“Elk niet geïdentificeerd lichaam is per definitie een vermist persoon”

De Nederlandse Corrie van der Valk werd 17 jaar na haar verdwijning geïdentificeerd dankzij de nieuwe Belgische DNA-databank Vermiste Personen. In de toekomst zullen wel meer graven van onbekende lichamen terug open gemaakt worden. Al gebeurt dat doordacht: “Elk stukje menselijk weefsel moet terug in het graf belanden.”

“Wat zij in 50 minuten oplossen, daar doen wij zes tot acht jaar over”, antwoordt Guido Van Rillaer op de vraag of we zijn werk mogen vergelijken met televisieseries zoals Cold Case of Vermist. Hij concentreert zich binnen de federale politiecel Vermiste Personen op niet-geïdentificeerde lichamen. “Mijn job is om namen op lichamen te plakken.”

Wat is het belang van de DNA-databank?

Van Rillaer: “Zonder de DNA-databank hadden we Corrie van der Valk nooit geïdentificeerd. Tot nu toe konden we enkel overgaan tot een DNA-controle als we een duidelijke aanwijzingen hadden voor een bepaalde identiteit. Maar als je nauwelijks aanwijzingen had, was dat uitgesloten. Dankzij de databank kunnen we nagaan of DNA uit onopgeloste zaken overeenkomt met ongeïdentificeerde lichamen. Elk niet geïdentificeerd lichaam is per definitie een vermiste persoon.”

“Wij zijn op dit moment het DNA van niet-geïdentificeerde lichamen aan het verzamelen om in de databank op te slaan. De zaak rond Corrie van der Valk was zo’n case waarvan we dachten: hoe komt het toch dat we niet weten wie dit is?”

Wordt er van elk niet-geïdentificeerd lichaam een DNA-staal bijgehouden?

“In principe wel. Wanneer het te lang duurt vooraleer een lichaam geïdentificeerd wordt, zal het parket een stukje DNA opsturen naar een laboratorium. Laboranten stellen op basis van een stukje spierweefsel of dijbeen een DNA-profiel op. In die databank zitten dus geen stukjes tissue, maar een DNA-code die uit cijfers en letters bestaat.”

“Bij een onrustwekkende verdwijning werkt het gelijkaardig. Daar zal de politie meteen DNA-materiaal, zoals een haar van een borstel, verzamelen om de zaak te kunnen oplossen. Indien er een maand na de verdwijning nog geen doorbraak is, komen die gegevens nu in de DNA-databank terecht.”

Met andere woorden: die DNA-databank zal vooral in de toekomst kunnen helpen.

“Wij hebben afgesproken met het parket om nu zoveel mogelijk DNA te verzamelen van alle onopgeloste zaken vanaf 2007. Voor oudere zaken, zoals die van Corrie van der Valk, zal het niet vanzelfsprekend zijn om die op te lossen. Er zijn heel veel parketten en die werken allemaal op een andere manier. Bovendien hebben hervormingen en verhuizingen ervoor gezorgd dat er veel dossiers verloren zijn gegaan.”

Gaat u dan binnenkort een hele reeks graven delven?

“Vooraleer we een zaak opnieuw uitspitten, controleren we of het niet-geïdentificeerde lichaam er nog is. Bij een begraafplaats in een klein dorpje zoals Lucin is dat meestal geen probleem. Maar bij een begraafplaats zoals het Schoonselhof in Antwerpen is dat niet vanzelfsprekend. Daar kan het zijn dat een lichaam al onder een tweede of derde laag begraven mensen ligt. Onlangs hebben we een man uit Engeland geïdentificeerd. Er is toen familie uit het Verenigd Koninkrijk en Nieuw-Zeeland naar België afgezakt. Het enige wat we toen konden zeggen was: ‘Hier ergens lag hij begraven.’”

Met hoeveel collega’s zoekt u naar namen van onbekende lichamen?

“Op papier zijn we met vijf, in de realiteit met drie. En dat is te weinig. Wij zijn verantwoordelijk om de DNA-database nauwgezet aan te vullen met nieuwe cases, daarnaast proberen we zaak per zaak van dichtbij te bestuderen en de vraag te stellen: waarom is die persoon nooit geïdentificeerd. Zodra we een doorbraak kunnen forceren, brengt die heel veel coördinatie met zich mee.”

“Bij een opgraving alleen al moet je grafdelvers, een griffier, wetsdokters en andere praktische zaken in orde brengen. Zo moeten we ervoor zorgen dat een stukje menselijk tissue dat wij opgraven, nadat het bij het labo gepasseerd is, terug in het graf belanden. Je mag dat – om het stout te zeggen – niet zomaar in de vuilnisbak gooien.”

Bron » De Morgen

Speurders willen in ons land tot 135 lichamen laten opgraven en identificeren

De Cel Vermiste Personen gaat proberen om 135 anoniem begraven lichamen alsnog te identificeren. Het gaat om mannen en vrouwen die sinds 1975 in ons land werden begraven.

Onlangs konden speurders op die manier Corrie van der Valk identificeren. De erfgename van de bekende Nederlandse ­hoteldynastie was sinds 2001 spoorloos verdwenen. Na DNA-onderzoek blijkt nu dat ze al die tijd in een anoniem graf lag in Bois-de-Villers, een dorp nabij Namen. Eerder konden speurders ook al de moord op de Vietnamese Nguyen Thi Xuan oplossen.

