Plots kan alles voor de Belgische CIA

Spionnen hebben een probleem. Net als politieagenten en brandweermannen hebben wij, gewone stervelingen, de neiging om wat lacherig te doen over hun beroep. Tot de nood aan de man komt. Dan zijn we blij dat ze bestaan en dat ze moordende moslimfundamentalisten klissen of opstellers van enge dreigbrieven bij de lurven vatten.

De beleidsmakers in de regering-Verhofstadt hebben de boodschap begrepen. Afgelopen week signaleerden kenners een “plotse doorbraak” in een reeks aanslepende dossiers en kregen de inlichtingendiensten in één klap alles wat ze al jaren tevergeefs hadden gevraagd: meer aandacht, meer geld, meer manschappen, meer middelen en meer armslag.

Een stroomversnelling, mogelijk veroorzaakt door de gebeurtenissen rond de moord op Theo van Gogh, moest zelfs oppositielid Hugo Vandenberghe vaststellen. De CD&V-senator, lid van de parlementaire begeleidingscommissie die het werk van de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst controleert, heeft nochtans niet de gewoonte om spaarzaam om te springen met zijn kritiek op het paarse beleid.

Dat de doorbraak veroorzaakt zou zijn door de heisa omtrent de moord op Theo van Gogh wil minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) niet gezegd hebben. Ze heeft grotendeels gelijk, want een reeks maatregelen die toevallig de afgelopen weken hun beslag kregen, kon enkel na maandenlange voorbereidingen genomen worden. Een meer doorslaggevende factor lijkt te zijn dat een aantal centrale spelers politiek en inhoudelijk op dezelfde lijn zit, sterker nog: tot dezelfde partij behoort.

Om te beginnen is er Jean-Pierre Delepièrre, de voorzitter van het Comité I, het orgaan dat namens het parlement toezicht houdt op de geheime diensten. Deze magistraat van PS-signatuur wist de voorbije jaren van het Comité I een goed draaiende machine te maken, die weinig in het nieuws komt maar achter de schermen nuttig werk verzet. Delepièrre weet zich verzekerd van de steun van senaatsvoorzitster Anne-Marie Lizin (PS), die uit hoofde van haar functie ook voorzitster is van de parlementaire begeleidingscommissie aan wie het Comité I rapporteert.

In tegenstelling tot haar voorganger, gewezen senaatsvoorzitter en minister van Ontwikkelingssamenwerking Armand De Decker (MR), voelt Lizin zich sterk betrokken bij de activiteiten van het Comité I. De Decker waakte angstvallig over de totale geheimhouding van zowat alles wat met de inlichtingendiensten te maken had, maar riep de begeleidingscommissie nauwelijks een paar keer per jaar bij elkaar, met als gevolg dat tussentijdse rapporten vaak maandenlang stof verzamelden op zijn bureau. Lizin ziet het anders. Meteen na haar komst kondigde ze aan dat de begeleidingscommissie voortaan minstens elke maand bijeen zou komen en dat er in de mate van het mogelijke met de media gecommuniceerd wordt over de werkzaamheden.

De tandem Delepièrre-Lizin vond gehoor bij minister van Justitie Onkelinx. Dat de PS bovendien de minister van Defensie levert in de persoon van André Flahaut, bevoegd voor de Algemene Dienst voor Inlichting en Veiligheid (ADIV) van het leger, was een bijkomende troef om de oplaaiende rivaliteit tussen de staatsveiligheid en de ADIV weg te masseren.

Niemand kon zich nog herinneren wanneer dat voor het laatst was gebeurd, maar begin deze maand besloot premier Verhofstadt het Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid bijeen te roepen. Dat comité, opgericht bij koninklijk besluit in 1996, leidde lange tijd een slapend bestaan. Voorgezeten door de premier bestaat het orgaan uit de ministers van Justitie, Defensie, Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken.

