zelf – videoconferentie kan gebruikt worden, zodat gedetineerden niet verplaatst moeten worden uit de gevangenis. De enige uitzondering was het hof van assisen.

Als een rechter belangen kon inroepen als de volksgezondheid, de openbare orde en veiligheid of de verkorting van de procedure, kan de behandeling op afstand zelfs opgelegd worden tegen de wil van de verdachte en de advocaat in.

Schriftelijke behandeling rechtszaken

Daarnaast promootte het voorstel ook sterk de schriftelijke behandeling van rechtszaken. Die bestaande procedure wordt door partijen niet vaak verkozen, omdat het vaak geen tijdswinst oplevert. Nu zouden schriftelijke behandelingen voorrang krijgen.

Maar de voorstellen stuitten op collectief verzet van de magistratuur en advocatuur. De Adviesraad van de Magistratuur, het College van Procureurs-Generaal, de Hoge Raad voor Justitie, de advocatenordes: alle schreeuwden ze moord en brand, onder meer omdat de rechten van verdediging en het principe van openbaarheid van rechtspraak op de helling zouden staan.

‘Basisprincipes justitie in gevaar’

In Franstalig België werd de afgelopen week gesproken van een vermarkting van justitie. ‘Deze heimelijke hervorming onder het mom van urgentie bevestigt de groeiende kloof tussen de rechterlijke en de uitvoerende macht’, zei Jean De Codt, tweede in rang bij het Hof van Cassatie, vandaag in Le Soir. ‘De rechterlijke macht verdedigt een humane justitie, de uitvoerende denkt alleen aan de cijfers.’

Ook bij oppositiepartijen PS en Groen/Ecolo was het verzet groot. ‘Deze verzamelwet brengt, onder het mom van rationalisering, efficiëntie en modernisering, bepaalde basisprincipes van onze justitie in gevaar’, zei Groen-Kamerlid Stefaan Van Hecke aan Belga. De Raad van State veegde intussen de ingeroepen hoogdringendheid van tafel.

Bij het kabinet-Geens klonk aanvankelijk dat de voorstellen nog besproken en aangepast konden worden in het parlement. In de vooravond volgde dan het bericht dat een groot deel van de wet geschrapt wordt, waaronder de artikels rond videoconferentie en de schriftelijke procedure.

Hof van assisen

Er is nog een tweede tekst van Geens die in mei door CD&V-Kamerleden als wetsvoorstel is ingediend. Het gaat om een document van liefst 729 bladzijden: de nieuwe versie van het Wetboek van strafvordering die Geens al lang in de pijplijn heeft zitten. Daarin staat onder meer een grondige inperking van het hof van assisen en een hervorming van de functie van onderzoeksrechter.

Bij Geens leeft de hoop dat het nog kan worden goedgekeurd. ‘De tekst is het gevolg van het regeerakkoord van 2014’, zei Geens vorige week donderdag in de Kamer. ‘Dit is de derde poging om de strafprocedure te hervormen, de twee vorige mislukten. Wees open van geest om er kennis van te nemen: het is een solide product, vol gezond verstand. Ooit zullen we een akkoord moeten vinden.’

Bron » De Standaard | Matthias Verbergt

Meer burgers krijgen recht op pro-Deoadvocaat

Het wetsvoorstel van de Kamer­leden Stefaan Van Hecke (Groen) en Zakia Khattabi (Ecolo) verhoogt de inkomensplafonds voor de toegang tot een pro-Deoadvocaat. Meer mensen krijgen toegang tot die juridische tweedelijnshulp, waarbij de overheid het ereloon van de advocaat betaalt.

Momenteel mag het loon van alleenstaanden maximaal 1.026 euro per maand bedragen om aanspraak te maken op het pro-Deosysteem. Voor gezinnen is dat 1.317 euro. Vanaf 1 september tot 2023 zullen de limieten in fases verhoogd worden tot 1.500 euro voor alleenstaanden en 1.800 euro of meer voor gezinnen, afhankelijk van het aantal kinderen.