De twee successen op korte tijd zijn te danken aan de DNA-bank voor vermiste personen, waar de Cel sinds juli dit jaar over beschikt. “Nabestaanden hebben het recht om te weten wat er met hun familielid is gebeurd, zelfs als het heel lang geleden is”, klinkt het in de krant. Het merendeel van de 135 onbekende lichamen zijn mannen. De lijken worden steeds begraven op het kerkhof van de gemeente waar ze gevonden zijn.

Bron » De Morgen

Eindelijk geld voor DNA-databank: hoop op doorbraak in oude verdwijningszaken

Langverwacht, maar ze komt er dan toch: de DNA-databank Vermiste (en niet-geïdentificeerde) Personen. Minister van Justitie Koen Geens (CD&V) heeft daarvoor het nodige budget vrijgemaakt. Speurders hopen nu op een doorbraak in oude verdwijningsdossiers.

Als de politie vandaag een lichaam vindt, dan kan men het DNA daarvan niet automatisch vergelijken met alle personen die als vermist zijn opgegeven in ons land, zelfs niet als daar wel degelijk DNA van beschikbaar is. Deze zomer komt daar eindelijk verandering in, met de DNA-databank Vermiste Personen. Daarin zal DNA van vermiste personen en hun familie, en elk gevonden lichaamsdeel worden opgeslagen.

Officieel had de databank al operationeel moeten zijn in juli 2017, maar in de praktijk werd de inwerkingtreding telkens uitgesteld om budgettaire redenen. Daardoor bleven families veel langer dan nodig in het ongewisse over wat er met hun geliefde was gebeurd. Bij de begrotingsbesprekingen heeft minister van Justitie Koen Geens (CD&V) nu toch de nodige 114.000 euro kunnen lospeuteren, zodat de databank in juli operationeel zal zijn. “Dat zal een enorme hulp zijn voor de speurders”, aldus Geens.

At random

“Dit biedt enorm veel mogelijkheden, vooral in verdwijningszaken waar we het spoor compleet bijster zijn”, zegt Katty Doms, rechercheur de Cel Vermiste Personen van de federale politie. “Als het DNA van vermisten en gevonden lichamen in een databank wordt gestopt, dan kunnen we iedereen met alles vergelijken. Tot nu toe moest je toch een vermoeden hebben van wie het lichaam was, om een DNA-analyse te laten doen. Maar nu kan het at random.”

Daarom worden nu ook de onopgeloste verdwijningsdossiers van de laatste 10 jaar – zo’n 300 – van onder het stof gehaald. “De vraag zal niet meer zijn: wat is er gebeurd met de vermiste of waar is die laatst gezien, maar puur: hebben we nog DNA van die persoon? Indien nee, hebben we dan nog voorwerpen van die persoon, waar DNA kan opzitten? En tot slot: heeft die persoon nog voldoende verwanten?”

Politiemensen zullen de komende jaren opnieuw bij mensen aanbellen om DNA te vragen van een familielid, dat misschien al 7 jaar verdwenen is. “Natuurlijk zullen die zich afvragen waarom we daar nu pas mee afkomen”, begrijpt Doms. “Ze zullen denken dat er kostbare tijd verloren is, maar dat is niet zo. Dit is een nieuwe opportuniteit om toch verder te kunnen zoeken, daar waar we vroeger vast zaten.” Ze benadrukt dat ze daarvoor zo veel mogelijk de mensen wil inzetten, die het dossier destijds hebben opgevolgd. “Kwestie dat mensen geen vreemde aan de deur krijgen.”

Tand of haarwortel

In eerste instantie gaan de speurders op zoek naar DNA van de vermiste zelf. “Een tand die nog ergens in een potje zit of een haarwortel,… Dan kunnen we een zuiver profiel opstellen. Die kan je niet alleen nationaal vergelijken maar ook internationaal, met lichamen die in het buitenland worden gevonden.” Elke nacht is er een automatische uitwisseling. Is er niets meer te vinden, dan werk je met profielen van verwanten. Ook die worden elke dag vergeleken met de profielen in de nationale databanken, maar om ze ook internationaal te vergelijken is een bijzondere procedure nodig.

“Omgekeerd zijn er ook een 100-tal dossiers met niet-geïdentificeerde lichamen en lichaamsdelen, die we in die databank zullen opnemen. Daar is er natuurlijk overvloedig DNA aanwezig, al wordt dat profiel pas sinds een aantal jaar standaard bijgehouden. Bij oudere zaken kan het dus zijn dat we een lichaam opnieuw moeten opgegraven om een staal te nemen.”

Ook voor nieuwe verdwijningen, zal de databank haar nut bewijzen. “Als er gedurende een maand geen teken van leven is en geen zoekacties meer gepland staan, dan zullen we ook daar de DNA-procedure opstarten”, legt Doms uit.

“Wat is erger: niets weten of zeker weten dat je kind gefolterd en misbruikt is?”

Zonder de zaak-Dutroux had Child Focus wellicht nooit bestaan. Na de opgraving van Julie en Mélissa in de tuin van Marc Dutroux, kreeg Jean-Denis Lejeune het idee om een centrum voor vermiste kinderen op te richten. “Tijdens de Witte Mars stapte ik af op premier Dehaene, die er meteen zijn politieke redding in zag,” zegt de vader van Julie. Niet iedereen was even enthousiast. “Ik was in het begin niet zo blij met Child Focus,” zegt Eric Geijsbregts, vader van Nathalie, die al 27 jaar naar zijn dochter zoekt.