Dit selecte kringetje topministers beschikt over verregaande bevoegdheden: zij worden geacht het algemeen beleid én de prioriteiten van de inlichtingendiensten te bepalen. Het Comité I drong al jaren aan op het activeren van het Ministerieel Comité. Die bede werd verhoord: voortaan zal het Comité iedere maand vergaderen – en zo nodig met een nog hogere frequentie – om de terreurdreiging te bestuderen en richtlijnen te geven aan de bevoegde diensten.

Voor het eerst sinds mensenheugenis gaf de minister van Justitie (op 10 november bij de bespreking van het jaarverslag over 2003 van het Comité I in de plenaire zitting van de Senaat) een uitgebreid en zinvol antwoord op de door het Comité I aangekaarte problemen. Onkelinx kondigde aan dat de federale politie, die in Brussel beschikt over een gereputeerde antiterreureenheid, kan rekenen op versterking in de vorm van tien bijkomende manschappen nog voor het einde van dit jaar en volgend jaar nog eens vijftig bijkomende speurders, deels gedetacheerd vanuit de diensten van de generale staf van het leger.

Het federale parket, onder meer bevoegd voor de strijd tegen het terrorisme, krijgt vier bijkomende magistraten en vijf juristen. De staatsveiligheid wordt versterkt met vijftien inspecteurs, drie commissarissen en tien analisten voor de cel ‘extremisme’. Voorts wil Onkelinx in de loop van volgend jaar een wetsontwerp neerleggen dat de staatsveiligheid toelaat om “administratieve telefoontap” en ander “bijzondere onderzoekstechnieken” toe te passen, zoals schaduwen, observaties en het gebruik van informanten. (Senator Vandenberghe heeft over dat laatste punt zijn twijfels. Hij vernam in het fluistercircuit dat “de administratieve telefoontap voor de staatsveiligheid er niet komt omdat de politie die ook wil en aan de Veiligheid geen administratieve telefoontap gunt”.)

Naast de federale politie, die enkel met een mandaat van de onderzoeksrechter telefoons mag afluisteren, mag ook de militaire inlichtingendienst sinds enkele jaren militaire telefoongesprekken, internetverbindingen en satellietcommunicatie afluisteren, zij het in principe alleen in het buitenland en als “de veiligheid van onze eigen troepen of die van onze partners tijdens opdrachten in het buitenland in het geding is”.

De Raad van State opperde destijds dat de wet mogelijk in strijd is met het internationaal recht en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Minister Onkelinx erkent dat de huidige wetgeving niet waterdicht is en “het respect voor de rechten en vrijheden van het individu” onvoldoende gewaarborgd is. Ze wil daarom het regime voor telefoontap voor beide inlichtingendiensten, staatsveiligheid en ADIV, uniformiseren.

Het lichtjes geniale sluitstuk van het plan-Onkelinx is de oprichting van de nieuwe Algemene Inlichtingendienst Veiligheidsdreigingen (AIV), die als een soort superlinlichtingendienst voor terrorisme en extremisme de twee klassieke geheime diensten zal overkoepelen en coördineren.

In feite gaat het om de omvorming van de bestaande Anti-terroristische Gemengde Groep (AGG), die wordt uitgebreid en versterkt. De uitwisseling van gevoelige informatie over terrorisme tussen de twee klassieke inlichtingendiensten was de laatste jaren het grote pijnpunt en de wrijvingen daarvoor ontaardden herhaaldelijk in pijnlijke situaties, die herinneringen opriepen aan de flikkenoorlogen uit de jaren tachtig.

Dat probleem werd ‘elegant’ opgelost door de creatie van de AIV, waaraan beide inlichtingendiensten voortaan alle informatie over personen en groepen die de veiligheid van ons land bedreigen moeten afstaan. Het nieuwe zenuwcentrum wordt meteen ook het internationale aanspreekpunt, dat contacten zal onderhouden en gegevens kan uitwisselen met buitenlandse inlichtingendiensten.

Een dergelijk aanspreekpunt werd ook gevraagd door Gijs de Vries, de veiligheidscoördinator van de Europese Unie. Het ideetje van Verhofstadt om een ‘Europese CIA’ op te richten is immers allang begraven en verruild voor de doctrine van het versterken van de nationale veiligheidsdiensten van de lidstaten.

