De snelste weg naar een gerechtelijke dwaling

De kritiek op de verhoormethode Reid is terecht, zegt Pieter Tersago. Maar ook zonder manipulatieve technieken kan je veel informatie uit een verdachte krijgen.

Een Amerikaans bedrijf, gespecialiseerd in verhoortechnieken, klaagt de makers van de Netflix-serie When they see us aan ­wegens laster en eerroof (DS 17 oktober). John E. Reid & Associates pikt het niet dat zijn verhoormethode in de true crime­serie wordt gelinkt aan de valse bekentenissen en de daarop volgende onterechte veroordeling van vijf ­jongemannen voor de verkrachting en zware mishandeling van een vrouw in Central Park, New York.

In de wetenschappelijke literatuur worden deze casus en andere voorbeelden van gerechtelijke dwalingen op basis van valse bekentenissen nochtans druk besproken om aan te tonen hoe de Reid-verhoor­methode het risico op afgedwongen bekentenissen kan verhogen. De methode kan zelfs onschuldige verdachten zover brengen om misdaden te bekennen die ze niet gepleegd hebben.

Valse bekentenissen zijn een van de belangrijkste oorzaken van rechterlijke dwalingen. Valse bekentenissen zijn contra-intuïtief. Waarom zou je onterecht bekennen een ernstig misdrijf te hebben gepleegd en jezelf op die manier blootstellen aan zware gevangenisstraffen? Ook juryleden en professionele strafrechters worstelen met die vraag, zodat de ­bekentenissen doorgaans wel als bewijs worden gebruikt.

Vooral jongeren of verdachten met een verstandelijke beperking of zwakkere persoonlijkheid trappen in de sluwe valstrik van de politie
Als je de Reid-methode bekijkt, wordt dit snel duidelijker. Om te beginnen wordt door de politie­verhoorders al een eerste overtuiging over de schuld van de verdachte gevormd. Dit gebeurt op basis van het dossier, maar ook op basis van een voorgesprek waarbij er vragen worden gesteld die een bepaald gedrag van de verdachte kunnen uitlokken – gedrag dat de Reid-hand­leiding als typisch voor een schuldige verdachte beschouwt.

Feiten verbloemen

Is de verhoorder ervan overtuigd dat de verdachte schuldig is, dan starten de verhoorders de formele ondervraging. Het enige doel is een bekentenis te verkrijgen. In de negen omschreven stappen van de Reid-techniek zijn er drie cruciale fasen.

Eerst tracht je de verdachte zo veel mogelijk te isoleren. Contact met familie en ook met een advocaat wordt zo veel mogelijk vermeden. De verdachte wordt urenlang verhoord. Je tracht de verdachte het gevoel te geven dat hij er alleen voor staat.

Vervolgens sla je de verdachte om de oren met beschuldigingen en confronteer je hem met­ bewijzen – zelfs valse. Zijn ontkenningen worden stelselmatig onderbroken en je tracht hem duidelijk te maken dat zijn schuld vaststaat en ontkennen geen enkele zin heeft.

De derde fase treedt in werking als je de verdachte op die manier volledig in de hoek hebt gedreven. Je probeert hem ervan te overtuigen dat bekennen niet de slechtste optie is en zelfs een uitweg uit die benarde verhoor­situatie biedt. Uitdrukkelijke beloften zijn, ook in de VS, verboden. Maar door de feiten te minimali­seren of te verbloemen en te rationaliseren, kunnen ze de verdachte de indruk geven dat die minder zwaar zijn dan gedacht en dat hij, zeker als hij bekent, mild zal worden behandeld en bijvoorbeeld zal worden vrijgelaten.

Deze methode werkt. Althans, veel verdachten leggen bekentenissen af. Maar jammer genoeg dus ook onschuldige verdachten. Vooral ­jongeren of verdachten met een verstandelijke beperking of zwakkere persoonlijkheid, maar ook volwassen, psychisch gezonde verdachten trappen in de sluwe valstrik van de politie. Zij willen weg uit die benarde, stresserende verhoorsituatie. Zij gaan ervan uit dat verder onderzoek zal aantonen dat ze onschuldig zijn. Bekennen is dan de snelste vluchtweg.