Het voorstel is gisteren goed­gekeurd in de commissie-Justitie met de steun van Groen, Ecolo, de PS, de SP.A, CDH en de PVDA. CD&V onthield zich, de N-VA heeft een tweede lezing gevraagd. Dat heeft volgens Van Hecke te maken met de kostprijs van de uitbreiding: 77 miljoen per jaar. Die komt boven op de andere sociale maatregelen die de voorbije weken zijn goedgekeurd in de Kamer, zoals de pensioenaanpassing voor de mijnwerkers, die 200 miljoen kostte.

Van Hecke zegt die zorg te ­begrijpen. ‘We hebben momenteel heel wat budgettaire uitdagingen, maar dit is niet het zoveelste sinterklaas­cadeau’, zegt Van ­Hecke. ‘Het is om die reden dat de uitvoering in fases gebeurt. Vanaf ­1 september wordt het plafond verhoogd met 200 euro. Nadien voegen we 100 euro per jaar toe.’ De ­rekening volgt pas in 2022. Van Hecke blijft erop vertrouwen dat het wetsvoorstel definitief goed­gekeurd raakt.

De Orde van Vlaamse Balies reageert positief. ‘Met deze maatregel komt de overheid haar grondwettelijke plicht na om rechtsbijstand mogelijk te maken voor een groep die anders uit de boot valt’, zegt woordvoerder Hugo Lamon.

Bron » De Standaard

Ex-rechter rekent af met Justitie: ‘Ondenkbaar wat die rijkswachters allemaal uitspookten’

Het land van de onbestrafte misdaden heet het pas verschenen boek van de gepensioneerde rechter Walter De Smedt. De ondertitel Waarom faalt justitie? laat er geen misverstand over bestaan: België is volgens hem door jarenlange manipulatie uitgegroeid tot een failed state. ‘Ik ben niet de enige die ze gepakt hebben.’

Van de Tweede Wereldoorlog tot nu ziet Walter De Smedt (71) een rode lijn van een door de VS geïnspireerde, extreemrechtse, ondergrondse macht die de staat probeert te ontwrichten. “Wat is een complot?”, repliceert hij als we hem vragen of hij een complottheoreticus is. “De parlementaire onderzoeken over het stay-behindnetwerk Gladio en de Bende van Nijvel stopten toen het te lastig werd. Wie greep toen in? In het eerste Bende-onderzoek omschreef het parlement dat als ‘de duistere macht’.”

De Smedt begon zijn magistratencarrière als substituut bij het Antwerpse parket. Later werd hij er onderzoeksrechter. In 1993 stapte hij over naar het Comité P, dat de politiediensten controleert. Acht jaar later werd hij lid van het Comité I, controleur van de inlichtingendiensten. Als enige Belg ooit zetelde hij in beide comités. In 2007 werd hij strafrechter in Antwerpen. “Na mijn passage bij Comités P en I had ik nooit als rechter mogen terugkeren”, beseft hij nu. “Andere rechters zagen me als een afvallige, ook al was ik juist voor hen in de politiek gestapt.”

Toen De Smedt in mei 2009 een recidiverende gps-dief wegens ‘uitlokking’ vrijsprak, veroorzaakte dat een storm van protest. Dat vonnis leidde twee jaar later tot De Smedts vervroegde pensionering. “Die dag stond er een man voor mij die al negen veroordelingen had opgelopen. Een zware drugsdealer en -gebruiker die een paar maanden eerder voor identieke feiten tot achttien maanden effectieve gevangenisstraf was veroordeeld. Nu bleek dat die straf nooit was uitgevoerd. Ik kreeg het niet verteerd dat die man zonder straf op straat was gezet en zo de kans kreeg om gewoon verder te doen. Als je zo iemand laat gaan, weet je toch dat hij meteen dezelfde feiten pleegt? Daarom was mijn stelling: het feit dat zijn straf níét is uitgevoerd, is uitlokking. Dat was toch zo gek niet? Waarom daar toen zo heftig op gereageerd is? Uit schrik dat nog rechters zouden zeggen: ‘Wij zitten hier niet voor nougatbollen.’”

