Informanten, snelle telefoontap, schaduwen: alles mag

De moord op de Nederlandse columnist Theo van Gogh en de daaropvolgende incidenten krijgen een verlengstuk in ons land. Het federale parket onderzoekt momenteel bedreigingen uit vermoedelijk fundamentalistische hoek tegen vijf parlementsleden, onder wie federaal minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) en voormalig vice-premier Philippe Moureaux (PS). De regering-Verhofstadt reageerde met een pakket maatregelen om de antiterreurdiensten te versterken, en er zitten nog bijkomende maatregelen in de pijplijn.

Zo kondigde justitieminister Laurette Onkelinx (PS) aan dat er eindelijk werk wordt gemaakt van een wetsontwerp dat de staatsveiligheid moet toelaten om “administratieve telefoontap” en andere “bijzondere onderzoekstechnieken” toe te passen, zoals schaduwen, observaties en het gebruik van informanten.

De staatsveiligheid, de militaire inlichtingendienst en de antiterreurafdeling van de federale politie krijgen meer mensen en middelen, zo werd vorige week al bekendgemaakt. De twee geheime diensten hebben een nieuw samenwerkingsprotocol afgesloten inzake terrorismebestrijding. De bestaande Antiterroristische Gemengde Groep (AGG) werd omgevormd tot het centrale zenuwknooppunt voor terrorisme en extremisme, met de nieuwe naam Algemene Inlichtingendienst Veiligheidsdreiging (AIV).

Het Comité I, het parlementaire orgaan dat de inlichtingendiensten controleert, en de begeleidingscommissie van het Comité I in de Senaat reageren aangenaam verrast. “Plots zit een hele reeks dossiers waar we al jaren op aandringen in een stroomversnelling”, zegt een insider. “Het kan ineens niet rap genoeg gaan. De regering heeft het blijkbaar eindelijk begrepen.” Zelfs de meest rabiate tegenstanders van het inzetten van de inlichtingendiensten tegen het moslimfundamentalisme, zoals Philippe Moureaux, hebben hun verzet gestaakt. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V), lid van de parlementaire begeleidingscommissie, spreekt van “een plotse doorbraak”, mogelijk versneld door de gebeurtenissen rond Van Gogh.

Volgens justitieminister Onkelinx is het echter “toevallig” dat een reeks maatregelen gefinaliseerd werd in de dagen en weken na de moord op Van Gogh. “De minister streeft een langetermijnvisie na en heeft niet de gewoonte om te reageren op de actualiteit”, zegt haar woordvoerster.

“Misschien kan de indruk ontstaan dat we plots in actie schieten, maar dat is slechts een indruk. In werkelijkheid werden een reeks dossiers onafhankelijk van elkaar geprogrammeerd. Neem het samenwerkingsprotocol tussen staatsveiligheid en militaire inlichtingendienst. Zoiets doe je niet in één week. Daar is een lange voorbereiding aan voorafgegaan. Dat inlichtingendiensten meer mensen en middelen zouden krijgen, sleepte minister Onkelinx al begin oktober bij de begrotingscontrole uit de brand.”

Bron » De Morgen

Rivaliserende geheime diensten begraven strijdbijl

Met de ondertekening van een nieuw samenwerkingsprotocol hebben de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst officieel de vredespijp gerookt en behoort het oorlogje inzake terrorismebestrijding dat tussen beide diensten werd gevoerd tot het verleden. Voortaan zullen de twee geheime diensten systematisch informatie uitwisselen en kunnen ze ook gezamenlijk operaties uitvoeren. Het akkoord kwam tot stand onder impuls van het Comité I, het parlementaire orgaan dat de inlichtingendiensten controleert, en werd politiek grotendeels gepatroneerd door de PS.

Koen Dassen, de administrateur-generaal van de staatsveiligheid, en admiraal Michel Hellemans, de chef van de militaire inlichtingendienst, tekenden het akkoord vorige vrijdag onder het goedkeurend oog van de bevoegde ministers van Justitie en Defensie, vice-premier Laurette Onkelinx (PS) en André Flahaut (PS).

