‘Staatsveiligheid zat jarenlang te suffen’

In het activiteitenverslag over 2000 van het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingendiensten (Comité I) krijgt de Staatsveiligheid enkele harde tikken op de vingers. Hoewel de Staatsveiligheid gegevens had over ophefmakende zaken, zoals de archieven van KGB-overloper Mitrokhin of de illegale wapenhandel van de Belg Jacques Monsieur, werd die informatie niet geëxploiteerd en werd ze niet uit eigen beweging overgemaakt aan het gerecht.

Het jongste jaarverslag van het Comité I, dat de redactie kon inkijken, wordt vandaag besproken door de gemengde commissie van Kamer en Senaat, die is belast met de parlementaire begeleiding van het Comité I. Uit het rapport blijkt dat er nog een en ander mank loopt inzake de samenwerking en informatiedoorstroming tussen de inlichtingendiensten en de gerechtelijke autoriteiten.

De enquêtedienst van het Comité I kreeg eind 1999 de opdracht om een onderzoek te voeren naar “de wijze waarop de inlichtingendiensten de gegevens omtrent activiteiten van de voormalige KGB in België hebben verwerkt”. Het onderzoek begon naar aanleiding van de publicatie van het boek The Mitrokhin Archive, gebaseerd op de verklaringen van een KGB-kolonel die in 1992 overliep naar het Westen. Het boek onthulde het bestaan van drie geheime KGB-opslagplaatsen met zendapparatuur in ons land, waarna een gerechtelijk onderzoek werd geopend en de opslagplaatsen inderdaad werden ontdekt en ontmanteld.

Het onderzoek van het Comité I leert dat de Staatsveiligheid pas in 1995 op de hoogte was van het bestaan van Mitrokhin. “We stellen vast dat de Staatsveiligheid kennis kreeg van de feiten meer dan twee jaar nadat de Amerikanen op de hoogte waren gebracht en nadat daarvan melding werd gemaakt in een boek dat in 1993 in de VS verscheen”, zo stelt het jaarverslag. “De Staatsveiligheid zou slechts via de Belgische pers kennis hebben gekregen van de identiteit van Mitrokhin en van de volledige context van de zaak.”

Tijdens een gesprek met een verantwoordelijk van de studiedienst van de Staatsveiligheid bleek dat de betrokkene “geen weet had van de weerklank die deze zaak vanaf 1993 in andere landen had gevonden in de media, en vanaf 1996 in de internationale pers”. Kortom, uit de vaststellingen van het Comité I blijkt dat de Belgische contraspionage geen informatie kreeg over het Mitrokhin-archief van bevriende buitenlandse inlichtingendiensten en dat de Staatsveiligheid bovendien de bestaande open bronnen “niet op behoorlijke wijze exploiteert”.

Bovendien ontstaat de indruk dat de Staatsveiligheid niet alles heeft verteld aan de enquêteurs van het Comité I. Waarom trekt het jaarverslag immers van leer tegen “een verkeerde interpretatie die samenhangt met een bepaalde geheimhoudingscultuur, die in extreme gevallen kan leiden tot een verkeerd gebruik”? Het Comité I maakt de vergelijking met “de recente ongelukkige ervaring met bepaalde gerechtelijke dossiers, waaruit is gebleken hoe belangrijk het is dat de informatie goed wordt beheerd” en stelt dat gegevens optimaal en tijdig moeten worden meegedeeld. “Moeten we herinneren aan de nadelige en soms tragische gevolgen waartoe disfuncties in deze sector aanleiding kunnen geven?”

Gelijkaardige problemen kwamen aan de oppervlakte tijdens een ander onderzoek van het Comité I, meer bepaald naar de werking van de inlichtingendiensten in de zaak van internationale wapensmokkel omtrent de Belg Jacques Monsieur (die overigens niet met naam wordt genoemd in het verslag). Dat toezichtsonderzoek begon naar aanleiding van een artikel in De Morgen. Zowel de Staatsveiligheid als de militaire veiligheidsdienst bleken over omvangrijke dossiers te beschikken over de praktijken van Monsieur, maar lieten die informatie ongebruikt liggen. Pas nadat Buitenlandse Zaken om uitleg vroeg, gealarmeerd door de mediaberichten over de arrestatie van de wapenhandelaar in Iran, stuurde de Staatsveiligheid een samenvattende nota.