Schreef u dit boek als verwerking?

“Zo ben ik het beginnen schrijven, maar toen tekenden zich die contouren af van waarom het in dit land al vele jaren misgaat. In essentie komt het altijd op hetzelfde neer: het achterhouden van informatie die door occulte inlichtingendiensten is ingezameld, verwerkt en niet gerapporteerd.”

“Ik was nog substituut toen ik voor de allereerste keer tijdens de zaak-François met zo’n parallelle inlichtingendienst geconfronteerd werd. In 1971 richtte de toenmalige socialistische minister van Justitie Alfons Vranckx het Bureau van de Criminele Informatie (BIC) op. De Amerikanen voerden met hun Drug Enforcement Administration (DEA) een globale war on drugs en het BIC sloot daar naadloos bij aan. De DEA gebruikte bijzondere methoden zoals werken met informanten en infiltratie en uitlokking door undercoveragenten. Bij het BIC waren ook undercoveragenten actief die volledig buiten het gerecht om werkten. Zij waren vogelvrij.”

“De rijkswacht wou ook zoiets en richtte het Nationaal Bureau voor Drugs (NBD) op. Ze pasten de technieken toe die ze van de Amerikanen geleerd hadden. Maar dat liep faliekant af: die mannen werden zelf criminelen. Dat eindigde in 1982 met het proces-François, waarbij rijkswachtcommandant Leon François veroordeeld werd tot één jaar gevangenis met uitstel voor 27 misdrijven, waaronder handel in drugs. Dat belette de rijkswacht niet om de man tot majoor te bevorderen.”

“In 1988 ontdekte ik als onderzoeksrechter in Antwerpen een nieuwe geheime inlichtingendienst van de rijkswacht, de Gerechtelijke Informatiedienst (GID). Niemand had daar ooit over gehoord.”

Hoe kwam u hen op het spoor?

“Bij toeval. Dat was in een zaak van Duitse oplichters die in Antwerpen als ‘beleggingsadviseurs’ actief waren. De rijkswacht had huiszoekingen uitgevoerd, aanhoudingen verricht en ik kreeg als onderzoeksrechter het proces-verbaal op mijn bureau. Dat was opgesteld door liefst acht rijkswachters. Dat waren er bijzonder veel, vond ik, dus belde ik de chef voor meer uitleg. ‘Die kan ik niet geven, want ik was er niet bij’, zei hij. Ik riep ze alle acht bij me. Ze bekenden dat geen van hen bij die operatie betrokken was. Ik stond perplex en vroeg wie dan wel. ‘De mensen van de GID.’ Ik viel uit de lucht. Ze zeiden: ‘Het is een informatieonderzoek van adjudant Willy Van Mechelen waar wij verder niets van weten.’”

‘Topspeurder’ Willy Van Mechelen werd in 2002 veroordeeld tot vijf jaar gevangenis voor de smokkel van 20 ton marihuana.

“Jaren werkte ik onwetend met hem samen. Ik nodigde Van Mechelen uit op mijn kantoor, bleek dat hij zijn huiszoekingen had uitgevoerd samen met Duitse politieambtenaren van een Einsatzkommando. Mijn oren tuitten. Het pv was vervalst en de huiszoekingen waren zonder mandaat uitgevoerd. Ze hadden geld in beslag genomen, maar daar was in het pv niets van terug te vinden. Het stonk langs alle kanten. Ik had toen mijn ogen kunnen sluiten om mijn eigen carrière niet in het gedrang te brengen, maar zo zit ik niet ineen. Ik besloot om een huiszoeking bij de generale staf van de rijkswacht in Brussel te organiseren. Daar vond ik op mijn knieën de complete blauwdruk voor de parallelle GID.”

Dat was geen hobbyclub van een paar gefrustreerde rijkswachtofficieren?