Jean-Denis Leujeune: “Ik herinner me die zondag 17 augustus 1996 nog alsof het gisteren was. Het was een snikhete dag, graafmachines waren al de hele dag in de weer op het terrein achter het huis van Dutroux. We zaten samen met de ouders van Mélissa bij adjudant Jean Lesage van de rijkswacht van Seraing te wachten op nieuws. Lesage kreeg geregeld telefonische oproepen over wat er in Sars-la-Buissière gebeurde. In de namiddag ging de telefoon opnieuw, en Lesage nam op. ‘Ze hebben een arm gevonden, en een been,’ zei hij tegen ons. ‘Maar ze weten niet van wie het is.’ (stil) Het was de toon waarop hij het meedeelde, alsof hij vertelde dat hij een kilo appelen op de markt had gekocht. Een kwartier later kregen we het nieuws dat het de lichamen van Julie en Mélissa waren. Ik ben in elkaar gestort. Er was niets meer om voor te leven.

“Kort nadat de kinderen waren gevonden, besloot ik dat ik iets moest ondernemen. Ik moest een andere zin geven aan mijn leven, anders zou ik zelf in een afgrond verdwijnen. Toen is het idee bij mij beginnen te groeien om Child Focus op te richten. In Washington bestond al zo’n centrum. Ik was vastbesloten om ook in België een professionele, onafhankelijke organisatie op te zetten om vermiste kinderen op te sporen. Het was een manier om voor anderen te doen wat ik voor mijn eigen dochter niet had kunnen doen.”

Jean-Denis Lejeune is 22 jaar later nog steeds heel breekbaar als hij over zijn vermoorde dochter Julie praat. We ontmoeten hem op het kabinet van de Waalse CDH-minister Alda Greoli in Namen, waar hij bij de administratie werkt. Aan de muur hangen foto’s van zijn twee dochtertjes, 5 en 10 jaar oud. Lejeune is hertrouwd, zijn huwelijk met de moeder van Julie heeft het drama van hun dochter niet overleefd.

Lejeune: “Je moet verder, maar je blijft de littekens meedragen. Dat heeft de tijd niet kunnen verhelpen. Het heeft meer dan zeven jaar geduurd voor ik na de verdwijning van Julie haar slaapkamer kon binnengaan. Nu probeer ik te denken aan de mooie momenten met haar, maar ik vind dat ik er niet genoeg heb gehad. Dat is één van de moeilijkste dingen voor mij: dat ik niet genoeg tijd met Julie heb doorgebracht toen ze er nog was. Het voelt als een enorme mislukking, want die verloren tijd kan ik nooit meer inhalen. Daarom wil ik niet meer dezelfde fout maken met mijn twee andere dochtertjes. Ik wil geen kostbare momenten meer verliezen en breng heel veel tijd met hen door.”

Contact met de andere ouders uit de zaak-Dutroux is er niet meer, ook niet als de advocaat van Dutroux met veel poeha aankondigt dat hij zijn cliënt over drie jaar vrij wil krijgen.

Lejeune: “We zijn allemaal onze eigen weg gegaan. Dat is heel natuurlijk gegroeid. Ik denk dat het een vorm van bescherming is. Praten over onze kinderen is het mes in de wonde draaien.”

Maar als Lejeune het over het prille begin van Child Focus heeft, lichten zijn ogen op. Hij was het die tijdens de Witte Mars, toen de ouders van de slachtoffers van Dutroux bij Jean-Luc Dehaene werden ontvangen, op de premier afstapte met een dossiertje over de oprichting van een nieuw centrum dat verdwenen kinderen moest helpen terugvinden.

Lejeune: “Ik was al een paar keer gaan kijken naar het centrum in Washington dat daar was opgericht door een vader, John Walsh, na de verdwijning van zijn zoontje Adam. Ook hij botste tijdens het onderzoek naar de verdwijning overal tegen muren aan, net zoals wij hier in België.

“Hier stond het land na het spaghetti-arrest op zijn kop. De ontreddering was totaal. De mensen waren woedend toen bleek dat de politie en het gerecht zoveel fouten hadden gemaakt. Er braken overal spontane stakingen uit, de regering was bang voor de volkswoede en vreesde dat het op de Witte Mars uit de hand zou lopen. We kregen de vraag van minister Johan Vande Lanotte om de bevolking op te roepen tot kalmte. Hadden we toen gewild, dan hadden we de regering kunnen doen vallen. Maar dat was onze bedoeling niet. We wilden oplossingen voor wat er fout liep bij justitie.”

“Toen ik Dehaene dat dossiertje in de handen duwde, zag ik dat hij er onmiddellijk een oplossing in zag. Hij zag het als een manier om te tonen dat de politiek bereid was om naar de klachten van de bevolking te luisteren en er iets aan te doen. De premier heeft het die dag slim gespeeld, en meteen de oprichting van zo’n centrum aangekondigd.”

U hebt hem gered.

Lejeune: “Waarschijnlijk. Maar Child Focus heeft later het leven van verschillende kinderen gered. Daar ben ik heel trots op.”

Tip van 1 miljoen

‘Ik was in het begin helemaal niet zo blij met Child Focus,’ geeft Eric Geijsbregts toe. Zijn dochter Nathalie, 10 jaar, verdween op 26 februari 1991 toen ze ’s ochtends op de schoolbus stond te wachten.

