Overheden willen ‘sporen’ van bellers en surfers bewaren

Telecomoperatoren moeten alle sporen die hun klanten achterlaten als ze surfen, e-mailen of telefoneren tot drie jaar bewaren, zegt een Europees voorstel. In België geldt al een termijn van één jaar, maar de operatoren zijn er niet voor te vinden om die op te trekken.

Een Europees voorstel om alle internet- en telefoonoperatoren te dwingen oproep-, mail- en surfgegevens van al hun klanten op te slaan en beschikbaar te stellen voor gerechts- en inlichtingendiensten, krijgt steeds meer steun van de verschillende lidstaten. Nederland toonde zich eergisteren voorstander van het plan, dat eind april al werd ingediend door Zweden, Frankrijk, Groot-Brittannië en Ierland voor de Europese Raad.

Het voorstel voorziet erin dat telecomoperatoren alle verkeersgegevens van hun klanten voor een termijn tussen één en drie jaar (te bepalen door de lidstaten zelf) bijhouden voor consultatie door de politie, het gerecht en de staatsveiligheid. Verkeersgegevens zijn de telefoonnummers waarnaar iemand belde, de e-mailadressen die men contacteerde, de sites die men bezocht, of de Google-zoektermen die men invoerde.

Bovendien bevatten die gegevens elementen als de duurtijd van het gesprek, het volume van de gegevens uitgedrukt in kilobyte, het tijdstip en de plaats. Volgens het voorstel, ingediend bij de Europese Raad, gaat het alleen om gegevens die worden gegenereerd door de communicatie, en niet de inhoud ervan.

Volgens privacy- en mensenrechtengroepen is er weinig verschil: de verkeersgegevens kunnen ‘inhoudelijk’ worden naarmate ze worden gekoppeld aan andere informatie. Door te achterhalen naar wie iemand belt, kan bijvoorbeeld worden geëxtrapoleerd waarover het gesprek ging. Door alle gegevens te verzamelen kan er een beeld worden geschetst van het gedrag van de persoon in kwestie.

Na de Verenigde Staten begint volgens de groeperingen ook Europa stilaan de privacyrechten van zijn inwoners minder belangrijk te vinden dan de binnenlandse veiligheid, en dat de gerechtelijke overheden zich steeds meer het recht toe-eigenen om gegevens over iemand te consulteren voor ‘het geval dat’ die persoon iets uitsteekt.

België is een voorloper op dat gebied: de wet voor de informaticacriminaliteit uit 2000 legt vast dat een operator verkeersgegevens voor een termijn van minimum twaalf maanden moet bijhouden, en beschikbaar moet stellen aan de gerechtelijke overheden. Ook in een aantal andere Europese lidstaten is er een bewaartermijn, maar die gaat hoogstens over enkele maanden.

De Belgische operatoren zijn er echter niet happig op om de termijn naar boven te halen. “Drie jaar is erg veel. Dat zou zeer belastend zijn voor de operatoren”, zegt Ilse Haesaert van het Forum voor Telecomoperatoren en Internetproviders. “Je moet dat in proportie zien: al die gegevens bijhouden omdat ze misschien ooit eens worden geconsulteerd door de gerechtelijke overheid. Operatoren zorgen er sowieso voor dat die gegevens over een termijn van een paar maanden in real time opvraagbaar zijn, maar dat doen ze ook om facturatieredenen. Op langere termijn zorgen ze dat ze binnen het minimum van die twaalf maanden blijven. De vraag is echter om van die minimumtermijn een maximumduur te maken, en hem dus eerder te verkorten dan hem te verlengen.”

Het voorstel op Europees niveau is nog erg embryonaal, maar het feit dat Nederland, op dit moment voorzitter van de Europese Unie, zich er al achter schaart is geen onbelangrijk signaal. “Het voorzitterschap van Nederland zal tot op zekere hoogte wel meespelen”, zegt Belgisch europarlementslid Bart Staes (Groen!). “Maar het voorstel zit nog niet ver: het parlement heeft zich er nog niet over gebogen.” Binnen de Europese Raad wordt er overigens al druk gelobbyd tegen het voorstel, in een front van – hilarisch genoeg – telecombedrijven en privacywatchers.