“Dat was een door de rijkswachtstaf opgerichte inlichtingendienst die zich niet enkel beperkte tot het verzamelen van informatie, maar ook geheime operaties uitvoerde. De magistratuur wist daar niets van en werd om de tuin geleid met vervalste pv’s. Ik stelde de onderofficieren in verdenking. Nog voor ik aan Van Mechelen toekwam, vroeg het parket-generaal het dossier op ‘om het te bestuderen’. Zij maakten een ‘eindvordering tot buitenvervolgingsstelling’, want er was zogezegd geen enkel misdrijf gepleegd. Mijn collega van de raadkamer was het daar niet mee eens, het dossier kwam voor het hof van beroep en vervolgens hoorden we er nooit nog iets van.”

Achter de schermen was druk uitgeoefend om de GID uit de wind te zetten?

“Natuurlijk, mijn dossier verhuisde naar de catacomben. Nu moet u weten dat collega’s van de gerechtelijke politie zonder dat ik het wist al een jaar bezig waren met een onderzoek naar die mannen. Wij werden bedrogen met 100 per uur. Toen ik later in conflict raakte met de toenmalige Antwerpse procureur-generaal Roger Van Camp kreeg ik de kans om te gaan werken bij het pas opgerichte Comité P. Daar heb ik geprobeerd om die toestanden écht aan te pakken, maar Freddyke Troch wou niet.”

U bent in uw boek ontzettend hard voor magistraat Freddy Troch die net als u in Dendermonde geboren is, onderzoeksrechter werd en voorzitter van het Comité P was toen u er lid van was.

“Troch heeft mij ontgoocheld. We zijn generatiegenoten en in het begin steunde ik hem. Hij had het onderzoek naar de Bende van Nijvel geleid en beweerde dat toenmalig minister van Justitie Melchior Wathelet hem eraf had gehaald. Ik geloofde hem, tot ik een brief onder ogen kreeg waarin hij schreef dat hij het Bende-onderzoek wou verlaten als hij in ruil gepromoveerd werd tot ondervoorzitter van de rechtbank.”

Ging het in die tijd niet altijd zo?

“Ja, maar toen besefte ik ook dat Troch op de onvoorwaardelijke steun kon rekenen van zijn goede vriend en jaargenoot Tony Van Parys, de CD&V’er die het tot minister van Justitie schopte en Troch in het Comité P katapulteerde. Diezelfde Van Parys begon een afzettingsprocedure tegen mij.”

U was zelf geen politieke maagd: u was van liberale signatuur.

“Ik heb dat nooit onder stoelen of banken gestoken. Ik was wel altijd duidelijk: ‘Ik zit in het Comité P als liberaal, niet als vertegenwoordiger van de liberale partij.’ De liberalen wisten dat ik een dwarsligger ben en dat ze me nooit iets moesten vragen wat niet door de beugel kan. Ik mocht mijn zin doen, met alle gevolgen van dien. (lacht) Herman De Croo is een vriend en zelfs met hem raakte ik ooit in de clinch. Dat was naar aanleiding van de Turkse dossiers, toen bleek dat de rijkswacht halverwege de jaren negentig alweer met haar geheime dienst GID haar boekje ver te buiten gegaan was. U kunt zich niet voorstellen wat die rijkswachters indertijd allemaal uitspookten.”

De rijkswacht is intussen al lang opgedoekt.

“Ze is van naam veranderd. De organisatie van de politie is hervormd, maar het échte probleem werd niet aangepakt: het inwinnen, verwerken en bewaren van informatie. Kennis is macht. Daar ging het altijd over en dat weegt nog steeds als een erfelijke belasting op de politie. In gelijk welke zaak kom je dat probleem van vergaren van informatie in geheime operaties tegen.”

Donald Trump klaagt altijd over tegenwerking door the deep state. U gelooft dat er in België ook zo’n deep state actief is?

“Ik kwam ze zelf tegen. Die deep state is net die ideologisch extreemrechtse stroom van na WO II die het communisme wou tegenhouden. Om dat te begrijpen moet u de boeken over de moord op Julien Lahaut in augustus 1950 lezen. Een week nadat iemand tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn in het parlement riep ‘Vive la république!’ werd Lahaut, de voorzitter van de communistische partij, in zijn huis doodgeschoten. Die moord raakte nooit opgehelderd, tot wetenschappers er zich mee gingen bemoeien. Hij werd vermoord door leden van het door de Amerikanen opgerichte stay-behindnetwerk Gladio. De politie kende de daders, maar de onderzoeksrechters wisten van niets. Een identiek scenario als dat van de GID.”