Dankzij het akkoord, dat een inmiddels achterhaald protocol uit 1997 vervangt, kan de staatsveiligheid, die enkel bevoegd is voor het Belgische grondgebied, een beroep doen op het buitenlandse netwerk van de militaire inlichtingendienst, die bijvoorbeeld over militaire attachés in onze ambassades in het buitenland beschikt.

Het akkoord maakt het mogelijk om gezamenlijke operaties uit te voeren en regelt het uitwisselen van relevante informatie. “Het protocol creëert een permanent overlegplatform inzake terrorisme en radicaal islamisme en verzekert de permanente uitwisseling van gegevens tussen beide diensten”, verklaarde minister Onkelinx in de Senaat.

Precies op dat laatste punt liep het de laatste jaren vaak mis. Sinds de aanslagen van 11 september 2001 was er zelfs sprake van een regelrechte oorlog tussen de Belgische inlichtingendiensten. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V) onthulde in mei jl. in De Morgen de oorzaak van de problemen: “De staatsveiligheid zit inzake politieke analyse van de terreurdreiging op de Franse lijn, terwijl de militaire inlichtingendienst een Amerikaanse koers volgt”, stelde de senator.

Als gevolg daarvan was er “een diep wantrouwen” tussen beide diensten ontstaan, waardoor er geen of onvoldoende informatie doorstroomde en er van een coherente aanpak van het antiterrorismebeleid geen sprake meer was. Begin dit jaar, kort na de terreuraanslagen van 11 maart in Madrid, had de chef van de staatsveiligheid het idee gelanceerd dat zijn dienst ook buiten onze landsgrenzen actief zou moeten kunnen zijn. En dit terwijl spionage in het buitenland van oudsher het exclusieve terrein is van de militaire geheime dienst. De militairen interpreteerden het voorstel van Dassen als een “vijandig overnamebod” en een regelrechte oorlogsverklaring.

De voorzitter van het Comité I, magistraat Jean-Pierre Delepièrre (PS), kaartte de problemen aan bij zijn partijgenoten in de federale regering, met name Onkelinx en Flahaut, en wist zich verzekerd van de steun van Anne-Marie Lizin (PS), de nieuwe voorzitster van de senaat, als dusdanig ook voorzitster van de parlementaire begeleidingscommissie van het Comité I en sinds jaar en dag goed vertrouwd met het werk van de inlichtingendiensten.

Naast het nieuwe samenwerkingsprotocol resulteerden die inspanningen ook in de recente regeringsbeslissing om de Antiterroristische Gemengde Groep (AGG) om te vormen tot een superinlichtingendienst voor terrorisme en extremisme, onder de nieuwe benaming Algemene Inlichtingendienst Veiligheidsdreigingen (AIV), die hiërarchisch boven de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst staat en alle informatie over personen en groepen die de veiligheid van ons land bedreigen moet verzamelen.

Zelfs als de twee klassieke geheime diensten geen gevoelige gegevens aan elkaar willen geven, zo luidt de redenering, dan zullen ze die gegevens in elk geval wel moeten afstaan aan de overkoepelende AIV. Het nieuwe zenuwcentrum, dat zestig medewerkers zal tellen en zal worden geleid door een magistraat van het federaal parket, wordt meteen ook het internationale aanspreekpunt voor terrorisme en extremisme. Via de AIV kunnen de Belgische inlichtingendiensten dan informatie uitwisselen met hun buitenlandse collega’s.

Bron » De Morgen

Inlichtingendienst krijgt pak voor de broek van parlementair controleorgaan

De staatsveiligheid krijgt harde kritiek van het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingendiensten (in de wandeling het Comité I), het orgaan dat namens het parlement toezicht uitoefent op de inlichtingendiensten. Dat blijkt uit het laatste jaarverslag over 2003 van het Comité I, dat eind vorige week is goedgekeurd door de parlementaire begeleidingscommissie. Dat rapport leest eens te meer als een catalogus van onbegrijpelijke blunders.