Bron » De Morgen

Federale politie beschikt eindelijk over ballistische databank

Elke kogel die is afgevuurd en elke huls die wordt teruggevonden op de plaats van een misdaad heeft een unieke ‘vingerafdruk’. Om de projectielen van verschillende schietincidenten met elkaar te vergelijken, beschikt de federale politie sinds kort over een nationale ballistische databank.

“Als die er was geweest ten tijde van de Bende van Nijvel, was ons heel wat tijdverlies bespaard gebleven. Dan hadden we sneller verbanden kunnen leggen tussen de verschillende dossiers.” Dat zegt Jan De Kinder. Hij leidt de afdeling ballistiek in het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie. Dat is het centrale gerechtelijke laboratorium van de federale politie.

Jaarlijks gebeuren hier zo’n 2.500 onderzoeken naar sporen van misdaden. Men doet aan DNA-onderzoek, er worden haartesten gedaan, speurders checken na een brand of er versnellers aan te pas kwamen en in de afdeling ballistiek gebeuren onder meer analyses van kruitsporen op de hand van een verdachte schutter.

“Het aantal onderzoeken is de voorbije jaren sterk gestegen. Het NICC ging in zijn huidige vorm van start in 1992. Een jaar later deden wij ongeveer 300 onderzoeken. Nu doen wij dat alleen al voor ballistische studies”, zegt Jan de Kinder. Het instituut kampt overigens al geruime tijd met een gebrek aan mensen en middelen. Daardoor moeten heel wat sporenonderzoeken worden uitbesteed aan de particuliere sector.

“Dat gebeurt het meest in onze DNA-afdeling. Minister van Justitie Marc Verwilghen heeft al beloofd daaraan wat te doen. De eerste prioriteit is dat ons instituut 24 uur op 24 uur open is voor de ontvangst van onderzoeks- of overtuigingsstukken.” De grootste achterstand heerst in de afdeling chemische ballistiek waar kruitsporen worden onderzocht.

Een magistraat die vandaag een dossier voor onderzoek binnenbrengt, heeft een wachttijd van minstens één jaar, zo werd de minister van Justitie onlangs duidelijk gemaakt. Beter nieuws was er voor de afdeling mechanische ballistiek, waar kogels en hulzen van schietincidenten worden onderzocht. Die dienst kreeg zopas een toestel van 800.000 euro waarmee een nationale ballistische gegevensbank kan worden opgebouwd.

“Wij wachtten daar al lang op”, zegt Jan De Kinder. “Onze Nederlandse collega’s beschikken al 25 jaar over zo’n toestel.” Merkwaardig is wel dat Frankrijk nog steeds bezig is met de voorbereiding van zo’n databank. Die databank was al een van de aanbevelingen van de eerste parlementaire onderzoekscommissie van de Bende van Nijvel.

Toen bleek immers dat de politiediensten de verschillende schietincidenten van de bende nooit met elkaar hebben kunnen vergelijken. Dat gebeurde pas geruime tijd later door het Bundes Kriminalambt in het Duitse Wiesbaden. “Als die vergelijking eerder was gebeurd, had men de dossiers van de verschillende overvallen veel sneller kunnen linken.”

Hoe verloopt een ballistisch onderzoek? “Als ergens in België een schietincident plaatsvindt, bij een gewelddelict of overval, onderzoekt de politie zoveel mogelijk sporen. De ingeslagen kogels en achtergelaten hulzen vormen zeer belangrijke aanwijzingen.” De speurders van het NICC kunnen ter plaatse gaan om bijvoorbeeld de kogelbaan of schietafstand te meten. Het is ook mogelijk dat de sporen naar het laboratorium in Brussel worden gebracht.