Zijn de spelletjes en afrekeningen onder magistraten niet een groter probleem dan de deep state?

“Ik ben niet de enige die ze gepakt hebben. Kent u het verhaal van de fiscale substituut Peter Van Calster? In 2011 werd de afkoopwet ingevoerd. Justitie oordeelde dat in grote fraudezaken een minnelijke schikking soms beter is dan verjaring of overschrijding van de redelijke termijn. Over de toepassing van die wet ontstond tijdens de diamantoorlog een meningsverschil tussen Peter Van Calster en de Antwerpse procureur-generaal Yves Liégeois. Van Calster was niet tegen de afkoopwet, maar wou de minnelijke schikking eerst voorleggen aan een rechter. Dat kon voor Liégeois niet. Van Calster werd gepest, kreeg strafrechtelijke onderzoeken over zich heen. Ze haalden alles uit de kast, maar vonden niets want hij is een correcte gast. Uiteindelijk straften ze hem toch met één jaar ontzetting uit zijn ambt, wat opgetrokken werd tot twee jaar. Die man zit nog altijd thuis, terwijl hij van het Grondwettelijk Hof volledig gelijk kreeg. Ze pleegden een karaktermoord op hem.”

Walter De Smedt, Het land van de onbestrafte misdaden, Kritak, 288 blz., 22,99 euro

Bron » De Morgen

Private bedrijven azen op data van Justitie

De jacht op de data van Justitie is open. De magistratuur vreest luidop voor een digitale uitverkoop aan private bedrijven. Volgens gewezen topmagistraat Bruno Luyten liggen de data van het gerecht bijna op straat. De FOD Justitie zegt de controle te blijven behouden.

“Als minister van Justitie hecht ik veel belang aan een correcte verwerking en gebruik van uw gegevens.” Zo ondertekent CD&V-kopstuk Koen Geens de ‘Week van Geens’, uitgestuurd als nieuwsbrief door de FOD Justitie. Niemand die daaraan twijfelt. Vraag is of de minister nog wel vat heeft op de gerechtelijke data, of althans een deel daarvan.

Justitie beschikt niet over de financiële middelen om elektronische data zelf te beheren. Die data zijn belangrijke instrumenten om de veiligheid te verzekeren en recidive te bestrijden. In de zoektocht naar partners klopte de federale overheidsdienst in tempore non suspecto aan bij aanverwante beroepsgroepen: advocaten, gerechtsdeurwaarders en notarissen.

Die voor de hand liggende keuze resulteerde in 2016 in een samenwerkingsprotocol. De conventie werd ondertekend door de FOD Justitie, de Ordes van Advocaten, de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat en de Nationale kamer van Gerechtsdeurwaarders. Het protocol bepaalt dat de uitwisseling van informatie verloopt “via door de beroepsgroepen opgerichte digitale platformen”.

De magistratuur was niet geraadpleegd. De poppen gingen meteen aan het dansen. Het College van hoven en rechtbanken, dat alle rechters in ons land vertegenwoordigt, waarschuwde voor een verregaande privatisering. “Door een gebrek aan budget kiest Justitie voor een uitbesteding van ICT aan externe partners, waarbij privébedrijven het monopolie vergaren op cruciale tools.”

“De magistraten hebben altijd gezegd dat de overheid de gegevens moet beheren. Wij zijn eigenaar van de data”, zegt Bruno Luyten, ere-eerste voorzitter van het hof van beroep in Antwerpen. “De beroepsgroepen zijn met onze gegevens weg. Dat bleek een onderdeel van de agenda te zijn. Wij hadden dat helaas niet door. De data van het gerecht liggen bijna op straat.”