De zwaarste kritiek reserveert het Comité I voor het vreemde gedrag van de staatsveiligheid in twee dossiers van fraude met valse visa en identiteitsdocumenten. Om onduidelijke redenen besloot de geheime dienst die zaken niet of nauwelijks te onderzoeken, terwijl er toch ernstige aanwijzingen zijn van mogelijke corruptie en van de betrokkenheid van georganiseerde misdaad en buitenlandse inlichtingendiensten.

In het eerste dossier gaat het om een illegaal handeltje met visa op de Belgische ambassade in de Bulgaarse hoofdstad Sofia, een zaak die eind jaren negentig werd gesignaleerd door Myranne Coen, destijds eerste secretaris van de ambassade in Sofia. Klokkenluidster Coen werd vanwege haar onthullingen aanvankelijk getreiterd en uiteindelijk ontslagen, maar is inmiddels na een juridische procedure in ere hersteld. Volgens het Brusselse parket, dat de zaak onderzoekt, had de fraude in de periode 1995 tot 1997 betrekking op ten minste 500 visa. “En Sofia zou geen uitzondering zijn”, zei de woordvoerder van het parket.

Het tweede dossier betreft een zwendel met speciale vip-identiteitskaarten, bestemd voor personeel van buitenlandse ambassades, opgezet door Erwin Lebbe, een ambtenaar van de dienst protocol van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De identiteitsdocumenten kwamen voornamelijk in handen van figuren van de Russische maffia. Over die zaak, zo leert het rapport van het Comité I, deed de staatsveiligheid enkel onderzoek naar de begunstigden, niet naar de daders.

Zo deelde de staatsveiligheid aan de nationale magistraat de identiteit mee van een veertigtal Russische onderdanen die hadden geprofiteerd van die valse kaarten. “Het ging meer bepaald om soms heel eminente zakenlieden die betrokken waren in belangrijke industriële onderhandelingen met België, om sportlieden en om diplomaten van wie sommigen bekendstonden om hun activiteiten op het gebied van spionage of lobbying.” De staatsveiligheid stelde ook vast dat “verschillende verkrijgers van deze speciale identiteitskaarten nauwe betrekkingen onderhielden met de georganiseerde misdaad”.

De staatsveiligheid is goed op de hoogte van die twee fraudedossiers, zegt het Comité I. “De dienst had vroeger al kennis van andere soortgelijke fraudezaken, zoals interventies bij de Dienst Vreemdelingenzaken met het oog op het toekennen van verblijfsvergunningen en valse visa aan buitenlandse zakenlieden die vooral actief zijn in de diamanthandel.”

Niettemin ontdekte het toezichtsorgaan “dat de staatsveiligheid geen onderzoek voerde naar de fraudezaken, noch naar de mogelijke relaties die de vermoedelijke daders eventueel onderhielden met vreemde landen of misdadige organisaties. In een intern rapport stond nochtans te lezen dat het voor de staatsveiligheid interessant zou zijn te weten welke contacten de beschuldigde ambtenaar onderhield, professioneel en privé.

Uit het vervolg van het dossier, waarvan het Comité I kennis heeft genomen, bleek echter dat de staatsveiligheid daartoe niets had ondernomen. In de loop van 2001 heeft de staatsveiligheid geen enkel gevolg gegeven aan informatie, ontvangen van een occasionele informant, die de mogelijke medeplichtigheid ter sprake brengt van bepaalde ambtenaren van een hoger niveau.”

Volgens het Comité I ontving de staatsveiligheid zeer bezwarende informatie over de toenmalige Belgische ambassadeur in Sofia, Koenraad Rouvroy. “De ambassadeur werd door bepaalde personen, die zekere elementen hadden overgemaakt aan de staatsveiligheid, ervan verdacht te werken voor rekening van de Bulgaarse inlichtingendiensten en diensten te verlenen aan diverse personen en bedrijven die in verband worden gebracht met de maffia. In een intern rapport van september 1997 wijst de staatsveiligheid er echter op dat de aangebrachte elementen niet volstaan om te bewijzen dat de ambassadeur persoonlijk betrokken is bij deze handel in visa.”