Helaas betekenen bekentenissen vaak het einde van het onderzoek. Bekentenissen gelden in de ogen van de jury en strafrechters als een sterk bewijsmiddel en kunnen leiden tot de veroordeling van onschuldige ­verdachten, ook wanneer zij hun afgedwongen bekentenis later intrekken.

De kritiek op de Reid-methode is meer dan terecht en wordt ondersteund door jarenlang wetenschappelijk onderzoek. In veel landen is er ook van afgestapt. In plaats daarvan kwam de (informatie verzamelende) verhoormethode. Bekentenissen zijn niet langer het doel van het verhoor. Het woord is vooral aan de verdachte. Hem wordt gevraagd zijn relaas te geven. Pas daarna zal hij op neutrale, onbevooroordeelde wijze dieper worden bevraagd en worden geconfronteerd met tegenstrijdigheden met andere bewijsmiddelen.

En in België?

Rechtspsychologisch onderzoek toont aan dat je ook zonder de manipulatieve, dwingende technieken van de Reid-methode in staat bent veel informatie en zelfs bekentenissen van de verdachte te verkrijgen. Hoe meer informatie de verdachte geeft, hoe beter die kan worden ­onderzocht en getoetst aan andere bewijsmiddelen die het onderzoek oplevert. Het risico op valse bekentenissen is zo kleiner, zonder dat een verder strafonderzoek of een veroordeling onmogelijk wordt gemaakt. Zowel vanuit juridisch als vanuit rechtspsychologisch perspectief geniet deze verhoormethode veruit de voorkeur.

Of in België onschuldigen zijn veroordeeld op basis van een valse bekentenis, weten we niet zeker. Maar het risico is niet uit te sluiten. Hoewel de basisverhoortechniek bij ons aansluit bij de informatie verzamelende verhoormethode, komen in de Belgische verhoorhandleidingen ook minimaliserende verhoortechnieken, geïnspireerd door de Reid-methode, aan bod. En mijn doctoraatsonderzoek, dat ik dit jaar afrondde, leert dat ook in de Belgische verhoorlokalen dergelijk verhoortechnieken worden gebruikt.

Strafrechters krijgen ook geen volledig beeld van het verhoor, omdat verhoren in België zelden volledig audiovisueel worden opgenomen. Ze krijgen vooral kennis van het verhoor via het proces-verbaal, en dat is altijd een samenvatting door de verhoorder. Dubieuze verhoortechnieken worden daar niet steevast in opgenomen, zodat strafrechters het risico op afgedwongen valse bekentenissen niet zorgvuldig kunnen beoordelen.

Sinds 2012 hebben verdachten het recht op bijstand van een advocaat tijdens het verhoor. De advocaat kan de verdachte adviseren, ingrijpen wanneer zulke verhoortechnieken worden aangewend en de strafrechter daarop attent maken. Het is dan van belang dat de advocaat weet waar de gevaren liggen en tijdens het verhoor actief durft op te treden. Maar bij advocaten ontbreekt daarover vaak de kennis en het lef. Dat is des te problematischer omdat mijn onderzoek uitwijst dat strafrechters ervan uitgaan dat het verhoor correct is verlopen als er een advocaat aanwezig was en die geen opmerkingen maakt.

Vanuit de gedeelde intentie van politie, advocaten en strafrechters om alleen schuldigen te veroordelen en gerechtelijke dwalingen te vermijden, is het te hopen dat deze bijdrage een stimulans mag zijn om de verhoorpraktijk en -beoordeling in België naar een hoger niveau te tillen en niet lichtzinnig om te springen met bekentenissen als bewijs.