Pad naar favoriete rechter

De Vlaamse en Brusselse advocatenbalies stampten een eigen commerciële vennootschap uit de grond: Diplad. Die ICT-onderneming beheert onder meer de gegevens van het Digital Platform for Attorneys (DPA). Advocaten gebruiken dat voor het digitaal indienen van processtukken. De gegevens van DPA, waaronder conclusies en overtuigingsstukken, worden bewaard in een niet-geanonimiseerde databank. De ontwikkeling kostte 8,5 miljoen euro.

Diplad mag de data twee jaar bewaren. Niet langer. Maar het bedrijf kan ze in die tijdsspanne wel in de etalage zetten. “Het risico dat de gegevens aan derden verkocht worden, is zeker niet onbestaande. Om niet te zeggen reëel. Ook al benadrukken ze dat niet te zullen doen, bij gebrek aan eigendomsrecht van deze data”, stelt Luyten.

In de ogen van Luyten is de rechterlijke orde de behoeder van de privacy, die sterk in het gedrang komt. “De databank van Diplad bevat gevoelige informatie die je niet zomaar op straat wil gooien. Bijvoorbeeld over een arbeidsongeval. Of over een Bekende Vlaming die aan aids lijdt. Het is alsof de belastingaangifte terechtkomt bij de vereniging van belastingconsulenten.”

Op de vraag wat potentiële klanten met de gegevens kunnen doen, geeft de gewezen voorzitter van het hof van beroep een kort en bondig antwoord: “Alles”. Zo kunnen de data burgers en bedrijven de weg wijzen naar de rechter van hun keuze. “Door gegevens te vergelijken kunnen ze nagaan welke rechter milder is voor bijvoorbeeld vluchtmisdrijf. Of voor welke burgerlijke rechtbank je het best kan dagvaarden.”

“In burgerlijke zaken kan gecheckt worden of een cliënt geld heeft en of hij al eerder in soortgelijke zaken betrokken is geweest. Dat iemand over een belangrijk vermogen beschikt, is interessante informatie bij een procedure rond ‘private banking’.” Bij die financiële dienstverlening van banken moeten welgestelde particulieren doorgaans beschikken over minimaal 1 miljoen euro om vrij te besteden. Volgens Luyten laten de financiële voordelen zich raden. “Bedrijven gaan zich toeleggen op de meest lucratieve business. Informatisering is de heilige graal van Justitie.”

Twee spelers in arena

Met het platform RegSol beheert Diplad de uitwisseling van digitale gegevens van een faillissement. En dat tussen alle spelers: ondernemingsrechtbanken (de vroegere rechtbanken van koophandel), curatoren, schuldeisers en andere belanghebbenden. Banken, werknemers en leveranciers die geld eisen van een failliet bedrijf maken dat digitaal kenbaar. Op het platform passeren jaarlijks 200.000 schuldvorderingen.

Caroline Daniels (Leuven Centre for Public Law): ‘Privébedrijven krijgen een monopolie op applicaties van Justitie. Soms zelfs zonder enige vorm van aanbesteding’
“Dossiers over faillissementen vind je niet meer terug bij de griffies. Die zijn ondergebracht bij RegSol. Ook hier gaat het om gevoelige info, zoals de solvabiliteit van mensen. Gegevens over takken van de Russische maffia moet je opvragen bij curatoren en niet langer bij ondernemingsrechtbanken.”

Een volgende uitbesteding is volgens Luyten de collectieve schuldenregeling, die de jongste jaren een spectaculaire stijging kent. “Justitie gaat daarvoor 1,5 miljoen euro aan Diplad betalen. In de ogen van balies en deurwaarders verschijnen dollartekens.”

“De strijd om de data van Justitie is volop aan de gang”, stelt Luyten. “In de arena staan twee spelers. Aan de ene kant Justitie en de beroepsgroepen. Aan de andere kant de magistraten, die maar al te goed begrijpen wat er aan het gebeuren is. Zij voelen zich gesteund door de Gegevensbeschermingsautoriteit, die uitdrukkelijk gesteld heeft dat privébedrijven de gerechtelijke data niet mogen bewaren.”