Nog in september 1997 schreef Godelieve Timmermans, de toenmalige administrateur-generaal van de staatsveiligheid, in een brief aan minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR), over de visafraude in Sofia: “De staatsveiligheid heeft kennis genomen van deze elementen, maar zal in verband hiermee natuurlijk geen enkel onderzoek uitvoeren.”

Waarom deed de inlichtingendienst niets? De verdediging van Koen Dassen, de opvolger van Timmermans, in een brief aan het Comité I klinkt weinig overtuigend: “De staatsveiligheid heeft tot op heden de politiek gehanteerd van een defensieve dienst sensu stricto en kan in die hoedanigheid geen onderzoek voeren naar de activiteiten en de contacten van een ambassadeur in het buitenland. Daarnaast dien ik op te merken dat een gerechtelijk onderzoek aan de gang was aangaande deze zaak en dat het in alle opzichten dient vermeden te worden dat er een parallel onderzoek door onze dienst gevoerd zou worden.”

Het Comité I zegt niet anders te kunnen dan de woorden te onderschrijven van een inspecteur van de staatsveiligheid die in een van zijn rapporten over deze zaak opmerkte dat “er een tendens bestaat op de dienst Protocol om de vuile was binnenshuis te houden, die aan de onderzoekers de indruk geeft dat ze hinderen en het benaderen van deze hoge ambtenaren en personen die bepaalde immuniteiten genieten, maakt de onderzoeksopdrachten er niet makkelijker op”.

Ondanks de recente sussende verklaringen terzake van Koen Dassen (VLD), de administrateur-generaal van de staatsveiligheid, en van minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) bevestigt het jaarrapport de eerdere berichtgeving van deze krant over de open oorlog die er momenteel bestaat tussen de staatsveiligheid en de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV) van het leger.

In het rapport is onverbloemd sprake van “een tekort aan samenwerking”, “het achterhouden van informatie”, “wederzijdse achterdocht” en een regelrecht “klimaat van wantrouwen” tussen beide inlichtingendiensten.

“Vooral in de huidige context”, zo stelt het jaarverslag, “is het de taak en de verantwoordelijkheid van het toezichtsorgaan om de terugkerende spanningen te signaleren die sedert de aanslagen van 11 september 2001 inderdaad zijn opgetreden tussen de staatsveiligheid en de ADIV met betrekking tot de opvolging van de dreiging van de islamitische extremistische en terroristische activiteiten. Volgens de analyse van het Comité I begonnen die spanningen op het moment toen, na de aanslagen in New York, de ADIV zijn richtinggevende plannen inzake inlichten en veiligheid aanpaste om ze in lijn te brengen met de actualiteit.”

Tot op dat moment gold islamterrorisme niet als een prioriteit voor de militaire inlichtingendienst, die nochtans bevoegd is voor dreigingen gericht tegen Belgische troepen, ook in het buitenland (vooral in de Balkan), en tegen doelwitten in eigen land, zoals het NAVO-hoofdkwartier in Evere.

“De strategische perceptie van de ernst van de dreiging verschilt van de ene dienst tot de andere”, stelt het Comité I vast. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V) verklaarde onlangs dat de staatsveiligheid wat betreft het islamterrorisme meer de Franse lijn volgt, terwijl de militaire inlichtingendienst zich vooral afstemt op de Amerikaanse koers. “Deze houding, die erin bestaat dat sommigen menen dat een bepaalde inlichting kan botsen met het eigen belang, hetzij persoonlijk of van de dienst, moet tot in de wortels uitgeroeid worden”, waarschuwt het Comité I.