Bron » De Standaard | Pieter Tersago

Disfuncties bij inlichtingendiensten moeten worden onderzocht

De klacht van de gewezen inspecteur van de Staatsveiligheid, Nicolas Ullens de Schooten, kan niet afgedaan worden als een interpersoneel conflict. Uit de aan de klacht gevoegde stukken blijkt dat de inspecteur, als lid van de economische sectie, deed wat hij voor de bescherming van ons wetenschappelijk en economisch potentieel moest doen. De klacht moet dan ook ernstig worden onderzocht.

Ullens stelde nota’s op over de door hem verkregen inlichtingen die mogelijks wijzen op inmenging. Die inlichtingen zijn bovendien samenlopend met wat in drie andere, gerechtelijke onderzoeken, wordt onderzocht: de gerechtelijk onderzoeken over de mogelijke corruptie bij de verkoop van het Rijksadministratief Centrum in Brussel, over Kazachgate, en over het vrijgeven van op vraag van de VN in beslag genomen miljarden van de gewezen Libische dictator Kadafi.

Bovendien werd over de bedenkelijke wijze waarop de zogeheten afkoopwet tot stand kwam, een wet die toeliet schuld en boete af te kopen, ook een langdurig parlementair onderzoek gevoerd. De zogenaamde Kazachgate-commissie. Dat onderzoek wees uit dat de werking van de drie grondwettelijke machten ernstig en op het hoogste niveau werd ontwricht.

Verder en ernstig onderzoek

In de klacht van de inspecteur worden ook elementen aangereikt die grote vragen oproepen over de werking van de burgerlijke inlichtingendienst. Mede gezien de aangehouden strijd tegen het terrorisme, maar ook tegen de toenemende bedreigingen voor ons wetenschappelijk en economisch potentieel, dwingen de door Ullens aangegeven elementen tot verder en ernstig onderzoek.

In dat onderzoek moet het onderscheid gemaakt worden tussen de elementen die aanleiding kunnen geven tot het optreden van de gerechtelijke overheden en deze die betrekking hebben op mogelijke “disfuncties” in de werking van de inlichtingendienst.

Voor het eerste facet is het de bevoegdheid van het openbaar ministerie om uit te maken of de in de klacht aangegeven aanwijzingen, voor een goede rechtsbedeling, al dan niet samenlopend zijn met de feiten die de onderzoeksrechter onderzocht, zodat zij er moeten aan toegevoegd worden.

Voor de beoordeling van de mogelijke “disfuncties” in de werking van de Staatsveiligheid heeft de wetgever een eigen orgaan ter beschikking: het Vast Comité I. Met de eigen enquêtedienst kan het Comité I onderzoek doen en daarover rapporteren aan het parlement.

Ook hier is het de vraag of binnen het korte tijdsbestek afdoende onderzoek is gevoerd om het verslag dat in de Kazachgate-commissie werd gegeven voldoende te kunnen onderbouwen. Op welke elementen van onderzoek steunde het verslag van het Comité I dat besloot dat er geen aanwijzingen van inmenging waren?

Structureel probleem

Er is de zwaarwichtige verklaring van Nicolas Ullens de Schooten dat hij door een lid van de enquêtedienst werd bedreigd zodat hij zijn verklaring niet durfde te ondertekenen, wat alweer tot de beoordelingsbevoegdheid van de gerechtelijke overheden behoort.

In de klacht zitten echter ook elementen die als een structureel probleem kunnen worden bekeken. Die elementen kunnen aanzetten tot een onderzoek over de goede werking van de dienst. De Staatsveiligheid is immers een overheidsdienst die onder het gezag van de minister van Justitie staat, maar ook, via het Vast Comité I, onder toezicht van het parlement.

De benoeming en de bevordering van de leden van deze dienst en de verhouding tussen de hiërarchie en de agenten is geen willekeurige aangelegenheid, maar dient te gebeuren volgens de reglementaire voorschriften.