Bron » De Morgen

Informanten, snelle telefoontap, schaduwen: alles mag

De moord op de Nederlandse columnist Theo van Gogh en de daaropvolgende incidenten krijgen een verlengstuk in ons land. Het federale parket onderzoekt momenteel bedreigingen uit vermoedelijk fundamentalistische hoek tegen vijf parlementsleden, onder wie federaal minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) en voormalig vice-premier Philippe Moureaux (PS). De regering-Verhofstadt reageerde met een pakket maatregelen om de antiterreurdiensten te versterken, en er zitten nog bijkomende maatregelen in de pijplijn.

Zo kondigde justitieminister Laurette Onkelinx (PS) aan dat er eindelijk werk wordt gemaakt van een wetsontwerp dat de staatsveiligheid moet toelaten om “administratieve telefoontap” en andere “bijzondere onderzoekstechnieken” toe te passen, zoals schaduwen, observaties en het gebruik van informanten.

De staatsveiligheid, de militaire inlichtingendienst en de antiterreurafdeling van de federale politie krijgen meer mensen en middelen, zo werd vorige week al bekendgemaakt. De twee geheime diensten hebben een nieuw samenwerkingsprotocol afgesloten inzake terrorismebestrijding. De bestaande Antiterroristische Gemengde Groep (AGG) werd omgevormd tot het centrale zenuwknooppunt voor terrorisme en extremisme, met de nieuwe naam Algemene Inlichtingendienst Veiligheidsdreiging (AIV).

Het Comité I, het parlementaire orgaan dat de inlichtingendiensten controleert, en de begeleidingscommissie van het Comité I in de Senaat reageren aangenaam verrast. “Plots zit een hele reeks dossiers waar we al jaren op aandringen in een stroomversnelling”, zegt een insider. “Het kan ineens niet rap genoeg gaan. De regering heeft het blijkbaar eindelijk begrepen.” Zelfs de meest rabiate tegenstanders van het inzetten van de inlichtingendiensten tegen het moslimfundamentalisme, zoals Philippe Moureaux, hebben hun verzet gestaakt. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V), lid van de parlementaire begeleidingscommissie, spreekt van “een plotse doorbraak”, mogelijk versneld door de gebeurtenissen rond Van Gogh.

Volgens justitieminister Onkelinx is het echter “toevallig” dat een reeks maatregelen gefinaliseerd werd in de dagen en weken na de moord op Van Gogh. “De minister streeft een langetermijnvisie na en heeft niet de gewoonte om te reageren op de actualiteit”, zegt haar woordvoerster.

“Misschien kan de indruk ontstaan dat we plots in actie schieten, maar dat is slechts een indruk. In werkelijkheid werden een reeks dossiers onafhankelijk van elkaar geprogrammeerd. Neem het samenwerkingsprotocol tussen staatsveiligheid en militaire inlichtingendienst. Zoiets doe je niet in één week. Daar is een lange voorbereiding aan voorafgegaan. Dat inlichtingendiensten meer mensen en middelen zouden krijgen, sleepte minister Onkelinx al begin oktober bij de begrotingscontrole uit de brand.”

Bron » De Morgen

Rivaliserende geheime diensten begraven strijdbijl

Met de ondertekening van een nieuw samenwerkingsprotocol hebben de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst officieel de vredespijp gerookt en behoort het oorlogje inzake terrorismebestrijding dat tussen beide diensten werd gevoerd tot het verleden. Voortaan zullen de twee geheime diensten systematisch informatie uitwisselen en kunnen ze ook gezamenlijk operaties uitvoeren. Het akkoord kwam tot stand onder impuls van het Comité I, het parlementaire orgaan dat de inlichtingendiensten controleert, en werd politiek grotendeels gepatroneerd door de PS.