Digitale uitverkoop

Bruno Luyten staat lang niet alleen met zijn kritische bedenkingen. “Bij de magistratuur leeft terecht de vrees dat er een soort van digitale uitverkoop aan de gang is”, zegt Caroline Daniels, advocate aan de balie van Brussel en medewerkster van Leuven Centre for Public Law. “Privébedrijven krijgen een monopolie op applicaties van Justitie. Soms zelfs zonder enige vorm van aanbesteding.”

Volgens Luyten is dat al het geval met de dossierbeheerapplicatie Mammoet@CentralHosting, kortweg MaCH. Dat is het technologisch paradepaardje van Justitie. Daarvoor moest VAJA wijken, de technologie die had moeten leiden tot de oprichting van een nationale digitale databank met vonnissen en arresten.

Kabinet-Geens: ‘Alle data blijven gewoon op onze servers. Neem de faillissementsdossiers: die zijn digitaal verzameld bij de balies, maar er is strenge controle op’
Beheerder van MaCH is Axilys, een privébedrijf uit Willebroek. “Karel Tobback van de FOD Justitie heeft VAJA stilgelegd omdat hij de MaCH-applicatie wil opleggen in alle rechtbanken. Hij is dat nu aan het opdringen bij de rechtbanken van eerste aanleg. In de correctionele rechtbanken leidt het tot heel wat problemen. Ze creëren voor zichzelf een monopolie, want ze zijn er twintig jaar aan gebonden”, zegt Luyten.

Karel Tobback is adjunct-directeur informatisering en modernisering bij Justitie. Hij is gewezen voorzitter van FVIB, de met ondernemersorganisatie Unizo geassocieerde Federatie van Vrije en Intellectuele Beroepen. In die functie volgde hij in 2005 zijn huidige baas Koen Geens op. Tobback is erevoorzitter van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat en geassocieerd notaris in het kantoor Tobback, Wellekens & Rooms in Boom, buurgemeente van Willebroek. Luyten neemt het woord belangenvermenging net niet in de mond.

Gedaan met prestigeprojecten

Het kabinet-Geens weerlegt dat Justitie zich voor de kerntaken afhankelijk maakt van externen. “Alle data blijven gewoon op onze servers. Neem de faillissementsdossiers: die zijn digitaal verzameld bij de balies, maar er is strenge controle op.”

Justitie moet niet alleen afrekenen met oppositie van de magistratuur, die de medewerking aan ICT-projecten in de koelkast stopte. Ook met die van de leden van de beroepsgroepen, advocaten op kop. “Voor sommigen gaat het te snel en voor anderen te traag. Maar op het einde van de dag is er niemand die zegt dat de digitalisering niet nodig was”, zei Karel Tobback daarover in Ad Rem, het tijdschrift van de Orde van Vlaamse Balies.

Justitie erkent dat het zich mispakt heeft aan enkele grootschalige prestigeprojecten. Volgens Tobback komen ze daar niet langer mee aandraven. “De digitalisering zal nooit afgerond zijn, maar terugkeren is geen optie. De tweede digitaliseringsgolf met artificiële intelligentie en big data mogen we niet missen.”

In ‘Court of the Future”’ de toekomstvisie van minister Geens over de rechtbank van morgen, is onder impuls van Tobback een sleutelrol weggelegd voor MaCH. De kritiek dat het computerprogramma gebaseerd is op achterhaalde technologie wordt weggewuifd: “Er zijn geregeld nieuwe versies”. Sinds de start in 2007 werden tachtig updates geïnstalleerd.

Meer dan 97 miljoen dossiers

De op punt gestelde applicatie vervangt de dertien vroegere dossierbeheersystemen. De samenwerking met externe partners zoals politie, andere overheidsdiensten en juridische beroepen moet daardoor meer gestroomlijnd verlopen. De functionaliteiten evolueren doorlopend. Bij de vredegerechten in Tienen en Nijvel werden proefprojecten voor het digitaal tekenen en versturen van vonnissen opgestart.