Hoewel het tot de wettelijke opdrachten van de staatsveiligheid behoort om het economische en wetenschappelijke potentieel van ons land te beschermen, blijft de dienst in cruciale dossiers de andere kant opkijken. Over het faillissement van het spraaktechnologiebedrijf Lernout & Hauspie vroeg de minister van Economische Zaken bijvoorbeeld informatie aan de staatsveiligheid. “Er werd echter geen enkel analyseverslag bezorgd aan de betrokken overheden”, constateert het Comité I. “Nochtans bevat dit dossier elementen die erop wijzen dat op verschillende momenten en om uiteenlopende redenen buitenlandse inlichtingendiensten belangstelling zouden hebben gehad voor de firma L&H.”

Hetzelfde geldt voor de corruptiezaak omtrent Tractebel in Kazachstan, die door het Brussels gerecht wordt onderzocht. Door de staatsveiligheid “werd aan de betrokken onderneming, noch aan de toenmalige premier enige terzake doende informatie verstrekt”. Toen in april 2001 de Bijzondere Belastinginspectie meer dan 150 miljoen euro vorderde van Tractebel, wegens het opmaken van valse contracten om geheime commissielonen in Kazachstan te betalen, heeft de staatsveiligheid weliswaar de minister van Justitie en de nationale magistraat “in kennis gesteld van de bezorgdheid die er heerst in de banksector over het risico dat door maffiose groepen betaalde particulieren kunnen infiltreren in de bankinstanties”.

Het rapport blikt terug op de rel die vorig jaar ontstond omtrent Soetkin Collier. De zangeres van folkgroep Urban Trad heeft een klacht ingediend tegen de staatsveiligheid omdat ze op basis van een uitgelekte nota van deze dienst over haar extreem-rechtse verleden niet kon meedoen aan het Eurovisiesongfestival. Soetkin stelde dat de inhoud van de gedane mededelingen onjuist was en dat ze een inbreuk vormden op haar privacy.

Het Comité I besluit dat de staatsveiligheid bij het vergaren van de inlichtingen over Soetkins extreem-rechtse activiteiten “binnen het wettelijk kader is gebleven” en dat “er geen twijfel over bestaat dat de zangeres in een extremistische omgeving actief was”, ook al bestaat er betwisting over de juistheid van sommige gegevens. Het toezichtsorgaan vond ook “geen spoor van een mededeling van de staatsveiligheid aan de pers”, het lek naar de media zat blijkbaar bij een van de ministers aan wie de geheime dienst had gerapporteerd.

Rest de vraag of de staatsveiligheid zich niet vergist heeft bij het onderkennen van de mogelijke bedreiging. “Uit niets blijkt immers dat het extremistische verleden van mevrouw Collier op zich een actuele bedreiging uitmaakt. Dat het verleden Collier als deelneemster aan het songfestival mogelijk en zelfs waarschijnlijk aanleiding kon geven tot reacties en zelfs acties is plausibel. Nergens is er echter een indicatie dat die reactie op haar beurt een werkelijke bedreiging zou vormen.” Kortom, de informatie van de staatsveiligheid was “onvoldoende genuanceerd”. Het Comité I merkt nog op dat inlichtingendiensten “erover moeten waken om niet nodeloos particulieren, zelfs als ze bekend zijn om hun extremisme, bloot te stellen aan de belangstelling van andere overheden als dat niet vereist is in een hoger belang”.

Op 5 maart 2001 was er een incident tijdens een officieel bezoek aan Brussel van Robert Mugabe, de president van Zimbabwe. Een Britse onderdaan protesteerde in de lobby van een hotel tegen het repressieve beleid van Mugabe tegen homo’s. De ongewapende man werd door de veiligheidsdienst van de president hardhandig aangepakt, zoals trouwens te zien was op tv-beelden. Leden van de staatsveiligheid, meer bepaald van de dienst Persoonsbescherming die instaan voor de veiligheid van buitenlandse vips, stonden erbij en keken ernaar.

“In veel gevallen worden buitenlandse hoge bezoekers ook begeleid door een eigen veiligheidsdienst”, schrijft het Comité I. “De aanwezigheid van een eigen bescherming door de buitenlandse bezoeker is een toegelaten praktijk (onder specifieke voorwaarden), maar die buitenlandse dienst heeft geen enkele bevoegdheid behalve de (gewapende) begeleiding van de bezoeker.”