Koen Dassen, de administrateur-generaal van de staatsveiligheid, en admiraal Michel Hellemans, de chef van de militaire inlichtingendienst, tekenden het akkoord vorige vrijdag onder het goedkeurend oog van de bevoegde ministers van Justitie en Defensie, vice-premier Laurette Onkelinx (PS) en André Flahaut (PS).

Dankzij het akkoord, dat een inmiddels achterhaald protocol uit 1997 vervangt, kan de staatsveiligheid, die enkel bevoegd is voor het Belgische grondgebied, een beroep doen op het buitenlandse netwerk van de militaire inlichtingendienst, die bijvoorbeeld over militaire attachés in onze ambassades in het buitenland beschikt.

Het akkoord maakt het mogelijk om gezamenlijke operaties uit te voeren en regelt het uitwisselen van relevante informatie. “Het protocol creëert een permanent overlegplatform inzake terrorisme en radicaal islamisme en verzekert de permanente uitwisseling van gegevens tussen beide diensten”, verklaarde minister Onkelinx in de Senaat.

Precies op dat laatste punt liep het de laatste jaren vaak mis. Sinds de aanslagen van 11 september 2001 was er zelfs sprake van een regelrechte oorlog tussen de Belgische inlichtingendiensten. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V) onthulde in mei jl. in De Morgen de oorzaak van de problemen: “De staatsveiligheid zit inzake politieke analyse van de terreurdreiging op de Franse lijn, terwijl de militaire inlichtingendienst een Amerikaanse koers volgt”, stelde de senator.

Als gevolg daarvan was er “een diep wantrouwen” tussen beide diensten ontstaan, waardoor er geen of onvoldoende informatie doorstroomde en er van een coherente aanpak van het antiterrorismebeleid geen sprake meer was. Begin dit jaar, kort na de terreuraanslagen van 11 maart in Madrid, had de chef van de staatsveiligheid het idee gelanceerd dat zijn dienst ook buiten onze landsgrenzen actief zou moeten kunnen zijn. En dit terwijl spionage in het buitenland van oudsher het exclusieve terrein is van de militaire geheime dienst. De militairen interpreteerden het voorstel van Dassen als een “vijandig overnamebod” en een regelrechte oorlogsverklaring.

De voorzitter van het Comité I, magistraat Jean-Pierre Delepièrre (PS), kaartte de problemen aan bij zijn partijgenoten in de federale regering, met name Onkelinx en Flahaut, en wist zich verzekerd van de steun van Anne-Marie Lizin (PS), de nieuwe voorzitster van de senaat, als dusdanig ook voorzitster van de parlementaire begeleidingscommissie van het Comité I en sinds jaar en dag goed vertrouwd met het werk van de inlichtingendiensten.

Naast het nieuwe samenwerkingsprotocol resulteerden die inspanningen ook in de recente regeringsbeslissing om de Antiterroristische Gemengde Groep (AGG) om te vormen tot een superinlichtingendienst voor terrorisme en extremisme, onder de nieuwe benaming Algemene Inlichtingendienst Veiligheidsdreigingen (AIV), die hiërarchisch boven de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst staat en alle informatie over personen en groepen die de veiligheid van ons land bedreigen moet verzamelen.

Zelfs als de twee klassieke geheime diensten geen gevoelige gegevens aan elkaar willen geven, zo luidt de redenering, dan zullen ze die gegevens in elk geval wel moeten afstaan aan de overkoepelende AIV. Het nieuwe zenuwcentrum, dat zestig medewerkers zal tellen en zal worden geleid door een magistraat van het federaal parket, wordt meteen ook het internationale aanspreekpunt voor terrorisme en extremisme. Via de AIV kunnen de Belgische inlichtingendiensten dan informatie uitwisselen met hun buitenlandse collega’s.

Bron » De Morgen

Ook Belgische staatsveiligheid niet altijd even efficiënt

De problemen bij de Britse inlichtingendiensten bestaan tot op zekere hoogte ook bij de Belgische geheime diensten. Net als in Groot-Brittannië rijst de vraag naar de efficiëntie van het inlichtingenwerk. Verzamelt de dienst wel de relevante gegevens, worden die snel en correct verwerkt in bruikbare analyses en komen die afgewerkte rapporten tijdig terecht bij de juiste beleidsverantwoordelijken?