“Elke kogel en elke huls heeft een unieke vingerafdruk. Die wordt achtergelaten door de wrijving van de kogel door de loop van het geweer of pistool. In ons laboratorium hebben wij zo honderden kogels die gebruikt werden bij criminele feiten in ons land. Als wij een recentelijk afgevuurde kogel kunnen linken aan een kogel die een tijd geleden bij een ander feit werd gebruikt, kan dat zeer handig zijn om zo’n misdrijf op te lossen.”

Hetzelfde kan trouwens gebeuren met een teruggevonden wapen. Vroeger moesten die vergelijkingen allemaal manueel verlopen. “Dat is tijdrovend”, zegt Jan De Kinder. Wim, een van zijn speurders, is daar trouwens nog mee bezig. Hij vergelijkt de kogels die zijn afgevuurd door een omgebouwd alarmpistool. Het gebruik van die alarmpistolen – kaliber 6.35 mm – waarmee met scherp wordt geschoten, is een nieuw fenomeen in ons land.

De loop van zo’n alarmpistool wordt doorboord en daarin wordt een nieuwe loop geplaatst. Dit soort alarmpistolen kan gemakkelijk worden aangekocht in het buitenland. De ombouw gebeurt vooral in Frankrijk en Italië. Het is een dodelijk wapen. Wim staart door een dubbele Leica-microscoop, waardoor de hulzen tot 32 maal worden vergroot.

“Ik ben niet overtuigd van een verband tussen beide hulzen. Ik denk dat de daders van één grote loop verschillende kleinere lopen hebben gemaakt om daarmee alarmpistolen om te bouwen. De strepen op de hulzen lopen niet volledig parallel.” Een kamer verder staat het nieuwe Ibis-toestel waarmee de nationale databank wordt aangemaakt. Van alle kogels en hulzen worden verschillende foto’s gemaakt. Bij een nieuw schietincident wordt voor dat projectiel op een geautomatiseerde manier gezocht naar projectielen die daar sterk op lijken.

Net zoals bij een computer voor vingerafdrukken selecteert de computer een rangorde van kogels die het sterkst lijken op het nieuwe projectiel. De volgende etappe is dat de verschillende Europese databanken met elkaar worden verbonden. De georganiseerde misdaad laat zich immers niet stuiten door een landsgrens meer of minder.

Bron » De Standaard

‘Als mensen verkeerd geficheerd worden, kan dat ernstige gevolgen hebben’

De Liga voor de Rechten van de Mens nam gisteren verontrust kennis van de verregaande uitwisseling van inlichtingen over de antiglobaliseringsbeweging door Europese politie- en inlichtingendiensten. ‘We zullen deze evolutie nauwlettend in de gaten houden’, zegt advocaat Jos Van der Velpen. ‘Het is een heel ernstige lacune dat zoiets nog niet in het parlement is gebeurd.’

De staatsveiligheid verzamelt inlichtingen over extremistische organisaties binnen de antiglobaliseringsbeweging. Vindt u dat geoorloofd?

Jos Van der Velpen: “We weten dat de staatsveiligheid zoiets doet. Dat is op zich niet zo nieuw, maar er blijft zich net zoals vroeger een probleem stellen met de onnauwkeurige definities van ‘extremisme’ en ’terrorisme’. Men heeft al in het verleden geprobeerd om daar objectieve criteria voor te vinden, maar de omschrijving blijft vaag.”

“Hoewel de staatsveiligheid de jongste jaren een charmeoffensief voert en haar open imago wil benadrukken, blijft het een heel gesloten bolwerk. Vroeger, tijdens de Koude Oorlog, focusten ze vooral op de zogeheten ‘strijd tegen de linkse subversie’. Nu deze taak is weggevallen zijn ze duidelijk op zoek naar nieuwe terreinen om hun bestaansreden te legitimeren. In die context grijpen ze de antiglobaliseringsbeweging met beide armen als een nieuwe uitdaging aan.”