Indien de verklaringen van de inspecteur naar waarheid mochten zijn en er inderdaad sprake is van een onreglementaire plaatsing en toewijzing van meerdere bevelsfuncties door een minister die er geen gezag over heeft, en er daarenboven sprake kan zijn van inmenging, zijn dat elementen die snel en accuraat kunnen worden onderzocht. Los van alle andere gegevens.

De bezorgdheid voor zowel de goede werking van de Staatsveiligheid als van het Vast Comité I gaat gepaard met ernstige vragen over de werking van de andere inlichtingendienst, namelijk de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid (ADIV). Ook over deze militaire inlichtingendienst kwamen ernstige aanwijzingen van “disfunctie” naar buiten.

Welk gevolg werd er gegeven aan de ernstige aanwijzingen van mogelijke spionage in de eigen dienst? Op welke wijze wordt getracht een oud zeer, de verscheiden opvatting tussen de burgerlijke en de militaire leden, die nu tot hoogspanning heeft geleid, in goede banen te leiden?

Samen met de lezing van wat nu, gestaafd met documenten, naar buiten komt over mogelijke disfuncties in de werking van verschillende overheidsdiensten in de veiligheidssector volgt een ernstige bezorgdheid over de slagkracht en de behoorlijke werking ervan. Dit alles kan daarom niet voor ongezien gehouden worden.

Deze vragen over de werking van deze diensten hebben ook betrekking op de afwending van wat ons het meest bedreigd. Dat is niet enkel het terrorisme dat de rechtsstaat ondermijnt, maar ook de aanslagen op ons wetenschappelijk en economisch potentieel, en zo ook de instandhouding van de welvaartsstaat.

De rechtsstaat en de welvaarsstaat zijn de twee grote geschenken die wij in de naoorlogse periode van onze voorgangers hebben gekregen. Die brengen wij nu met een steeds verder gaande slordigheid in gevaar.

Bron » Apache | Walter De Smedt

Advocaat Walter Damen pleit voor databank met DNA van álle Belgen: “Meer cold cases kunnen worden opgelost”

Advocaat Walter Damen pleit voor een algemene DNA-databank. Dat zou betekenen dat iedere Belg DNA moet afstaan aan een centrale databank. Het Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, die de databanken beheren, is juist geen vragende partij: “Je kan het vergelijken met een speld in een hooiberg waar we naar op zoek zijn maar je gaat enkel de hooiberg vergroten.”

Advocaat Walter Damen pleit voor een algemene DNA-databank. Dat zou betekenen dat iedere Belg DNA moet afstaan aan een centrale databank. Damen, die nabestaanden in de zaak rond seriemoordenaar Stephaan Du Lion vertegenwoordigt, ziet er enkel maar de voordelen van in. Volgens Damen zou er geen enkel probleem zijn rond privacy. “Als men iedereen zijn DNA zou verzamelen in een databank zouden verschillende cold cases kunnen worden opgelost”, zegt Damen.

Maar daar stopt het niet. Een algemene DNA-databank zou er ook voor kunnen zorgen dat seriemoordenaars niet jarenlang onder de radar blijven. “Op dit moment moeten mensen die niet veroordeeld zijn geen DNA afstaan en zij zouden vrij hun gang kunnen blijven gaan.”

Drie databanken

Op dit moment zijn er in ons land drie verschillenden databanken actief die beheerd worden door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC).

Zo is er een databank waarin er DNA van vermiste personen en hun verwanten wordt opgeslagen. “Dat is eigenlijk een humanitaire databank waarbij het DNA wordt opgeslagen tot de zaak opgelost is. Verwanten staan vrijwillig DNA af en kunnen dus steeds vragen om hun DNA te verwijderen”, zegt Bieke Vanhooydonck van het NICC.

Een andere databank is deze waarin DNA van verdachten wordt opgeslagen. Volgens Vanhooydonck is het gebruik van deze databank zeer strikt: “Verdachte profielen worden vergeleken met specifieke sporen. Het DNA wordt eenmaal vergeleken. Is er geen match, dan wordt het DNA verwijderd uit de databank.”