Precies de manier waarop informatie circuleert en wordt verwerkt door de staatsveiligheid was het onderwerp van de derde fase van een audit, waarvan de belangrijkste resultaten onlangs zijn gepubliceerd door het Comité I, het orgaan dat toezicht uitoefent op de werking van de inlichtingendiensten.

De beslissing om zo’n doorlichting te laten uitvoeren, dateert van twee jaar geleden. De malaise bij het personeel van de staatsveiligheid dreigde toen volledig uit de hand te lopen. Eerder bracht de audit al aan het licht dat er wrijvingen bestaan tussen de top en de lagere echelons, dat de interne communicatie ontoereikend is en dat de dienst gebukt gaat onder de bureaucratie.

“De derde fase van de audit”, schrijft het Comité I in zijn jongste jaarverslag, “had tot doel de efficiëntie te meten van de verspreiding van informatie binnen de instelling, vertrekkende van het rapport dat een agent van de buitendiensten opstelt.”

Uit de audit blijkt dat de buitendiensten van de staatsveiligheid “een indrukwekkend aantal” rapporten produceren: tientallen per dag of bijna tienduizend per jaar. Per rapport komen er gemiddeld twaalf personen tussen in het verwerkingsproces en gemiddeld bedraagt de verwerkingsduur op het niveau van de dienstchef ongeveer tien dagen, wat als normaal mag worden beschouwd. Hier en daar ontstaan wel problemen: “Sommige actoren ontvangen een zo groot aantal documenten dat ze het moeilijk hebben al die informatie te raadplegen zonder dat de uitvoering van hun opdrachten in het gedrang komt.”

De bottleneck situeert zich aan de top die soms “overstelpt” wordt door informatie. Op dat niveau duurt het gemiddeld twintig dagen, “al zijn er wel pieken van meerdere maanden”, vooraleer de rapporten zijn verwerkt. Ongewone vertragingen worden niet automatisch gesignaleerd, een systeem om rapporten een urgentieclassificatie te geven ontbreekt.

Kortom, de staatsveiligheid scoort redelijk. Er gaat weinig informatie verloren, maar de verwerking ervan verloopt vrij bureaucratisch, zonder veel interactie tussen afdelingen en vrijwel zonder return van de operationele directie.

Bron » De Morgen

Inlichtingendienst krijgt pak voor de broek van parlementair controleorgaan

De staatsveiligheid krijgt harde kritiek van het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingendiensten (in de wandeling het Comité I), het orgaan dat namens het parlement toezicht uitoefent op de inlichtingendiensten. Dat blijkt uit het laatste jaarverslag over 2003 van het Comité I, dat eind vorige week is goedgekeurd door de parlementaire begeleidingscommissie. Dat rapport leest eens te meer als een catalogus van onbegrijpelijke blunders.

De zwaarste kritiek reserveert het Comité I voor het vreemde gedrag van de staatsveiligheid in twee dossiers van fraude met valse visa en identiteitsdocumenten. Om onduidelijke redenen besloot de geheime dienst die zaken niet of nauwelijks te onderzoeken, terwijl er toch ernstige aanwijzingen zijn van mogelijke corruptie en van de betrokkenheid van georganiseerde misdaad en buitenlandse inlichtingendiensten.

In het eerste dossier gaat het om een illegaal handeltje met visa op de Belgische ambassade in de Bulgaarse hoofdstad Sofia, een zaak die eind jaren negentig werd gesignaleerd door Myranne Coen, destijds eerste secretaris van de ambassade in Sofia. Klokkenluidster Coen werd vanwege haar onthullingen aanvankelijk getreiterd en uiteindelijk ontslagen, maar is inmiddels na een juridische procedure in ere hersteld. Volgens het Brusselse parket, dat de zaak onderzoekt, had de fraude in de periode 1995 tot 1997 betrekking op ten minste 500 visa. “En Sofia zou geen uitzondering zijn”, zei de woordvoerder van het parket.