Het Comité I stelt vast dat “een blijkbaar omvangrijke documentatie, die al in 1999 in het bezit was van de Staatsveiligheid en die bestond uit ‘werkdocumenten’, nog steeds niet aan een bijzondere operationele exploitatie is onderworpen”. Het Comité I verbaast zich erover dat er niet het minste contact heeft plaatsgevonden met de gerechtelijke overheden over die documenten, “terwijl de betrokken leden van de Staatsveiligheid niet onwetend waren van het bestaan van lopende gerechtelijke onderzoeken”.

Bron » De Morgen

Codenaam: Pol

In een nota uit 1980 doet de internationale wapenhandelaar Dirk Ykelenstam zijn beklag: ‘De commissies liggen tegenwoordig veel lager. Door mijn speciale relatie met Vanden Boeynants is hij bereid iets met mij te doen’

Over de doden niets dan goeds, maar of dat bij Paul Vanden Boeynants zo zal blijven, is niet zo zeker. Tijdens de Agusta/Dassault-affaire bleek dat VdB in staat was om geheime commissies te ontvangen op Franse en Italiaanse wapenverkopen in het Midden-Oosten, zo ontdekte Georges Timmerman.

Wapenhandel is van nature een geheimzinnige branche. Door een speling van het lot kan het soms gebeuren dat er onverwacht een lichtstraaltje valt op praktijken die per definitie in volstrekte duisternis woekeren. Dan wordt de gewone sterveling een blik gegund in een onbekend universum. Een dergelijk toeval deed zich voor op 12 september 1995, tijdens een huiszoeking in het kantoor van de Brusselse advocaat Alfons Puelinckx. De actie paste in het gerechtelijk onderzoek naar de Agusta/Dassault-omkoopaffaire.

De zakenadvocaat had zorgvuldig het archief bewaard van zijn Nederlandse vriend en partner Dirk Ykelenstam, een internationale wapenhandelaar, die slechts 39 jaar oud werd en in december 1981 overleed in Brussel. Als Puelinckx over hem begint te praten, verschijnen er pretlichtjes in de ogen van de doorgaans kille en berekende man. “Ykelenstam leidde een spectaculair leven”, vertelde Puelinckx tegen de redactie. “Hij leefde tegen 200 kilometer per uur, zijn kaars brandde aan twee kanten tegelijk. Geen wonder dat hij zo jong gestorven is.”

De advocaat kan tot de verbeelding sprekende verhalen vertellen over uitstapjes met privé-vliegtuigen, ontmoetingen met wondermooie vrouwen, de extravagante grillen van superrijken, kortom over de glamour en glitter van de internationale jetset, het sprookje van duizend-en-één-nacht waarvan Puelinckx dankzij zijn vriendschap met Ykelenstam ooit heeft mogen proeven. Maar die vriendschap lag ook mee aan de basis van zijn ondergang, want via Ykelenstam kwam de Brusselse advocaat in contact met zowat alle hoofdrolspelers in het Agusta/Dassault-schandaal en werd hij zelf medeplichtig aan illegale omkooppraktijken.

Het archief van Ykelenstam bleek een goudmijn. De speurders van het Hoog Comité van Toezicht (HCT) ontdekten een schat aan informatie over occulte transacties. Tussen de nagelaten papieren ontdekten ze bijvoorbeeld een netjes getypte lijst van geheime codes die door Ykelenstam en zijn partners in de wapenhandel werden gebruikt. Blockmachines bleek het codewoord voor Hughes-helikopters die onder licentie door Agusta werden gemaakt en small paller betekende een Agusta Bell 212-helikopter. Pantservoertuigen van het type OF 40 werden volgens de lijst aangeduid als big batching plants en gevechtsvliegtuigen Mirage en Alpha Jet van Dassault kregen de codenaam gammas. Met screws werd dan weer in Nederland vervaardigde munitie bedoeld.