Geijsbregts: “Toen de zaak-Dutroux losbarstte, was ik al vijf jaar op zoek naar mijn dochter. Ik had zelf een vzw opgericht om ouders van vermiste kinderen te ondersteunen en we deden dat goed, vond ik. Ineens kwam daar een organisatie als een vliegende schotel uit het niets neergedaald en mochten wij niets meer doen. Later ben ik bijgedraaid, toen ik zag dat Child Focus goed werk leverde en met nieuwe ideeën kwam. Ze zijn het onderzoek naar Nathalie altijd blijven steunen, met verouderingsfoto’s en bewegende beelden van haar gezicht in 3D, met knipperende ogen. Op Facebook zijn die 262.248 keer bekeken en zijn er duizenden reacties op gekomen. Die heb ik allemaal gelezen.”

Hebt u nog altijd hoop om Nathalie terug te vinden, na 27 jaar?

Geijsbregts: “Ik denk dat ze dood is. Maar ik wil graag weten waar ze is, om afscheid van haar te kunnen nemen. We wisten al vanaf dag één dat het om een misdaad ging, en de politie nam het gelukkig ernstig. Getuigen hadden gezien dat een man Nathalie had meegenomen in een grijze auto. Ik had haar ’s ochtends afgezet aan de bushalte om naar school te gaan.”

“Onze buurvrouw passeerde daar een paar minuten later en zag haar op de achterbank van die wagen zitten. Nathalie zwaaide nog naar haar. Ze is argeloos met die man meegegaan. We wisten dus dat het een ontvoering was, maar er kwam geen eis voor losgeld. Logisch: als het hun daar om te doen was geweest, hadden de ontvoerders wel een kind uit een rijke familie gekozen, geen kind uit een sociale woonwijk.”

“Die eerste weken organiseerde ik grote zoekacties met vrijwilligers in de bossen rond Leefdaal. Toen een journalist me vroeg of we op zoek waren naar een lijk, drong het plots tot me door dat Nathalie waarschijnlijk dood was. Ik besefte toen dat het misschien beter was om die vrijwilligers niet meer te vragen om mee te helpen zoeken. Ik kon het die mensen niet aandoen dat ze plots een lijk van een jong kind zouden vinden. Ik heb de zoekacties toen stopgezet.”

Eric Geijsbregts viel altijd al op met zijn speciale acties. Toen zijn dochter Nathalie in 1991 verdween, lang voor er sprake was van Child Focus, organiseerde hij in Vlaanderen de eerste grote affichecampagne rond een vermist kind. Hij liet vrachtwagens rondrijden met gigantische opsporingsberichten en liet reclameborden langs de weg volhangen met haar beeltenis en de oproep: ‘Help ons Nathalie te vinden.’ Hij loofde een beloning van 1 miljoen frank uit voor de gouden tip die naar Nathalie zou leiden – geld dat hij niet had en probeerde in te zamelen met allerlei benefietacties. Hij plantte de eerste bomen van het Witte Kinderbos langs de snelweg tussen Antwerpen en Brussel. Hij ging op de Eroticabeurs in Antwerpen staan en verkocht er honderden schaapjes ten voordele van zijn Hulpfonds voor Vermiste en Ontvoerde Kinderen onder de slogan: ‘Kinderen spelen in een speeltuin, niet in een pornofilm.’

Twee weken geleden, op de verjaardag van de verdwijning van Nathalie, bent u aan haar gedenksteen gaan staan om de ontvoerder van uw dochter op te wachten. Had u verwacht dat er werkelijk iemand zou opdagen?

Geijsbregts: “Niet echt, maar ik vond wel dat ik er moest zijn. Ik had een oproep op Facebook geplaatst, gericht aan de dader: ‘Kom die dag, op dat uur, naar de plek waar je haar hebt meegenomen.’ Ik wilde er geen precieze plaats en uur bij zetten, want ik wilde niet dat er een massa mensen op zou afkomen. Ik ben die ochtend een paar uur in mijn eentje gaan wachten aan haar gedenksteen, in de auto onder een dekentje, en heb een paar theelichtjes aangestoken. Hij is niet gekomen.”

“Om de zoveel jaar organiseer ik een actie om de herinnering aan Nathalie levend te houden. Ik wil niet het gevoel hebben dat ik niet alles heb gedaan om haar terug te vinden.”

Toen Nathalie verdween, kon u als ouder nergens terecht voor hulp.

Geijsbregts: “Nee, we hebben alles zelf moeten uitzoeken. Ik had het grote geluk dat het leger me steunde. Ik was beroepsmilitair en mijn collega’s waren zeer betrokken. Het leger heeft de affiches gedrukt, want zelf konden we dat niet betalen. In Kortenberg stond een huis langs een drukke weg, waar een foto van Nathalie de hele zijgevel bedekte. De collega’s hielpen ons ook in het gewone leven.”

“We kwamen in die hectische dagen niet meer toe aan eten, laat staan aan koken. Mijn vrouw Anita was helemaal van de kaart. Een collega had dat gezien en heeft ervoor gezorgd dat er elke dag vanuit de keuken van het leger warm eten werd gebracht, zolang dat nodig was. We kregen dus wel hulp, maar allemaal toevallig, omdat mensen spontaan naar ons toe kwamen.”

Van een pax media was nog lang geen sprake. Jullie kregen alleen een opsporingsbericht op de VRT, niet op VTM.

Geijsbregts: “Nee, dat mocht niet. VTM bestond nog maar twee jaar en mocht als commerciële zender geen officiële opsporingsberichten uitzenden. Maar dan mis je natuurlijk wel veel kijkers die misschien iets hadden gezien. Dus ging ik naar VTM-nieuwsanker Dany Verstraeten, die bij ons in de wijk woonde. Hij heeft me toen in het nieuws geïnterviewd, en zo kwamen we toch op VTM. Onmiddellijk daarna hing de VRT aan de lijn: waarom krijgt VTM een interview en wij niet? De twee zenders leefden toen nog op voet van oorlog. Een dag later al zat ik in het praatprogramma van Jan Van Rompaey.”