Het tweede dossier betreft een zwendel met speciale vip-identiteitskaarten, bestemd voor personeel van buitenlandse ambassades, opgezet door Erwin Lebbe, een ambtenaar van de dienst protocol van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De identiteitsdocumenten kwamen voornamelijk in handen van figuren van de Russische maffia. Over die zaak, zo leert het rapport van het Comité I, deed de staatsveiligheid enkel onderzoek naar de begunstigden, niet naar de daders.

Zo deelde de staatsveiligheid aan de nationale magistraat de identiteit mee van een veertigtal Russische onderdanen die hadden geprofiteerd van die valse kaarten. “Het ging meer bepaald om soms heel eminente zakenlieden die betrokken waren in belangrijke industriële onderhandelingen met België, om sportlieden en om diplomaten van wie sommigen bekendstonden om hun activiteiten op het gebied van spionage of lobbying.” De staatsveiligheid stelde ook vast dat “verschillende verkrijgers van deze speciale identiteitskaarten nauwe betrekkingen onderhielden met de georganiseerde misdaad”.

De staatsveiligheid is goed op de hoogte van die twee fraudedossiers, zegt het Comité I. “De dienst had vroeger al kennis van andere soortgelijke fraudezaken, zoals interventies bij de Dienst Vreemdelingenzaken met het oog op het toekennen van verblijfsvergunningen en valse visa aan buitenlandse zakenlieden die vooral actief zijn in de diamanthandel.”

Niettemin ontdekte het toezichtsorgaan “dat de staatsveiligheid geen onderzoek voerde naar de fraudezaken, noch naar de mogelijke relaties die de vermoedelijke daders eventueel onderhielden met vreemde landen of misdadige organisaties. In een intern rapport stond nochtans te lezen dat het voor de staatsveiligheid interessant zou zijn te weten welke contacten de beschuldigde ambtenaar onderhield, professioneel en privé.

Uit het vervolg van het dossier, waarvan het Comité I kennis heeft genomen, bleek echter dat de staatsveiligheid daartoe niets had ondernomen. In de loop van 2001 heeft de staatsveiligheid geen enkel gevolg gegeven aan informatie, ontvangen van een occasionele informant, die de mogelijke medeplichtigheid ter sprake brengt van bepaalde ambtenaren van een hoger niveau.”

Volgens het Comité I ontving de staatsveiligheid zeer bezwarende informatie over de toenmalige Belgische ambassadeur in Sofia, Koenraad Rouvroy. “De ambassadeur werd door bepaalde personen, die zekere elementen hadden overgemaakt aan de staatsveiligheid, ervan verdacht te werken voor rekening van de Bulgaarse inlichtingendiensten en diensten te verlenen aan diverse personen en bedrijven die in verband worden gebracht met de maffia. In een intern rapport van september 1997 wijst de staatsveiligheid er echter op dat de aangebrachte elementen niet volstaan om te bewijzen dat de ambassadeur persoonlijk betrokken is bij deze handel in visa.”

Nog in september 1997 schreef Godelieve Timmermans, de toenmalige administrateur-generaal van de staatsveiligheid, in een brief aan minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR), over de visafraude in Sofia: “De staatsveiligheid heeft kennis genomen van deze elementen, maar zal in verband hiermee natuurlijk geen enkel onderzoek uitvoeren.”

Waarom deed de inlichtingendienst niets? De verdediging van Koen Dassen, de opvolger van Timmermans, in een brief aan het Comité I klinkt weinig overtuigend: “De staatsveiligheid heeft tot op heden de politiek gehanteerd van een defensieve dienst sensu stricto en kan in die hoedanigheid geen onderzoek voeren naar de activiteiten en de contacten van een ambassadeur in het buitenland. Daarnaast dien ik op te merken dat een gerechtelijk onderzoek aan de gang was aangaande deze zaak en dat het in alle opzichten dient vermeden te worden dat er een parallel onderzoek door onze dienst gevoerd zou worden.”