Is dat een inbreuk op de privacy?

“Het is verontrustend dat er een hele hoop informatie circuleert waarbij men ervan op aankan dat veel van deze inlichtingen eenzijdig zijn, of in bepaalde gevallen gewoon fout. Er zullen kritische mensen worden geficheerd die op bepaalde ogenblikken, betogingen bijvoorbeeld, gefilmd worden en in verband zullen worden gebracht met zaken waar ze eigenlijk niets mee te maken hebben. We hebben dat gezien in Duitsland, waar in de jaren dat de terreurbeweging van Baader-Meinhof (Rote Armee Fraktion, MR) actief was, ongelooflijke blunders zijn gemaakt. Veel mensen werden door de politie- en inlichtingendiensten onterecht in de terroristische sfeer geplaatst.”

“Men staat niet altijd stil bij de gevolgen: als mensen verkeerd geficheerd worden, kan dat niet alleen ernstige gevolgen hebben voor hun privé-leven maar ook voor hun tewerkstelling en latere carrière. In België is er het specifieke probleem dat in de privacywetgeving politie- en inlichtingendiensten buiten schot blijven. De huidige wet geeft burgers het recht bestanden na te gaan en zo nodig te verbeteren, maar niet de bestanden van politie- en inlichtingendiensten. Ik vind het belangrijk dat de privacywet zo gewijzigd wordt dat dat wel mogelijk wordt.”

Niet alleen de inlichtingendiensten, ook de politiediensten slaan de handen in elkaar. Er komt geen Europese gegevensbank, maar wel tijdelijke contactgroepen die informatie zullen uitwisselen over vermeende ’top-hoppers’? Kan dat?

“De internationale samenwerking onder inlichtingen- en politiediensten is zeer snel toegenomen. Ik stel vast dat internationaal vooral in een schemerzone wordt geopereerd, zonder vastomlijnd wettelijk kader.”

Is er voldoende wettelijke en parlementaire controle op deze inlichtingenoperaties?

“De controle laat nog steeds te wensen over. In België is er het parlementair Comité I, maar zijn controlerende functie is nooit denderend geweest. Op het internationale vlak (zoals met Europol) ontbreken heel duidelijk controlemechanismen, in Europa vooral vanwege het Europarlement. Het geeft een onbehaaglijk gevoel te weten dat er te weinig democratische controle is. De aandacht van het Belgisch en het Europees parlement is te zwak.”

“Men is al jaren bezig met politiehervorming, maar de stille veranderingen van de inlichtingendiensten gebeuren zonder publiek debat. Er zijn dingen in het staatsblad verschenen waar nooit over is gedebatteerd. In vergelijking met de debatten vroeger kunnen we zelfs spreken van een achteruitgang. We zullen in elk geval met de Liga voor de Rechten van de Mens de huidige evolutie onder de loep nemen. Het is een heel ernstige lacune dat zoiets nog niet in het parlement is gebeurd.”

Zijn er parallellen met het begin van de jaren tachtig toen vredesorganisaties staatsgevaarlijk waren omdat ze betoogden tegen kernraketten?

“Ja, daar kan men het best mee vergelijken. De opgang van de vreedzame vredesbeweging werd toen ook in het oog gehouden door de inlichtingendiensten. We lijken nu een herhaling van dat scenario te krijgen. Alleen, we zijn twintig jaar later. Het is een beetje triest dat we weer afglijden naar dezelfde situatie.”

Hoe kan dat worden voorkomen?

“Er is in België een grondige hervorming nodig van het Comité I, waardoor het ook mogelijk moet zijn om samenwerkingsverbanden met internationale inlichtingendiensten te controleren. Daarenboven moeten vooral op Europees niveau maatregelen worden genomen om het Europese informatiesystemen te kunnen controleren.”