“Intussen kwamen er bij ons thuis tips en anonieme brieven binnen. Van de politie moesten we die met handschoenen openmaken en met hen meegeven. Achteraf hebben we daar niets meer van gehoord, heel frustrerend was dat. We kregen geen feedback over het onderzoek. Er was niemand die ons een beetje de weg kon wijzen, terwijl je leven wel overhoop wordt gehaald. Daarom heb ik toen zelf een organisatie opgericht om mensen te helpen die in dezelfde situatie verkeerden als wij. Dat waren er nogal wat. In datzelfde jaar verdween ook Katrien De Cuyper, en kort daarop Inge Breugelmans, Ines Van Muylder, Liam Vanden Branden en Kim en Ken.”

Prutswerk

Toen Julie en Mélissa op 24 juni 1995 verdwenen, wist de politie helemaal niet hoe ze zo’n zoektocht moesten aanpakken.

Lejeune: “Oh, mon Dieu, het amateurisme was verpletterend! Het begon al op de allereerste dag. Jean Lesage, adjudant bij de rijkswacht van Seraing, beantwoordde de telefoonoproepen die bij ons binnenkwamen. Hij sliep elke nacht in ons huis. Die telefoongesprekken moesten opgenomen worden, want er kon een belangrijke tip tussen zitten, maar op het politiekantoor hadden ze geen materiaal.”

“Een politieman is toen op de rommelmarkt een oude cassetterecorder gaan kopen. Die zat onder het stof, en dus moest hij eerst de binnenkant schoonmaken. Toen pas werkte die. Als de telefoon ging, moest de politieman eerst de rec-knop en de play-knop indrukken om op te nemen, en vervolgens met de hoorn voorovergebogen boven de microfoon hangen om de gesprekken op te nemen… Ik kijk graag naar politieseries als ‘CSI Miami’, maar bij ons ging het er anders aan toe, hoor! (krijgt de slappe lach, en wordt dan stil) Het was prutswerk.”

“De rijkswacht had ook maar één gsm. Voor het hele arrondissement! Die hadden ze nodig voor de jaarmarkt van Libramont. Wij zijn toen zelf een gsm gaan kopen voor die agenten om onze meisjes te zoeken. Dat kan toch niet, hè.”

Om ouders te steunen was er in Wallonië de vzw Marc et Corinne, een privé-initiatief van de ouders van twee vermoorde jongeren. Waren jullie daar tevreden over?

Lejeune: “We waren blij dat de vzw er was, want het was de enige plek waar we hulp konden krijgen om affiches te laten drukken. We voelden van het begin af dat de politie weinig initiatief nam – ze dachten dat de meisjes wel weer boven water zouden komen – en dus moesten we zelf iets ondernemen. Maar een kleine vzw heeft weinig middelen, en een verdwijning proberen op te lossen kost veel geld. Ze hadden bijvoorbeeld wel een fotokopieerapparaat, maar geen papier en inkt voor de affiches, dat moesten we zelf betalen.”

“De telefoonpermanentie van de vzw, waar mensen tips konden geven, werd bemand door vrijwilligers. Achteraf is gebleken dat we een belangrijke tip hebben gemist. Een vrouw zag in een winkel de affiche van de meisjes hangen. Op de terugweg passeerde ze het huis van Marc Dutroux, waar de deur halfopen stond, en ze herkende Mélissa in de deuropening. Ze is nog teruggegaan naar de winkel om de foto’s van de meisjes opnieuw te bekijken, en jawel, het was Mélissa. Die avond belde ze naar de vzw Marc et Corinne, maar aan de telefoon zat een bejaarde vrouw, die de tip niet heeft doorgegeven. Niet aan de anderen in de vzw, en niet aan de politie. Had die vrouw het goed gezien? Was het echt Mélissa? Daar mag je niet aan dénken.”

“Op het moment zelf erger je je niet aan het amateurisme, je probeert oplossingen te zoeken. Maar zodra de meisjes gevonden waren, begonnen die lacunes wel door te dringen. Dáárom wilde ik een professionele organisatie oprichten. Omdat ouders zich niet moesten bezighouden met het organiseren van spaghetti-avonden om hun affiches te kunnen betalen. Een verdwijning kost veel geld. En afgrijselijk veel energie. Tijdens de Witte Mars heb ik mijn kans gegrepen.”

Pauselijke zegening

Wat blijft u het meest bij van de Witte Mars?

Lejeune: “Hoe het volk ons leek op te tillen. Je had de indruk dat je voeten de grond niet meer raakten. En hoe de mensen ons bijna als heiligen behandelden. Ze kwamen ons aanraken en duwden hun kinderen in onze armen. Die moesten we kussen om hen te zegenen, alsof we de paus waren. Terwijl we gewoon ouders waren die voor hun kinderen hadden gevochten. Je doet mee, je zit in een golf en je laat je meedrijven. Nu, het deed wel deugd om al die warmte en erkenning van de mensen voor ons verdriet te voelen. We hadden echt niet zoveel volk verwacht.”

Geijsbregts: “Ik heb ervoor gezorgd dat de treinen die dag gratis naar Brussel reden. We werden als ouders van verdwenen kinderen voortdurend voor de camera’s gehaald om commentaar te geven. Ik heb toen live op televisie in een interview gezegd dat ik het wel kon waarderen dat de NMBS had beslist om de treinen op 20 oktober gratis te laten rijden. De NMBS had dat helemaal niet beloofd, dat wist ik heel goed.”