In de verwarring van het incident werd de demonstrant door een lid van de staatsveiligheid zonder geweld teruggedrongen, terwijl president Mugabe naar zijn gepantserde auto werd geëvacueerd. “Daaropvolgend zou de Brit door de persoonlijke lijfwacht van de president gemolesteerd zijn. Dat werd de visu vastgesteld door leden van de dienst Persoonsbescherming. Volgens het Comité I hebben die hun taak “correct en succesvol” volbracht, maar “valt het te betreuren dat ze van de slagen aan de demonstrant geen ambtshalve aangifte deden bij de gerechtelijke overheden”. “Het spreekt vanzelf dat de buitenlandse veiligheidsdienst niet het recht had om een demonstrant te mishandelen”, stelt het rapport, dat er fijntjes aan toevoegt dat de film momenteel dienst doet als lesmateriaal bij de opleiding van de leden van de afdeling close protection.

Bron » De Morgen

Staatsveiligheid ziet geen problemen met militaire inlichtingendienst

Volgens Koen Dassen, de administrateur-generaal van de staatsveiligheid, verloopt de samenwerking tussen zijn dienst en de militaire inlichtingendienst volkomen probleemloos of anders gezegd: ‘collegiaal en volgens de regels van de kunst’. Ook zou de staatsveiligheid geen koers volgen waarbij ‘een voorkeur wordt uitgedrukt voor een of andere buitenlandse partner of doctrine’.

Met die boodschap aan het persagentschap Belga reageerde de staatsveiligheid op de berichtgeving in De Morgen van vorige woensdag. De stelling van Dassen staat haaks op de mening van senator Hugo Vandenberghe (CD&V), die als lid van de parlementaire begeleidingscommissie die toezicht houdt op de werking van de inlichtingendiensten een bevoorrecht waarnemer is.

Volgens Vandenberghe woedt er immers een open oorlog tussen de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst, met als inzet de vraag wie het voortouw neemt in de strijd tegen het terrorisme. “De staatsveiligheid zit inzake politieke analyse van de terreurdreiging meer op de Franse lijn, terwijl de militaire inlichtingendienst een Amerikaanse koers volgt”, verklaarde de senator.

In zijn persbericht veegt Dassen die kritiek volledig van tafel. “In tegenstelling tot wat wordt beweerd, is er een goede samenwerking met de militaire inlichtingendienst”, stelt hij. “Naast regelmatige vergaderingen zijn er ook, wanneer noodzakelijk, gemeenschappelijke operaties.”

Dassen toonde zich in het verleden geen grote fan van het Comité I, het college van magistraten dat in opdracht van het parlement de inlichtingendiensten in de gaten moet houden. De talrijke controles van het Comité I zouden volgens Dassen de operationele werking van zijn dienst in gevaar brengen.

“Wat betreft de activiteiten van het Comité I ziet de staatsveiligheid geen wijziging in de controle inzake de dienst”, stelt het persbericht. “Wel is het zo dat er naast de punctuele controles ook een dialoog tussen beide partijen bestaat om het Comité I regelmatig op de hoogte te brengen van de evoluties binnen de staatsveiligheid.”

Volgens de mededeling werd door de staatsveiligheid in het kader van het beleidsplan 2005-2010 de idee geopperd om op middellange termijn te komen tot een integratie van de inlichtingendiensten, met uitzondering van de specifieke militaire taken. “De minister van Justitie achtte de tijd daarvoor evenwel niet rijp en die optie werd niet geselecteerd”, stelt de dienst. Voorts wordt erop gewezen dat de staatsveiligheid geen koers volgt “waarbij een voorkeur wordt uitgedrukt voor een of andere buitenlandse partner of doctrine”.

De fenomenen die momenteel gevolgd dienen te worden, in het bijzonder islamitische extremistische netwerken, zijn immers internationaal actief en gestructureerd, argumenteert Dassen. “Het is dan ook zo dat de bestrijding ervan maar mogelijk is door internationale samenwerking en wel op dergelijke wijze dat alle betrokken buitenlandse zusterdiensten meewerken.”