Bron » De Morgen

Een koelkast vol speeksel en bloed

In de zaak-Loubna Benaïssa vonden speurders een tapijt met een rode vlek. Een laboratorium moest onderzoeken of het bloed of wijn was. Het staal raakte zoek. In de verkrachtingszaak van Obaix werd sperma van de dader teruggevonden op de broek van het slachtoffer. Drie labs onderzochten of het lichaamsvocht van Marc Dutroux was. Nummer één zei van niet, nummer twee beweerde dat het om bloed ging en nummer drie vond niets. De wet op de DNA-analyse in strafzaken, die eind mei in werking trad, moet een einde maken aan dergelijke wantoestanden. De Gentse hoogleraar Elfriede Van den Eeckhout betwijfelt dat. ‘Alles valt en staat met de uitvoering ervan.’

Het Laboratorium voor Farmaceutische Biotechnologie van de Universiteit Gent is alleen toegankelijk voor mensen met een badge. Die moet voor een soort lichtschakelaar naast de deuren worden gehouden. Pas wanneer een sensor de code op het plastic kaartje heeft gecontroleerd, kun je naar binnen. Bezoek is hier zeldzaam en mag alleen onder begeleiding. Dat was niet anders op 21 mei, de dag na de inwerkingtreding van de DNA-wet. Professor Elfriede Van den Eeckhout ontvangt die dag Hugo Coveliers (VLD) en zijn partijgenoot Marc Verwilghen. De laatste is op campagne. Zijn bezoek houdt verband met het liberale veiligheidsplan, dat de oprichting van een nationaal instituut voor Justitie en Veiligheid bepleit. Dat instituut zou zich moeten bezighouden met wetenschappelijk onderzoek, onder andere op het gebied van DNA-analyses in strafzaken. Het lab van professor Van den Eeckhout werd in 1996 als eerste, en enige, in België geaccrediteerd voor het uitvoeren van DNA-onderzoek in opdracht van het gerecht.

De drie onderzoeksruimten ogen steriel. De onderzoekers lijken wel chirurgen. Ze dragen doorzichtige handschoenen, witte vakkleding, haarbeschermers en mondkapjes. De mannen en vrouwen, twintigers met meestal een academische opleiding, staan gebogen over lange witte tafels met grote lampen en microscopen. Negen ijskasten zijn gevuld met bloed, speeksel, sperma en haren. Het materiaal is verpakt in verzegelde bruin-gele enveloppen en wordt bewaard bij een temperatuur van min twintig graden. De pakketjes bevatten sporen van daders van strafbare feiten.

Die daders lieten op de plaats van de misdrijven soms ook andere stille getuigen achter, te groot voor de ijskast. Dat gereedschap ligt achter slot en grendel opgeslagen in een kamer. “Wij waren vijf jaar geleden de eersten in België die behalve menselijk celmateriaal ook voorwerpen als koevoeten, schroevendraaiers en handvaten van draagtassen analyseerden”, verduidelijkt professor Van den Eeckhout. Ze noemt dat een van de voordelen van een universiteitslaboratorium. “Ik pleit altijd voor het behoud van de researchtraditie. Die moet men ons niet afnemen, anders verval je in de routine van niet-universitaire labs. Die kennen nu eenmaal niet het enthousiasme dat wij hebben. Bovendien biedt de universitaire gemeenschap veel onderzoeksmogelijkheden. Onderzoeksprojecten maken de aanschaf van gesofistikeerde apparatuur mogelijk. En het onderzoek dat ermee wordt gedaan, komt ten goede aan ons DNA-werk. Onlangs slaagden mijn mensen erin om van een vingerafdruk een DNA-profiel te bepalen, een primeur in de wetenschappelijke wereld.”