De derde en laatste actieve databank is de DNA-databank van veroordeelde personen. Wanneer iemand veroordeeld wordt voor een specifiek misdrijf, zoals moord, verkrachting, maar ook diefstal met braak, dan moet die zijn DNA afstaan. Het DNA wordt 30 jaar opgeslaan vanaf het moment dat de veroordeling wordt uitgesproken. Wordt de persoon later opnieuw veroordeeld, dan start een nieuwe termijn van 30 jaar.

Geen voorstander

Bij het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) zijn ze geen voorstander van een algemene DNA-databank. “In ons land geldt het principe dat iedereen onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. Een algemene databank zorgt ervoor dat dit principe omgekeerd wordt en dat je juist je onschuld gaat moeten bewijzen”, zegt Bieke Vanhooydonck.

“Wanneer iedereen DNA gaat afstaan is de succesratio om een match te vinden juist kleiner. Je gaat heel veel toevallige overeenkomsten krijgen en die moeten allemaal onderzocht worden”, gaat Vanhooydonck verder. “Je kan het vergelijken met een speld in een hooiberg waar we naar op zoek zijn maar je gaat enkel de hooiberg vergroten. Op die manier is het moeilijker om de speld te vinden.”

Bron » VRT Nieuws

Commissie wil dat speurders meer info mogen halen uit DNA-onderzoek: “Laat hen ook haar-, oog- en huidskleur van dader lezen”

Speurders moeten bij een onderzoek naar een moordenaar of een dief de haar- en huidskleur uit het DNA van de dader kunnen aflezen. Dat is technisch mogelijk, maar is vandaag wettelijk niet toegelaten. Het is een van de wetswijzigingen die wetenschappers binnen de DNA-commissie willen voorleggen aan de toekomstige federale regering.

Als speurders DNA van de dader op de plek van een misdaad vinden, mogen ze nu alleen een DNA-profiel opmaken – een persoonlijke code, zeg maar, om die dan te kunnen vergelijken met een verdachte. Het geslacht van de dader mogen ze ook kennen, maar daar stopt het. Nochtans kunnen wetenschappers eigenlijk véél meer informatie uit DNA halen. Zo zouden ze in een labo kunnen voorspellen wat de natuurlijke haarkleur van de dader is, de kleur van zijn ogen, zijn huidskleur, of hij sproeten heeft en de kleur van zijn wenkbrauwen. Ze kunnen inschatten of hij eerder stijl dan wel krullend haar heeft, of hij kaal wordt, en zelfs de manier waarop hij kaal wordt.

“Alleen, vandaag mogen we dat niet uitzoeken”, zegt Gert De Boeck, operationeel directeur van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC), dat forensisch onderzoek doet voor het gerecht.

Mentaliteitswijziging

De Evaluatiecommissie voor DNA-onderzoek, waar naast het NICC ook het federaal parket, de federale politie en drie wetenschappers in zetelen, heeft de opdracht de minister van Justitie te adviseren over DNA-onderzoek in strafzaken. Zij pleit ervoor de regels rond zulk onderzoek te herbekijken. “De laatste grote aanpassingen in de wet over DNA-onderzoek dateren al uit 2011”, zegt De Boeck, voorzitter van de commissie.

“Er is een mentaliteitswijziging nodig. Nu gebruiken we forensisch onderzoek veelal om te bevestigen wat we al weten. De politie zoekt de dader, en achteraf verzamelen we met DNA bewijslast. De uitdaging is om het forensisch onderzoek al van bij de start te betrekken. Zo zou het kennen van de haarkleur kunnen helpen om bijvoorbeeld een groep uit te sluiten, of om net te weten te komen tot welke groep de dader behoort. Als de politie verschillende verdachten heeft, zou het interessant zijn te weten dat de dader blond is. Vandaag verhindert de wet ons om te kijken in het coderende DNA van een mens, waar die informatie zit.” In buurlanden Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zijn dat soort onderzoeken wel toegelaten.