“Maar soms moet je iets forceren. Mijn woorden hadden het gewenste effect, want direct belden journalisten naar politici en naar de spoordiensten. En die durfden niet te zeggen dat er niets van aan was. Dus reden de treinen die dag gratis. Ik heb gehoord dat de mensen op de laatste treinen in het Brusselse Noordstation niet eens konden uitstappen omdat het station en het plein boven bomvol mensen stonden.”

De zaak-Dutroux rakelde ook voor u alles op.

Geijsbregts: “Ja, want tussen de autowrakken op het terrein van Dutroux stond een grijze wagen zoals die waar Nathalie mee was ontvoerd. Het was de pers die de link legde en het verscheen ook zo op de voorpagina van de kranten: die grijze weggetakelde wagen met een foto van Nathalie ernaast. We wisten vrij vlug dat Dutroux op de dag van haar verdwijning in de gevangenis zat, maar er was natuurlijk ook Michel Nihoul, een man van rond de 50 die aan het signalement van de getuigen beantwoordde.”

“Het was een slopende periode omdat het gonsde van geruchten dat Nathalie gevonden zou worden, en we van het gerecht geen enkele informatie kregen. Die spanning was bijna ondraaglijk. En uiteindelijk bleek het niet om de grijze wagen te gaan waarmee Nathalie is ontvoerd.”

Twee jaar na de Witte Mars werd Child Focus opgericht en werd u gekozen om in de directie te gaan zitten, meneer Lejeune. Dat stuitte op jaloezie bij andere ouders. Paul Marchal vond dat het centrum er niet mocht komen als hij er zelf niet in zat.

Lejeune: “Ik heb dat niet zelf beslist. Ze hebben het mij gevraagd en ik heb ja gezegd. Ik wilde aan boord gaan, want ik wilde zien of alles wel goed verliep. Ik begrijp die jaloezie wel. Er waren ouders die zelf kleine vzw’s hadden opgericht, maar ik vond dat er een professionele structuur moest komen, met genoeg middelen. Er staat te veel op het spel bij een verdwijning. Je kunt je niet permitteren om ergens informatie te missen omdat iemand niet goed heeft opgelet.”

Van u werd gezegd dat u politiek werd gerecupereerd.

Lejeune: “Ik ben door niemand gerecupereerd. Ik heb altijd mijn weg gevolgd, ik zeg altijd wat ik denk. Ik had een doel, en ik wilde daar het liefst in een rechte lijn naartoe.”

Child Focus bestond drie weken, en toen ontsnapte Dutroux. Waar was u?

Lejeune: “Het bericht liep binnen terwijl we bij Child Focus in een vergadering zaten. De directrice heeft me toen meteen ondergebracht in een hotel in de buurt. Ik heb mijn kamer geen seconde verlaten. Het waren penibele momenten. Dutroux wist heel goed waar ik werkte. Dus als hij me wilde doden, wist hij me te vinden.”

Was u bang?

Lejeune: “De kans bestond dat hij achter me aan zou komen. Dutroux had een hekel aan Julie, dat weet ik uit het dossier. Ik denk dat Julie het hem niet makkelijk heeft gemaakt. Het was een kind vol leven dat zich niet liet doen. Als hij wraak wilde nemen, dan was ik één van de mogelijke doelwitten, ook al door het werk dat ik deed. Toen hij een paar uur later werd opgepakt, was ik heel opgelucht.”

In 2005 bent u opgestapt bij Child Focus na een conflict met de directie.

Lejeune: “Ik kon me niet vinden in de manier waarop de nieuwe directrice, Kristine Kloeck, het centrum wilde leiden. Te veel managerstaal, te weinig echte waarden. In dat jaar zijn bijna dertig van de vijftig mensen bij Child Focus opgestapt. De organisatie zat toen in een crisis. Ik heb er heel lang niets meer over willen horen, het interesseerde me niet meer. Maar intussen is er een nieuwe directrice, Heidi De Pauw, die ik zelf nog gekend heb als case manager bij Child Focus. Toen ik hoorde dat zij het centrum zou leiden, was ik opgelucht. Ik heb het volste vertrouwen in haar.”

“Ik beschouw mezelf ergens toch als de papa van Child Focus en ik ben er trots op dat het vandaag een goed draaiende machine is, die nog altijd levens van kinderen redt. Alles is in die twintig jaar geëvolueerd, door het internet zijn er andere vormen van seksueel misbruik. En Child Focus is mee geëvolueerd.”

Geijsbregts: “Er is net een mooie actie begonnen met de lichtbruine cassonadesuiker van Tienen. Er staat al 65 jaar een kindje op de verpakking, en nu heeft Child Focus een reeks laten maken zónder het kindje. Je ziet alleen een lege stoel.”

De voorbije maanden kwam de zaak-Dutroux weer vaak in het nieuws: de nieuwe advocaat van Marc Dutroux wil zijn cliënt binnen de drie jaar vrij krijgen, en Michel Lelièvre komt in 2021 zeker vrij.

Lejeune: “Ik heb op Facebook in een open brief aan Julie geschreven dat ik het niet meer over Dutroux wil hebben. Ik wil afstand nemen, het is te veel geweest. De voorbije maanden ben ik onophoudelijk met de zaak bezig geweest. Het was alsof ik met een trechter in mijn mond zat en alsmaar meer moest slikken. Eerst was er oud-rechter Christian Panier, die Michelle Martin onderdak geeft en die nu ook Dutroux in huis wil nemen. Hij vindt dat wij, de ouders, Dutroux moeten kunnen vergeven. Die man weet niet waar hij over praat.”