De Belgische munitiefabrikant PRB had de schuilnaam telexmachine. Apples stond dan weer voor dollars, chicken voor Britse ponden, pears voor Duitse marken en grapes voor Franse frank. Elke letter van het alfabet kon volgens de lijst worden vervangen door een welbepaalde andere letter, wat ingewijden in staat stelde om onder elkaar volledig in geheimschrift te communiceren. Bijzonder verontrustend waren de codes father in law (schoonvader), waarmee een zekere ‘Pol’ werd aangeduid, son in law (schoonzoon), de schuilnaam van ene ‘Ph.Ch.’ en Dino, die eenvoudig werd omschreven als friend.

Commissaris Michel Sacotte van het HCT analyseerde het archief van Ykelenstam en kwam tot ondubbelzinnige conclusies. “Son in law, alias Ph.Ch.”, schreef Sacotte in een proces-verbaal dat de redactie kon inkijken, “kan duidelijk geïdentificeerd worden als Philippe Chauveau. Rekening houdend met het voorgaande kunnen verschillende elementen ertoe bijdragen de toenmalige Belgische minister van Landsverdediging Paul Vanden Boeynants te identificeren als de father in law.”

De stelling van Sacotte werd ondersteund door talrijke aanwijzingen. Er was niet alleen de voornaam ‘Pol’, maar ook de keuze van de codes die overeenstemmen met de bestaande familierelatie tussen VdB en de Franse zakenman Chauveau. De ene is immers de schoonvader van de andere. Bijkomende bewijzen vond Sacotte in andere documenten uit het Ykelenstam-archief die rechtstreeks verwijzen naar VdB. Naar de identiteit van Dino, alias friend, hebben we het raden. Mogelijk gaat het om Dino Vastapane, een aloude zakenvriend van de Brusselse politicus.

Desgevraagd hield Puelinckx zich halstarrig van de domme. “Ik heb mij ook wel afgevraagd wie die personen zijn”, verklaarde hij tijdens een verhoorsessie. “Onderzoeksrechter Prignon (die Puelinckx eerder over hetzelfde onderwerp aan de tand had gevoeld, GT) heeft gezegd dat hij daar persoonlijk een aantal ideeën over had, die me aan het denken hebben gezet, maar ik kan u niet bevestigen wie de personen zijn die achter die codes schuilgaan. U noemt mij de naam van Chauveau. Ik heb hem via mijn associé-advocaat De Scheemaecker leren kennen, die hem aan mij had voorgesteld als een uitstekend fiscaal expert. Ik heb nooit enig contact gehad met Chauveau of met zijn schoonvader over de zaken van Ykelenstam.”

Let op de laatste vijf woorden. Onderzoek van de telefoonrekeningen van de Brusselse advocaat heeft immers aangetoond dat Chauveau vrijwel permanent in contact stond met Puelinckx. Die telefonische contacten bleven ook duren na de eerste huiszoekingen en ondervragingen van de advocaat in het kader van het corruptieonderzoek.

De speurders vonden in het archief van Ykelenstam een klasseermap met het opschrift ‘Darmaki-Ykelenstam’, waarin een visitekaartje van de voorzitter van de PSC werd ontdekt. In handschrift staat op het kaartje de vermelding ‘Alpha Jet’ (een vliegtuigtype van Dassault) en een berekening die sterk lijkt op een verdeling van commissies.

Sacotte merkte op dat VdB van eind 1979, na zijn ontslag als minister van Defensie, tot eind 1981 voorzitter is geweest van de PSC. Nog een ander handgeschreven document toont de verdeling van commissies die Agusta en Dassault moesten betalen aan Darmaki-Ykelenstam Joint Venture, één van de brievenbusfirma’s van de groep. “Wat de door Dassault verschuldigde commissies betreft”, noteerde Sacotte, “stellen we vast dat op een commissie van 665.000 dollar (bijna 28 miljoen frank aan de huidige koers) die aan Darmaki-Ykelenstam verschuldigd is, deze laatste 250.000 dollar (10,5 miljoen frank) aan VdB zal teruggeven.”

