De moord op de voorzitter van de Kommunistische Partij, Julien Lahaut, op 18 augustus 1950, was het werk van het anticommunistisch netwerk van André Moyen. Dat netwerk werd gefinancierd door de haute finance en had nauwe contacten met politiek, politie en staatsveiligheid.
Dat verklaart waarom de opeenvolgende onderzoeksrechters hun tanden stukbeten op het dossier omdat een aantal cruciale stukken voor hen verborgen bleven. Dat blijkt uit het onderzoek van het CegeSoma (Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij), dat dinsdag wordt voorgesteld in de Senaat, die de opdracht gaf tot het onderzoek.
Lahaut werd in Seraing in zijn woning vermoord, een week nadat hij bij de eedaflegging van koninklijke prins Boudewijn ‘Vive la République’ geroepen had. Aanvankelijk werd ook in die richting gedacht voor het motief van de moord. Lahaut zou vermoord zijn door leopoldisten, die het niet namen dat koning Leopold III tot aftreden gedwongen werd wegens zijn omstreden houding tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Er werd ook geopperd dat het om een afrekening onder communisten ging, maar het was tot 1985 wachten op het eerste wetenschappelijk onderzoek. Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeven verlegden de focus in ‘De moord op Lahaut’ naar de anticommunistische inlichtingendiensten, die in de opkomende Koude Oorlog aan het werk waren, naast de officiële inlichtingendiensten. De auteurs slaagden er ook in om twee daders van de aanslag op Lahaut te identificeren.
In 2011 startte een nieuw onderzoek als gevolg van de in 2008 eenparig gestemde resolutie van de Senaat. Emmanuel Gerard, Widukind De Ridder en Françoise Muller komen in Wie heeft Lahaut vermoord? De geheime Koude Oorlog in België tot de conclusie dat niet de koningskwestie, maar de Koude Oorlog het kader is waarbinnen de moord op Julien Lahaut moet geplaatst worden.
Daarvoor doorploegden ze een rist private en openbare archieven, zoals het gerechtelijke onderzoek van Luik. Dat laatste bleek vernietigd te zijn in 1996, maar de advocaat van de burgerlijke partij had in 1976 een kopie van het volledige onderzoek (11.000 pagina’s) laten maken en neergelegd bij de KP. Hun onderzoek leerde onder meer dat een aantal documenten wel in de archieven van politie, politici of staatsveiligheid terug te vinden waren, maar nooit in handen kwamen van de opeenvolgende onderzoeksrechters. “De onderzoeksrechter liep blind rond in de kamer”, aldus Gerard.
De onderzoekers kregen een goed beeld van het ‘Netwerk’ van de spion André Moyen, dat royaal gesubsidieerd werd door grote maatschappijen zoals de Société Générale en Brufina en zijn oorsprong vond in de anticommunistische strijd. Moyen verdiende zijn sporen in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog en was ervan overtuigd dat na het nazisme het grootste gevaar vanuit het communisme kwam.
Moyen stuurde zijn rapporten naar verschillende bronnen – zijn broodheren, politici zoals Albert De Vleeschauwer (minister van Binnenlandse Zaken in 1949-50), politiediensten en de staatsveiligheid. De onderzoekers wijzen in dit verband op de verwevenheid van de officiële en private inlichtingendiensten. Op vragen van het gerecht wordt het belang van Moyen en zijn rapporten steevast geminimaliseerd. Dat in deze diensten ook agenten van het Netwerk zaten, was hier niet vreemd aan. Moyen is niet meer dan een journalist, luidt het, verwijzend naar zijn dekmantel.
Cruciaal in het onderzoek is het rapport ‘Activité du Réseau pendant le mois d’août 1950’ (activiteiten van het netwerk tijden de maand augustus 1950, de maand dat Lahaut vermoord werd), dat zowel teruggevonden werd in het archief van De Vleeschauwer, van de politieke afdeling van de Antwerpse Gerechtelijke Politie en van de afgevaardigd-bestuurder van Union Minière, een dochter van de Société Générale. Bij de laatste twee kopieën is het laatste deel, met daarin het motief voor de moord, afgesneden.
Bron » De Standaard