Familieleden

Daarnaast stellen de wetenschappers ook voor om familiale zoekingen mogelijk te maken. “Het gebeurt dat het DNA van een onbekende dader geen match oplevert met dat van veroordeelden en verdachten die zijn opgenomen in de databanken van het NICC. Maar de databanken kunnen soms wel bepaalde mensen suggereren die mogelijk familie zijn van de dader”, zo vertellen medewerkers van het NICC in een reportage in onze weekendbijlage NU.

De technologie kan de speurders dus op weg zetten naar de dader. “Alleen mogen we dat niet rapporteren aan het gerecht. De wet voorziet dat niet.” De Evaluatiecommissie wil het gerecht daarom de mogelijkheid geven om wél actief na te gaan of een onbekende dader familie is van een veroordeelde of een verdachte, om zo zijn identiteit te achterhalen. De commissie werkt aan een memorandum daarover. Ze wil dat binnen enkele weken kunnen overhandigen aan de minister van Justitie, en hoopt dat de politieke onderhandelaars die een nieuwe regering zullen vormen er rekening mee zullen houden.

Bron » Het Nieuwsblad

In de VS doen ze het al, in België straks ook? Hoe speurders moorden oplossen dankzij familieleden

Lossen speurders straks moorden op dankzij de hulp van stamboomspecialisten en archieven? In de VS konden rechercheurs één van de ergste seriemoordenaars ooit klissen door zijn DNA te koppelen aan zijn stamboom. Wetenschappers spreken over een revolutie in het misdaadonderzoek. Ook in België willen onderzoekers graag méér doen met DNA.

Het was een blonde, blanke atletisch gebouwde man die zijn slachtoffers binnensmonds schunnig­heden toegromde. Veel meer kon de Amerikaanse politie eigenlijk niet vertellen over de onbekende seriemoordenaar die ze al sinds de jaren 70 en 80 op de hielen zaten en die ze de Golden State Killer waren gaan noemen.

Twaalf jaar lang zaaide de killer angst in de staat Californië. Het begon met enkele inbraken in 1974, waarbij hij vrouwen begluurde en hun ondergoed meegriste. Er zouden honderden inbraken volgen, meer dan 50 verkrachtingen, en uiteindelijk 13 moorden. Tot hij er in 1986 plots mee ophield en verdween.

44 jaar lang zou de killer uit de handen van justitie blijven. Nochtans had het gerecht al die tijd zijn DNA in handen, uit zijn speeksel en sperma. Maar omdat de moordenaar nooit bij een andere misdaad tegen de lamp was gelopen en hij dus in geen enkele databank zat, leverde het nooit een match op.

Tot één creatieve speurder er in 2018 in slaagde om dat obstakel te omzeilen. Onderzoeker Paul Holes liet zich inspireren door een techniek die adoptiekinderen gebruiken om hun biologische ouders terug te vinden: ‘genetische genealogie’. Hij maakte gebruik van de commerciële DNA-databank GEDmatch, waar al duizenden Amerikanen vrijwillig hun DNA hadden afgestaan omdat ze hun stamboom wilden opstellen. De Golden State Killer, voor alle duidelijkheid, had dat niet gedaan. Maar toen Holes het DNA van de moordenaar bij de databank binnenbracht, zag hij dat er tien andere mensen in zaten die verre familie van hem waren. Héél verre familie: ze deelden dezelfde over-over-overgrootvader.

Samen met genealoge Barbara Rae-Venter stelde hij een stamboom op met 25.000 mensen. Het leidde hen naar één verdachte: ex-agent Joseph DeAngelo (73), die dit keer wél door zijn DNA ontmaskerd werd.

Al drie cold cases zijn in de Verenigde Staten met deze methode opgelost. De grootste stap voorwaarts bij het oplossen van misdaden sinds de ontdekking van DNA zelf, zo vinden Amerikaanse wetenschappers en journalisten. “Over 20 jaar zullen we op dit moment terugkijken, en zeggen: Dáár is het allemaal begonnen.”