Het Comité I zegt niet anders te kunnen dan de woorden te onderschrijven van een inspecteur van de staatsveiligheid die in een van zijn rapporten over deze zaak opmerkte dat “er een tendens bestaat op de dienst Protocol om de vuile was binnenshuis te houden, die aan de onderzoekers de indruk geeft dat ze hinderen en het benaderen van deze hoge ambtenaren en personen die bepaalde immuniteiten genieten, maakt de onderzoeksopdrachten er niet makkelijker op”.

Ondanks de recente sussende verklaringen terzake van Koen Dassen (VLD), de administrateur-generaal van de staatsveiligheid, en van minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) bevestigt het jaarrapport de eerdere berichtgeving van deze krant over de open oorlog die er momenteel bestaat tussen de staatsveiligheid en de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV) van het leger.

In het rapport is onverbloemd sprake van “een tekort aan samenwerking”, “het achterhouden van informatie”, “wederzijdse achterdocht” en een regelrecht “klimaat van wantrouwen” tussen beide inlichtingendiensten.

“Vooral in de huidige context”, zo stelt het jaarverslag, “is het de taak en de verantwoordelijkheid van het toezichtsorgaan om de terugkerende spanningen te signaleren die sedert de aanslagen van 11 september 2001 inderdaad zijn opgetreden tussen de staatsveiligheid en de ADIV met betrekking tot de opvolging van de dreiging van de islamitische extremistische en terroristische activiteiten. Volgens de analyse van het Comité I begonnen die spanningen op het moment toen, na de aanslagen in New York, de ADIV zijn richtinggevende plannen inzake inlichten en veiligheid aanpaste om ze in lijn te brengen met de actualiteit.”

Tot op dat moment gold islamterrorisme niet als een prioriteit voor de militaire inlichtingendienst, die nochtans bevoegd is voor dreigingen gericht tegen Belgische troepen, ook in het buitenland (vooral in de Balkan), en tegen doelwitten in eigen land, zoals het NAVO-hoofdkwartier in Evere.

“De strategische perceptie van de ernst van de dreiging verschilt van de ene dienst tot de andere”, stelt het Comité I vast. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V) verklaarde onlangs dat de staatsveiligheid wat betreft het islamterrorisme meer de Franse lijn volgt, terwijl de militaire inlichtingendienst zich vooral afstemt op de Amerikaanse koers. “Deze houding, die erin bestaat dat sommigen menen dat een bepaalde inlichting kan botsen met het eigen belang, hetzij persoonlijk of van de dienst, moet tot in de wortels uitgeroeid worden”, waarschuwt het Comité I.

Hoewel het tot de wettelijke opdrachten van de staatsveiligheid behoort om het economische en wetenschappelijke potentieel van ons land te beschermen, blijft de dienst in cruciale dossiers de andere kant opkijken. Over het faillissement van het spraaktechnologiebedrijf Lernout & Hauspie vroeg de minister van Economische Zaken bijvoorbeeld informatie aan de staatsveiligheid. “Er werd echter geen enkel analyseverslag bezorgd aan de betrokken overheden”, constateert het Comité I. “Nochtans bevat dit dossier elementen die erop wijzen dat op verschillende momenten en om uiteenlopende redenen buitenlandse inlichtingendiensten belangstelling zouden hebben gehad voor de firma L&H.”

Hetzelfde geldt voor de corruptiezaak omtrent Tractebel in Kazachstan, die door het Brussels gerecht wordt onderzocht. Door de staatsveiligheid “werd aan de betrokken onderneming, noch aan de toenmalige premier enige terzake doende informatie verstrekt”. Toen in april 2001 de Bijzondere Belastinginspectie meer dan 150 miljoen euro vorderde van Tractebel, wegens het opmaken van valse contracten om geheime commissielonen in Kazachstan te betalen, heeft de staatsveiligheid weliswaar de minister van Justitie en de nationale magistraat “in kennis gesteld van de bezorgdheid die er heerst in de banksector over het risico dat door maffiose groepen betaalde particulieren kunnen infiltreren in de bankinstanties”.