Bij de FOD Justitie zijn ze best tevreden met de vooruitgang die de voorbije jaren geboekt werd met MaCH. “Het portaal beheert inmiddels al 97.603.473 strafrechtelijke en burgerlijke dossiers”, zegt Edward Landtsheere, woordvoerder van de FOD Justitie. Volgens de laatste officiële cijfers van 2019 stond die teller op 87.123.844 (zie grafiek). Ruim 58 procent van de gerechtelijke entiteiten (382 op 654) draait op de applicatie. Van de 10.143 personeelsleden werkten er eind vorig jaar 5.358 met het informaticaplatform, of bijna 53 procent.

De parketten, politierechtbanken, correctionele rechtbanken, en vredegerechten zijn uitgerust met het systeem. De uitrol naar de arbeids- en ondernemingsrechtbanken en na de correctionele ook de andere afdelingen van de rechtbanken van eerste aanleg (burgerlijke rechtbank, jeugd-, familie- en strafuitvoeringsrechtbank) staat voor dit jaar gepland.

Budget moet omhoog

Het voordeel voor de burger is volgens Geens een vlottere dienstverlening. Voor de verdere informatisering van de rechtbanken moet volgens de minister het ICT-budget in de volgende legislatuur met 35 miljoen euro opgetrokken worden. Zelf bracht hij dat budget van 16,4 miljoen euro bij zijn aantreden in 2014 tot 48 miljoen euro, bijna een verdrievoudiging.

Koen Geens heeft van zijn thuishaven Leuven de proefsite gemaakt om Justitie digitaler te maken. “Bij het begin van de legislatuur kozen we doelbewust voor een stapsgewijze aanpak. Dat begint te renderen”, zei de minister bij zijn laatste werkbezoek aan het Leuvense gerechtshof.

“In Nederland is een digitaliseringsproject na vijf jaar proefdraaien opgedoekt. Wij hebben geleerd van eerdere ervaringen. Eenvoudig is het niet, want je moet vaak van nul beginnen. Maar het keerpunt is ingezet. Lijvige papieren dossiers worden stilaan overbodig. De kelders van de justitiegebouwen kunnen beetje bij beetje geledigd worden.”

Gevloek, maar niet blind

In het Leuvense gerechtshof wordt aardig wat gevloekt op de hard- en vooral software van de FOD Justitie. Maar medewerkers zijn niet langer blind voor de voordelen van de digitalisering. Zo is het werk van de parketmagistraten een stuk efficiënter geworden.

“Door de unieke code van elk dossier zien we meteen wie de betrokken partijen zijn: van verdachten over benadeelden tot getuigen. Opdrachten voor de politie komen automatisch terecht bij de betrokken zone. Alle parketten kunnen voortaan bij elkaar binnenkijken”, zegt substituut-procureur Stephanie Vanthienen.

Rechters moeten bij het opstellen van een vonnis alleen nog de motivering toevoegen. De input van gegevens gebeurt voordien en dat levert tijdwinst op. “Als een correctionele rechter in beroep de straf van een politierechtbank bevestigt, worden de gegevens gewoon overgeheveld. MaCH checkt daarbij welke partijen over de uitspraak geïnformeerd moeten worden”, stelt Lisa Claus van de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. “Als iemand zijn rijbewijs komt inleveren, controleert het systeem veroordelingen en uitvoeringen van een andere rechtbank. Dat zorgt bij een rijverbod voor een aaneensluitende periode zonder onderbrekingen.”

Bij Diplad hebben ze inmiddels de handen vol met het informatiseringsproces. Dat weegt kennelijk al zwaar genoeg. “Met de digitalisering van de advocatuur en bij uitbreiding van Justitie is werk aan de winkel”, zegt CEO Bruno Segers. “Dat gaat nog een hele tijd duren.”

“Bij een meerderheid heb ik nog altijd de sense of urgency niet gevonden. Men staat er echt niet bij stil wat er allemaal aan het gebeuren is. We moeten met zijn allen vooruit. En we zouden beter wat sneller gaan. Want eigenlijk is het een ramp.”

Bron » Apache | Paul Gebruers