Het laboratorium van professor Van den Eeckhout is het enige universitaire lab in België dat, samen met een honderdtal algemene laboratoria, voldoet aan de Europese Beltest-criteria voor DNA-analysen. Hierdoor geniet het internationale erkenning. Die kreeg Van den Eeckhout in 1996 niet zomaar. Gedurende één jaar werd het Gentse lab getest. Samen met haar onderzoekers moest ze bewijzen dat ze een spoor kon afleiden uit menselijk celmateriaal dat door controleurs werd binnengebracht, en omgekeerd: vanuit een dossier naar de oorsprong. Ze slaagden moeiteloos.

Om haar erkenning te behouden moet Van den Eeckhout maar één ding garanderen: kwaliteit. In België is het daar volgens haar slecht mee gesteld. De voorbeelden van de bizarre DNA-onderzoeken in de zaak-Loubna Benaïssa en in de verkrachtingszaak van Obaix verbazen haar allerminst. “Ook in het onderzoek naar de Bende van Nijvel zijn ongelofelijke flaters begaan. Al stonden ze vijftien jaar geleden in de wetenschap minder ver, dat is geen excuus voor het laten sneuvelen van DNA-stalen.”

Vandaag de dag is de situatie in de ogen van de professor niet veel beter. De wet op de DNA-analyse in strafzaken moet daar verandering in brengen. DNA-profielen zullen opgeslagen worden bij het Nationaal Instituut voor Criminologie en Criminalistiek (NICC) in Brussel. De wet voorziet in de oprichting van twee databanken: een met alle profielen die tot nu toe werden verzameld in strafonderzoeken en een met profielen van daders. Onder daders verstaat men diegenen die werden veroordeeld wegens gijzeling, aanranding, verkrachting, ontvoering van minderjarigen, doodslag, foltering of diefstal met geweld.

Van den Eeckhout vindt de databanken een goed initiatief. “Je hebt nu eenmaal een centraal bestand nodig om bestaande profielen te kunnen vergelijken met nieuwe.” Minder tevreden is ze over de manier waarop die vergelijking moet gebeuren. “De wet wijst dit toe aan één deskundige van het NICC. Hij wordt aangeduid door de koning. Dat zet alle andere experts buitenspel. Wij begonnen in 1994 als eerste met een DNA-databank en beschikken over veel profielen. Het lijkt me onverstandig die allemaal over te dragen aan Brussel. De procedure wordt op die manier veel te zwaar. Beter zou zijn de laboratoria die nieuwe stalen aanbrengen hun eigen databank te laten bijhouden. Zo kan vergelijking van DNA-profielen in één en dezelfde zaak, bijvoorbeeld diefstallen op verschillende plaatsen door één bende, gebeuren in hetzelfde laboratorium. Na afhandeling van de zaak kunnen de stalen dan gecentraliseerd worden bij het NICC. Op die manier staan ze ter beschikking van onderzoekers als zich nieuwe feiten voordoen in soortgelijke zaken. Ook in de Verenigde Staten heeft elk laboratorium zijn eigen DNA-databank, die verbonden is met een databank van de betreffende staat. Elke staat voedt zo de centrale computer met DNA-profielen bij de FBI.”

Van den Eeckhout geeft ook de voorkeur aan het Amerikaanse coderingssysteem voor het opslaan van DNA-gegevens. “Ook in België eindigt criminaliteit immers niet aan de landsgrens. Europa moet zijn DNA-gegevens standaardiseren. Een wereldsysteem gebaseerd op de Amerikaanse ervaring zou ideaal zijn. Ik vraag al een jaar om de invoering ervan in België. De Amerikanen zijn bereid mee te werken maar doen alleen zaken met buitenlandse laboratoria die in hun land officieel erkend zijn door Binnenlandse Zaken en Justitie. In België heeft alleen het NICC zo’n erkenning. Ondanks mijn aandringen zit de zaak muurvast.”