Werkloze ramenwasser

Ook in België werden de afgelopen jaren een aantal cold cases onverwachts opgelost. “Er zijn de afgelopen jaren technisch gezien grote stappen vooruit gezet”, zegt Vanessa Vanvooren, hoofd van het DNA-labo bij het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC). Hier brengen de speurders hun bewijsmateriaal binnen om er een DNA-profiel van te laten maken. “Terwijl we vroeger een grote plas bloed nodig hadden om dat profiel op te maken, hebben we nu genoeg aan één haartje.”

Eve Poppe (38). Eerder deze maand kreeg haar familie te horen dat zij in 1997 door Stephan D.L. vermoord werd. Zijn DNA gaf de doorslag FOTO: IF
Eerder deze maand kregen de zussen en de schoonbroer van Eve Poppe uit Antwerpen eindelijk te horen wie haar in 1997 vermoord had. Een onbekende man was die dag haar appartement binnengedrongen, om haar te verkrachten en vervolgens te vermoorden met een touw en een mes. Eén klein haartje dat de moordenaar had achtergelaten, kwam hem duur te staan.

Stephan D.L., een werkloze ramenwasser, werd enige tijd geleden opgepakt na een banale inbraak. Tot zijn stomme verbazing kon zijn DNA hem na al die tijd nog aan de moord linken.

“De methodes die we nu gebruiken, zijn al vrij succesvol”, zegt Bieke Vanhooydonck, gerechtelijk deskundige bij de DNA-databanken van het NICC. “Als wij het DNA van een onbekende dader binnenkrijgen, levert dat in één op de vijf gevallen een match op – soms ook met een onopgeloste zaak. Bij die matches kunnen we uiteindelijk op 83% een naam kleven.”

Toch dringt het NICC aan op een uitbreiding van de wet. Ze willen DNA een andere rol in het strafrecht geven. Er moet een ommeslag gemaakt worden, vindt Vanhooydonck. “Nu dient DNA enkel als bewijslast. De speurders zoeken een verdachte, en wij moeten met DNA aantonen of hij de dader is, of niet. Terwijl ons DNA-onderzoek zelf speurders naar een dader kan leiden.”

“Wij mogen enkel het profiel van iemand opstellen – zeg maar ­iemands persoonlijke code, en het geslacht”, zegt Vanessa Vanvooren. “Eigenlijk kan DNA ons veel meer vertellen: haar- en oogkleur van de dader, huidskleur, kleur van de wenkbrauwen, of zelfs de manier waarop iemand kaal wordt. Wetenschappers in de VS experimenteren zelfs met een robotfoto uit DNA. Maar voorlopig vallen die resultaten tegen.”

“De wet uit 1999 verhindert dat wij dat allemaal bekijken. In Nederland mag dat bijvoorbeeld wel. De Belgische wet zegt dat wij niet in het ­‘coderende deel’ van een mens ­mogen kijken. Om de privacy van verdachten te beschermen. De laatste jaren staat dat ter discussie: waarom mag een getuige wel een verdachte beschrijven, en een wetenschapper niet?”

“Dit zou de politie kunnen helpen om een dader op te sporen, maar het mag niet dienen als bewijslast. ­Iemand mag niet in de cel belanden, enkel en alleen omdat hij ros haar heeft. De politie moet op het einde van de rit nog andere bewijzen kunnen voorleggen. Maar als je twaalf verdachten hebt, is het handig te ­weten dat de dader ros haar heeft.”

Door stamboomonderzoek te combineren met DNA-profielen, konden Amerikaanse speurders ook de moordenaar identificeren die in 1985 in het Bear Brook-natuurpark in New Hampshire twee tonnen achterliet, met daarin de lichamen van een vrouw en drie kinderen. De DNA-stamboom leidde hen naar Terrence Rasmussen, een moordenaar die al onder een valse naam in de gevangenis bleek te zitten. Hij werd The Chameleon Killer genoemd, omdat hij zo veel met aliassen werkte.