“Daarna pleitte Bruno Dayez, de advocaat van Dutroux, in een boek voor de vrijlating van Dutroux. Ik reageer dan, omdat ik niet wil dat anderen in mijn plaats zeggen wat ik moet denken. Toen RTL me uitnodigde, heb ik een debat met Bruno Dayez voorgesteld, maar hij heeft dat geweigerd. Hij durfde niet omdat zijn familie en zijn kinderen worden bedreigd. Hij krijgt nu politiebescherming. Maar wat zal er gebeuren als Dutroux écht vrijkomt? Dan zullen ze niet alleen de advocaat moeten beschermen, maar ook Dutroux, de slachtoffers, de families van de slachtoffers… Zullen we dan overal politie zetten, zoals na de aanslagen?”

“Ik was enorm ontgoocheld dat er vanuit de politiek geen enkele reactie kwam op de discussie over de vrijlating van Dutroux, alsof ze hun vingers niet willen verbranden. Je kunt je afvragen of we mensen beter maken met ons gevangenissysteem. Maar ik vind dat er gevallen zijn waarin er geen discussie over mag zijn, zoals in het geval van Dutroux. Soms dient de gevangenis ook om de maatschappij te beschermen tegen bepaalde individuen. Maar de politici zwijgen. Ze vinden vleesschandalen interessanter. Ik ben echt moe om in het donker te roepen terwijl niemand luistert.”

“Binnenkort gaat de pers weer een nummer brengen over de twintigste verjaardag van de ontsnapping van Dutroux, alsof we dat moeten vieren. Vorige week was het 21 maart, de dag waarop Julie en Mélissa gestorven zijn – volgens het verhaal van Dutroux. Is het waar? Dat weten we niet, we hebben alleen zijn versie, maar het blijft een dag die aan je kleeft. En zo is het altijd wat: 24 juni, de dag van de ontvoering, de verjaardag van Julie… Het kost zoveel energie en tijd die ik niet met mijn familie kan doorbrengen. Daarom heb ik beslist om te zwijgen over Dutroux. Ik leg de wapens neer.”

27 jaar zoeken

Nathalie is nooit gevonden, jullie weten niet wie de dader is.

Geijsbregts: “Dat is wel een verschil. Andere ouders kunnen iets afsluiten, ik kan dat niet. Ik weet niet wat erger is: niets weten, of de zekerheid hebben dat je kind gefolterd en misbruikt is. Toch zou ik graag willen weten hoe Nathalie aan haar einde is gekomen, wat ze heeft meegemaakt en waar ze begraven ligt, zodat ik afscheid van haar kan nemen.”

De politie was ervan overtuigd dat de dader een Nederlandse vrachtwagenchauffeur was, Michel Stokx, maar ze heeft dat nooit hard kunnen maken.

Geijsbregts: “Helaas is hij in 2001 gestorven en zullen we het nooit weten. Michel Stokx zat al in de gevangenis omdat hij drie andere kinderen in Nederland en in Duitsland had ontvoerd, misbruikt en vermoord. Er waren veel aanwijzingen dat hij ook Nathalie had meegenomen. De politie van Leuven heeft hem maandenlang ondervraagd. Wat me opviel, is dat hij nooit heeft gezegd dat hij het níét had gedaan. Hij zei alleen: ‘Jullie kunnen niks bewijzen.’ En toen heeft hij een ongeluk in de gevangenis gehad en is hij gestorven aan zware brandwonden.”

“Er stond een computer in zijn cel, maar de politie heeft daar geen inzage in gekregen. Als een verdachte sterft, stopt het onderzoek. Wat stond er op die computer? Dat soort dingen blijft in je hoofd malen. Ik dénk dat Stokx het heeft gedaan, maar ik ben niet zeker. Ergens hoop ik nog altijd dat hij het niet was. Dat iemand anders haar heeft meegenomen, iemand die wél nog kan vertellen waar ze is en wat er met haar is gebeurd.”

“Je wilt altijd maar doorgaan, voortgedreven door een soort kwaadheid. Nathalie was prematuur geboren. Ze woog 750 gram bij haar geboorte. Ze heeft vijf maanden in het ziekenhuis moeten vechten voor haar leven, tot ze sterk genoeg was om met ons naar huis te gaan. Dat ze er wás, op deze wereld, heeft ze echt moeten bewijzen. En dan beslist iemand anders om dat leven af te nemen.”

27 jaar zoeken moet een mens wel veranderen.

Geijsbregts: “Het verandert alles. Een jaar na de verdwijning zijn de moeder van Nathalie en ik uit elkaar gegaan. Anita en ik verwerkten het op een heel andere manier. Anita was heel gesloten en trok zich terug op haar eilandje, terwijl ik dingen moest ondernemen om bezig te blijven.”

“Ik ben een doener, nog altijd. Ik blijf ook andere verdwijningszaken volgen. Op televisie kijk ik graag naar politieseries over verdwijningszaken. Daar haal ik nog altijd dingen uit die ik terugkoppel naar de verdwijning van Nathalie. Ik keek vroeger nooit naar ‘Thuis’, maar ik ben het beginnen te volgen toen Emma werd ontvoerd. (In tranen) Dat heeft me zo aangegrepen. Een meisje van 14 dat gekidnapt werd, dat was voor mij heel herkenbaar. Hoe de ouders reageerden, het contact met de politie… Ik vond het erg realistisch.”

Als u aan Nathalie denkt, wat ziet u dan?