De wet laat erkenning van de laboratoria die de centrale DNA-databank bij het NICC voeden over aan de koning. Dat impliceert dat hij ook de controle van die labs regelt. Van den Eeckhout bepleit toetsing aan internationale normen. “Alle laboratoria die DNA-analysen uitvoeren zouden moeten worden gecontroleerd door een instelling die voldoet aan internationale normen als Beltest, erkend door de European Accredited Laboratories. Bij erkenning zou accreditatie door dit onafhankelijke orgaan een must moeten zijn. In de Verenigde Staten worden labs die DNA-analysen uitvoeren in strafzaken om de zes maanden gecontroleerd door een externe instantie. Aberrante resultaten zoals vastgesteld door de onderzoekscommissie-Dutroux sluit je zo uit. Ik pleit voor kwaliteit, los van communautaire of politieke overwegingen. De DNA-analyse in strafzaken heeft immers maar één bedoeling: de dader identificeren. Te allen tijde dient voorkomen te worden dat onschuldige personen op basis van verkeerde analyses achter de tralies belanden.”

Om vergissingen te voorkomen heeft elk DNA-staal in het lab van Van den Eeckhout drie coderingen: een notitienummer, een codenummer en een kleur. “Met persoonsgegevens moet je voorzichtig omgaan. We doen hier bijvoorbeeld ook DNA-analyses voor vaderschapstesten. Dat zijn geen strafzaken maar burgerlijke zaken. Die moet je strikt gescheiden houden. Hetzelfde geldt voor bloed en speeksel. Uit het eerste kun je behalve een DNA-profiel allerlei andere dingen afleiden, zoals erfelijke afwijkingen of ziekten. Vandaar dat de wetgever heeft bepaald dat DNA-profielen uitsluitend mogen dienen voor identificatiedoeleinden. Bloed mag dus niet gebruikt worden voor het afleiden van medische gegevens.”

Het meeste materiaal dat voor onderzoek bij het Gentse universiteitslab wordt afgeleverd, heeft betrekking op moorden, verkrachtingen en diefstallen. Van den Eeckhout scoort naar eigen zeggen ‘zeer hoog’ bij het identificeren van verdachten. In haar ogen is dat een gevolg van de goede samenwerking met onderzoeksrechters en politiediensten. “Zij brengen de overtuigingsstukken binnen.”

De manier waarop dat gebeurt, zag de deskundige de voorbije jaren sterk veranderen. “Voor het afleveren van celmateriaal door de speurders bestonden geen richtlijnen. Tijdens hun opleiding werd er nauwelijks aandacht aan besteed. Dat gebrek aan voorkennis bemoeilijkte de identificatieprocedure en het gerechtelijk onderzoek. Vandaar dat ik vijf jaar geleden begonnen ben met het op vrijwillige basis lesgeven aan de politiediensten.”

Die toonden zich volgens de professor goede leerlingen. “De kwaliteit van de overtuigingsstukken is enorm verbeterd. De speurders weten nu bijvoorbeeld dat ze speeksel binnen moeten brengen in koelboxen en dat ze haren niet moeten verzamelen door er plakband op te drukken maar met stofzuigertjes.” Ook bij de magistratuur kwam er verbetering inzake het omgaan met DNA-materiaal. Minister van Justitie Tony Van Parys zette volgens Van den Eeckhout een ‘uitstekend’ opleidingsprogramma op poten.

De betere kwaliteit van het binnengebrachte materiaal verhoogde ook de onderzoeksresultaten. Die waren sowieso al goed omdat Van den Eeckhout de modernste en gevoeligste onderzoeksmethoden hanteert van heel België. Volgens ingewijden weet de professor in tachtig procent van de binnengebrachte zaken de dader of daders te identificeren.