Zo’n onderzoek kan ook steeds sneller. Terwijl genealoge Barbara Rae-Venter in 2018 nog 10.000 uren nodig had om de stamboom van ­Joseph DeAngelo te maken, deed ze dezelfde oefening dit jaar al in 100 uur. Doordat steeds meer mensen hun DNA in zo’n databank nalaten, worden de familiebanden korter.

Een andere genealoog boog zich dit jaar over het lichaam van een onbekende vrouw, die in 1981 dood was aangetroffen in een greppel in Ohio. Terwijl de politie al 37 jaar naar haar naam zocht, vertelde een DNA-stamboomonderzoek al na vier uur dat ze Marcia King heette. Haar moordenaar is nog niet gevonden.

Algoritme zoekt familie

Lossen we straks in België ook moorden op, met behulp van stamboomonderzoekers? Op z’n minst een interessante denkoefening, zo vindt het NICC, maar ze hebben hun voorbehoud. Vanessa Vanvooren: “De onderzoekers in de VS gebruiken een commerciële databank. ­Willen we dat wel? Hoe controleer je als overheid welke gegevens daarin zitten? Hoe ga je fraude tegen? Wat als je buurman straks zijn DNA opstuurt, maar jouw naam opgeeft? Er is geen enkele controle.”

Een zoektocht naar familieleden in de bestaande drie databanken van het NICC zou in principe wel kunnen. In principe, want de wet voorziet het niet. “Het gebeurt dat het DNA van een dader geen match oplevert, maar dat de databank zelf wel enkele mensen suggereert die mogelijk familie van de dader zijn”, zegt Vanhooydonck. Het gaat dan om ­familieleden van de eerste graad: een vader, een zoon of een broer. “Maar wij mogen dat niet rapporteren aan het gerecht. De wet voorziet dat niet.”

“We zijn al langer voorstander van een wetswijziging, waarbij familiale zoekacties toegelaten zouden worden”, zegt Bieke Vanhooydonck. “Een moordenaar zoeken via zijn ­familieleden die al in een databank zitten, daar moeten we over durven na te denken.”

Het NICC wil deze wetswijzigingen voorleggen aan de nieuwe federale regering.

“Er moeten niet méér mensen in onze databanken”, vindt Vanhooydonck. “Van iedereen het DNA bij de geboorte afnemen, is niet nodig. Er moeten grenzen zijn aan het inzamelen van DNA. We kunnen beter inzetten op betere zoekmethodes, of de huidige methodes verbreden. Daarmee alleen al kunnen we een grote stap vooruit zetten.”

56.000 misdadigers in databank

De sporen die speurders aantreffen, komen terecht in de ­labo’s van het Nationaal Instituut voor ­Criminalistiek en Criminologie (NICC) voor DNA-onderzoek. “Uit alle biologische weefsels kunnen wij in principe erfelijk ­materiaal ­halen”, zegt Bieke Vanhooydonck. “In de ­praktijk zijn het ­vooral bloed, speeksel, ­sperma, haartjes en huidcellen die we krijgen. Zelfs uit een ­vingerafdruk kunnen we DNA ­halen.”

In de praktijk gebeuren de meeste DNA-analyses om inbraken en diefstallen op te ­lossen. Er zijn drie databanken: in de databank ­‘Veroordeelden’ zitten bijna 54.000 profielen van personen die definitief door een rechter veroordeeld zijn. De databank ‘Criminalistiek’ bevat ongeveer 2.200 profielen van verdachten, en nog eens bijna 58.000 profielen van sporen die bij een misdaad zijn gevonden. Sinds 2018 is er ook een databank met het DNA van ­vermiste personen, waar nu al 156 profielen inzitten. Als de politie een DNA-staal van een verdachte of van een onbekend slachtoffer binnenbrengt, worden die met ­alle drie de databanken vergeleken.

Bron » Het Nieuwsblad | Cedric Lagast