Het rapport blikt terug op de rel die vorig jaar ontstond omtrent Soetkin Collier. De zangeres van folkgroep Urban Trad heeft een klacht ingediend tegen de staatsveiligheid omdat ze op basis van een uitgelekte nota van deze dienst over haar extreem-rechtse verleden niet kon meedoen aan het Eurovisiesongfestival. Soetkin stelde dat de inhoud van de gedane mededelingen onjuist was en dat ze een inbreuk vormden op haar privacy.

Het Comité I besluit dat de staatsveiligheid bij het vergaren van de inlichtingen over Soetkins extreem-rechtse activiteiten “binnen het wettelijk kader is gebleven” en dat “er geen twijfel over bestaat dat de zangeres in een extremistische omgeving actief was”, ook al bestaat er betwisting over de juistheid van sommige gegevens. Het toezichtsorgaan vond ook “geen spoor van een mededeling van de staatsveiligheid aan de pers”, het lek naar de media zat blijkbaar bij een van de ministers aan wie de geheime dienst had gerapporteerd.

Rest de vraag of de staatsveiligheid zich niet vergist heeft bij het onderkennen van de mogelijke bedreiging. “Uit niets blijkt immers dat het extremistische verleden van mevrouw Collier op zich een actuele bedreiging uitmaakt. Dat het verleden Collier als deelneemster aan het songfestival mogelijk en zelfs waarschijnlijk aanleiding kon geven tot reacties en zelfs acties is plausibel. Nergens is er echter een indicatie dat die reactie op haar beurt een werkelijke bedreiging zou vormen.” Kortom, de informatie van de staatsveiligheid was “onvoldoende genuanceerd”. Het Comité I merkt nog op dat inlichtingendiensten “erover moeten waken om niet nodeloos particulieren, zelfs als ze bekend zijn om hun extremisme, bloot te stellen aan de belangstelling van andere overheden als dat niet vereist is in een hoger belang”.

Op 5 maart 2001 was er een incident tijdens een officieel bezoek aan Brussel van Robert Mugabe, de president van Zimbabwe. Een Britse onderdaan protesteerde in de lobby van een hotel tegen het repressieve beleid van Mugabe tegen homo’s. De ongewapende man werd door de veiligheidsdienst van de president hardhandig aangepakt, zoals trouwens te zien was op tv-beelden. Leden van de staatsveiligheid, meer bepaald van de dienst Persoonsbescherming die instaan voor de veiligheid van buitenlandse vips, stonden erbij en keken ernaar.

“In veel gevallen worden buitenlandse hoge bezoekers ook begeleid door een eigen veiligheidsdienst”, schrijft het Comité I. “De aanwezigheid van een eigen bescherming door de buitenlandse bezoeker is een toegelaten praktijk (onder specifieke voorwaarden), maar die buitenlandse dienst heeft geen enkele bevoegdheid behalve de (gewapende) begeleiding van de bezoeker.”

In de verwarring van het incident werd de demonstrant door een lid van de staatsveiligheid zonder geweld teruggedrongen, terwijl president Mugabe naar zijn gepantserde auto werd geëvacueerd. “Daaropvolgend zou de Brit door de persoonlijke lijfwacht van de president gemolesteerd zijn. Dat werd de visu vastgesteld door leden van de dienst Persoonsbescherming. Volgens het Comité I hebben die hun taak “correct en succesvol” volbracht, maar “valt het te betreuren dat ze van de slagen aan de demonstrant geen ambtshalve aangifte deden bij de gerechtelijke overheden”. “Het spreekt vanzelf dat de buitenlandse veiligheidsdienst niet het recht had om een demonstrant te mishandelen”, stelt het rapport, dat er fijntjes aan toevoegt dat de film momenteel dienst doet als lesmateriaal bij de opleiding van de leden van de afdeling close protection.

Bron » De Morgen