Namen van personen of dossiers worden niet genoemd. De DNA-analyse behoort tot het gerechtelijk onderzoek en valt dus onder de geheimhoudingsplicht. Van den Eeckhout werkt naar eigen zeggen in veel ‘eigenaardige’ dossiers. Een ervan had betrekking op een dievenbende die opereerde in het hele land. Zonder namen te noemen laat de professor een assistent tonen hoe ze de bendeleden identificeerden. Doorzichtige sheets op een overhead-projector tonen DNA-profielen. Verdachten werden ontmaskerd door speeksel op blikjes frisdrank, flesjes bier, kauwgom, sigarettenpeuken, mondkapjes en zelfs een wattenstaafje. Speurders vonden de overtuigingsstukken na inbraken en diefstallen in Gent, Dendermonde, Turnhout, Ieper en Doornik. Vergelijking van de DNA-stalen leerde dat de plegers van de feiten dezelfde waren.

Van den Eeckhout legt uit dat het bewijsmateriaal standaard wordt onderzocht op zeven ‘fragmenten’. In de Verenigde Staten zijn dat er dertien. Dat aantal houdt verband met de grootte van het land. Het testen op meerdere punten moet zekerheid geven over de verdachten. Die willen de schuld nogal eens afschuiven op een familielid. Het fenomeen blijkt zich vooral voor te doen bij bendes bestaande uit allochtonen. “Die hebben vaak veel broers. Om uit te maken wie de schuldige is, moeten meer fragmenten worden onderzocht. DNA-profielen van broers en zussen vertonen immers veel gelijkenis. Maar identiek zijn ze alleen bij eeneiige tweelingen.”

Een dergelijk onderzoek kan enkel gebeuren als het gerecht beschikt over speeksel van het betreffende familielid. Die kon de afname daarvan tot eind mei weigeren. De wet op DNA-analyse in strafzaken bepaalt dat een onderzoeksrechter wangslijmvlies of haarwortels mag afnemen zonder toestemming van de betrokkene. Voorwaarde is wel dat er aanwijzingen zijn dat de persoon een directe band heeft met de gepleegde feiten. Daarop moet bovendien een gevangenisstraf staan van vijf jaar of meer.

Voor de identificatie via DNA-analyses ontvangt Van den Eeckhout gemiddeld drieduizend frank per staal. De vergoeding valt onder de rubriek ‘gerechtskosten’ en wordt betaald door het ministerie van Justitie. De identificatieprocedure verloopt vrij vlot. “Vandaag binnengebracht, morgen antwoord”, stelt de professor. Ze gaat dan uit van ideale omstandigheden. Dringende zaken strooien soms roet in het eten. Als er meerdere dossiers tegelijk binnenkomen en allemaal even dringend zijn, zit de deskundige met een probleem. “Theoretisch gezien volstaat 48 uur. Het onderzoek ook daadwerkelijk afronden binnen die termijn veronderstelt meer mensen en middelen. Dat is een zaak voor de politiek.”

Diezelfde politiek bepaalt de uitvoering van de kersverse DNA-wet. Ze werd op papier toegekend aan de koning. Die moet regelen hoe de sporen van celmateriaal worden behandeld, afgenomen, bewaard, onderzocht en vernietigd. Hij beslist ook over de wijze waarop een tegenonderzoek wordt uitgevoerd, over de opslag van de DNA-profielen in de databanken en over de erkenning van laboratoria die het NICC ‘voeden’ met celmateriaal.

Van den Eeckhout vreest dat de gang van zaken de kwaliteit van de DNA-analyses niet ten goede zal komen. “Koning Albert moet rekening houden met Vlamingen en Walen, met rechts en links. Terwijl Oostenrijk, Groot-Brittannië en Duitsland hun erkenningsnorm al standaardiseren, gaat België de zaak regelen via koninklijke besluiten. Ik blijf erbij: je moet een internationale norm hebben als richtlijn. DNA-analyses in strafzaken maken per slot van rekening het verschil tussen iemand binnen of buiten de gevangenis.”

‘Onlangs slaagden mijn mensen erin om van een vingerafdruk een DNA-profiel te bepalen, een primeur in de wetenschappelijke wereld”De kwaliteit van de overtuigingsstukken is enorm verbeterd. De speurders weten nu dat ze haren moeten stofzuigen en er geen plakband op drukken’

Bron » De Morgen