Bron » De Morgen

‘Parlementaire controle op inlichtingendiensten is momenteel onbestaande’

Kamerlid en gewezen justitieminister Tony Van Parys (CD&V) stelt dat de parlementaire controle op de werking van de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst Adiv ‘momenteel onbestaande is’. De leden van het Comité I worden volgens Van Parys geïntimideerd en afgedreigd. ‘Als ze zich niet koest houden, lopen ze het risico dat hun mandaat volgende zomer niet wordt verlengd’, zegt Van Parys. ‘Sommigen hebben al gepostuleerd om terug te keren naar de magistratuur.’

Volgens Van Parijs wil de regering-Verhofstadt elke kritiek op de inlichtingendiensten monddood maken. Hij verwijst onder meer naar het feit dat rapporten van het Comité I, een college van magistraten dat in opdracht van het parlement de werking van de inlichtingendiensten moet controleren, enkel bezorgd zouden worden aan senaatsvoorzitter Armand De Decker (MR), die ook voorzitter is van de parlementaire begeleidingscommissie van het Comité I, maar niet zouden doorstromen naar de andere leden van de begeleidingscommissie.

Een ander voorbeeld is het mislukte initiatief om een studiedag te organiseren over de parlementaire controle op de geheime diensten. Jean-Claude Delepière, de voorzitter van het Comité I, wou zo’n colloquium in het najaar van 2003 organiseren, naar aanleiding van het incident over een uitgelekt rapport van de staatsveiligheid en de daaropvolgende staking bij Ford Genk. “Premier Verhofstadt, die als spreker zou optreden, weigerde op het laatste moment zijn medewerking”, zegt Van Parys. “Voorzitter Delepière werd bij senaatsvoorzitter De Decker geroepen en kreeg te horen dat het colloquium niet kon doorgaan.”

Van Parys wijst voorts op de opvallende vaagheid van het jongste jaarverslag van het Comité I, waarin bijvoorbeeld met geen woord gerept wordt over het gevaarlijke fenomeen van geheime agenten die hand- en spandiensten verlenen aan strafonderzoeken, onder meer voor schaduw- en observatieopdrachten. “De inzet van de staatsveiligheid bij de toepassing van bijzondere politietechnieken in opdracht van de rechterlijke macht is een gevaarlijk fenomeen”, waarschuwde onlangs een lid van de parlementaire begeleidingscommissie.

“De staatsveiligheid heeft geen enkele politionele bevoegdheid en mag deze technieken niet toepassen. Het risico bestaat dat er parallelle dossiers worden aangelegd en dat de rechtbanken besluiten tot volledige nietigheid van de strafvordering. We moeten een duidelijk signaal geven dat daartegen moet worden opgetreden.”

Delepière gaf ook een voorbeeld van de toepassing van die omstreden techniek, namelijk het strafonderzoek naar de activiteiten van Nabil Sayadi en zijn Vlaamse echtgenote, die verdacht werden van contacten met het terreurnetwerk Al-Qaeda. “In dit dossier duiken verbazingwekkende zaken op”, verklaarde de voorzitter van het Comité I aan de begeleidingscommissie.

“Het staat bijvoorbeeld vast dat personeelsleden van de inlichtingendiensten vaak worden gebruikt als deskundigen in gerechtelijke onderzoeken en belast worden met schaduw- en observatieopdrachten. Men mag in geen geval de zaken door elkaar haspelen. De politie moet haar eigen opdrachten behouden en mag ze niet delegeren. Tevens moeten de personeelsleden van de staatsveiligheid zich uitsluitend concentreren op het inlichtingenwerk en het opsporen van dreigingen, en niet op gerechtelijke opdrachten. Zo niet dreigt men procedurele problemen in het leven te roepen, bijvoorbeeld in het raam van schaduwopdrachten, die streng gereglementeerd zijn en alleen door de politie mogen worden uitgevoerd.”

Bron » De Morgen