Geijsbregts: “Ik zie een heel vrolijk kind. Nathalie lachte veel. Ze had een leerachterstand door de eerste moeilijke maanden in haar leven, maar ze klaagde nooit. Ze was een klein moedertje voor de kinderen uit de wijk, en ze speelde graag met poppen. Het beeld dat altijd terugkomt, is Nathalie die met haar poppenwagen door de wijk ging wandelen.”

“Eén keer heb ik haar heel angstig gezien. Ze kwam gillend de garage binnengelopen, omdat ze dacht dat er een hond achter haar aan zat. Die angst op haar gezicht, dat beeld komt nog vaak terug. Ik denk dat dat de angst is die ze ook heeft doorgemaakt in haar laatste momenten.”

Bron » Humo | Annemie Bulté

Een lichaam een naam geven

Binnen de Cel vermiste personen houden vijf personeelsleden zich voltijds bezig met de identificatie van niet-geïdentificeerde lichamen, lichaamsdelen en mensen die lijden aan amnesie. Vermits deze vijf samen een bureau delen met de andere 13 leden van de Cel vermiste personen, kunnen ze snel linken leggen tussen onrustwekkende verdwijningen en stoffelijke overschotten.

“Ons uitgangspunt is dat elk niet-geïdentificeerd lichaam de facto een vermiste persoon is”, vertelt commissaris Guido Van Rillaer. “Om die reden behoort dit fenomeen ook tot de Cel vermiste personen. Van 1975 tot vandaag zitten er in onze databank met niet-geïdentificeerde lichamen – op het Belgisch grondgebied – maar liefst 136 openstaande dossiers, waarvan 113 mannen en 23 vrouwen. Maar niet iedereen wordt als vermist opgegeven …”

Multidisciplinaire aanpak

“Een naam geven aan een onbekende doe je niet in je eentje”, gaat inspecteur Laurent Libeert verder. “Zodra de initiële vaststellers met een lichaam geconfronteerd worden waaraan zij niet meteen een identiteit kunnen koppelen, zijn een buurtonderzoek en een getuigenverhoor van cruciaal belang om zoveel mogelijk elementen te verzamelen voor het dossier. Het labo zal zich over het lichaam ontfermen (vingerafdrukken en stalen nemen, fotoreportage maken enz.) en afhankelijk van het arrondissement zal een wetsdokter ter plaatse komen. Hij zal de doodsoorzaak bepalen en het lichaam zeer nauwkeurig onderzoeken op specifieke details. Soms vindt ook een inwendige lijkschouwing plaats.

Alle gegevens worden in een post mortemformulier opgenomen door de leden van het Disaster Victim Identification(DVI)-team.” Gewapend met alle verzamelde informatie en in overleg met de onderzoeksrechter gaat de Cel vermiste personen aan de slag door eerst te kijken of het lichaam overeenkomt met een dossier ‘onrustwekkende verdwijning’. “We leggen alle objectieve elementen naast mekaar – bijvoorbeeld leeftijd, plaats van ontdekking en geslacht – en doen, afhankelijk van het type element, een beroep op specifieke diensten om ons bij te staan met hun kennis en expertise. Wanneer er na al deze inspanningen nog altijd geen naam bij het lichaam staat, kan een verspreiding in de media de oplossing bieden.”

DNA-databank

“Als er een naam boven water komt, moet de identificatie van het lichaam 100 % bevestigd worden. Daartoe wordt een ante mortemdossier opgesteld”, zegt commissaris Van Rillaer. “De huisdokter, de tandarts, de familie, … kunnen hierbij helpen. Een andere oplossing is een identificatie via DNA. Nog dit jaar gaat de DNA-databank ‘Vermiste personen’ van start. Deze zal onder toezicht staan van de nationale DNA-cel bij het Federaal Parket en beheerd worden door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC).

Het DNA-profiel van elk niet-geïdentificeerd lichaam(sdeel) en onrustwekkend vermiste persoon of diens verwante wordt hierin opgeslagen. Van langdurig openstaande dossiers zullen systematisch DNA-profielen worden opgeslagen, die automatisch onderling worden vergeleken. Hierdoor zullen er verbanden worden gelegd tussen dossiers, waarvoor er momenteel geen aanwijzingen zijn door politioneel onderzoek.”

Als de identiteit van het slachtoffer na een zekere tijd nog altijd onbekend is, zal het lichaam worden begraven als onbekende. Dit gebeurt in principe op het kerkhof van de gemeente waar het lichaam is aangetroffen. “Wij houden het dossier zorgvuldig bij, in de hoop dat er later bijkomende elementen tot een identificatie kunnen leiden.”

‘Cold cases’

Sinds kort halen de vijf de zogenaamde ‘cold cases’ weer van onder het stof, oude niet opgeloste zaken. “Dossiers worden herbekeken met kennis van de actuele politionele en wetenschappelijke mogelijkheden”, weet inspecteur Libeert. “Het is zo dat bepaalde technieken nog niet bestonden of nog niet werden toegepast op het moment van het aantreffen van het lichaam.” Zo komen zij alsnog tot concrete resultaten.

“In de mate van het mogelijke gaan we mee op het terrein”, besluit commissaris Van Rillaer. “Direct contact met de onderzoekers biedt een absolute meerwaarde. Je weet wie erbij was en wie je dus moet bellen achteraf. Daarom zouden we alle collega’s op het terrein willen vragen om niet te twijfelen en ons te contacteren. Hoe sneller wij erbij zijn, hoe vlotter een identificatie verloopt.”

Bron » Federale Politie