Waarom zou een Belgische politicus in hemelsnaam commissies krijgen op wapenverkopen van Franse en Italiaanse bedrijven aan landen in het Midden-Oosten, contracten waarmee hij, de Belgische overheid of Belgische bedrijven op het eerste gezicht niets mee te maken hadden?

Ook op deze vraag verschafte het Ykelenstam-archief een antwoord. VdB leverde immers cruciale informatie aan het netwerk van Ykelenstam. Sacotte noteerde dat “talrijke in het archief gevonden conversation notes (nota’s van gesprekken) verwijzen naar informatie die ontvangen werd van een bron die Godfather werd genoemd”.

De commissaris citeerde twee dergelijke nota’s “die melding maken van inlichtingen die afkomstig zijn van Godfather, over gesprekken met de Franse president Valéry Giscard d’Estaing en sjeik Zahid, president van de Verenigde Arabische Emiraten, waarvan het verloop zeer gunstig was om het Gamma-project (de codenaam voor de verkoop van Alpha Jets aan Abu Dhabi) concreet vorm te geven”. Elke nieuwe bestelling in het orderboekje had per slot van rekening ook gunstige gevolgen voor Sabca, de Belgische dochteronderneming van de groep Dassault.

In één van zijn nota’s verwees Ykelenstam zelf naar wat hij zijn “speciale relatie” met VdB noemde. “De commissies liggen tegenwoordig veel lager”, klaagt hij in een nota van januari 1980. “Door mijn speciale relatie met Vanden Boeynants is hij bereid iets met mij te doen.” De relatie had blijkbaar alles te maken met smeergelden voor wapentransacties. Dat blijkt ook uit een brief die Ykelenstam op 4 april 1979 naar minister van Defensie Vanden Boeynants stuurde. “In de eerste plaats wil ik u bedanken voor de ontvangst die u aan sjeik Butti Maktoum Juma Al Maktoum hebt bereid”, schreef hij.

Sjeik Mattoum was de toenmalige topman van de militaire veiligheidsdiensten in Dubai en kreeg een officiële ontvangst door VdB, op vraag van de Nederlandse lobbyist. “Sjeik Maktoem was ten zeerste onder de indruk van zijn bezoek aan België”, ging Ykelenstam voort, “met name van zijn persoonlijk gesprek met u, alsmede zijn bezoek aan Leopoldsburg en de lunch waarvoor u hem, alsmede een aantal Belgische industriëlen, had uitgenodigd op uw ministerie.” In één adem verwees Ykelenstam naar “de hulp die uw ministerie heeft verleend in het vroege stadium voor de zaak-Dubai.” Wat die zaak precies inhield, werd niet uitgelegd in de brief. Allicht ging het om de verkoop van Dassault-vliegtuigen aan Dubai.

Het belangrijkste onderwerp van de brief was evenwel een poging van Ykelenstam om de Italiaanse firma Oto Melare naar voren te schuiven als mogelijke leverancier van 1.200 infantiepantsers voor het Belgische leger. Deze zeer omstreden legeraankoop van 26 miljard frank werd zoals bekend door VdB aan de firma Asco van Roger Boas gegund, een zaak die hem bijna zijn parlementaire onschendbaarheid en een proces wegens corruptie heeft gekost (DM 10/01/01).

Net als helikopterconstructeur Agusta was Oto Melare destijds een dochterbedrijf van de Italiaanse overheidsholding Efim. Ykelenstam kon in zijn brief melden dat hij over dit onderwerp diezelfde ochtend een lang gesprek had gehad met kolonel Jacques Lefebvre, de toenmalige kabinetschef van VdB die later, in de loop van het Agusta-onderzoek, zelfmoord pleegde. De Nederlander bleek verrassend goed op de hoogte van de gevoeligheden en hield terdege rekening met de speciale voorkeur van de defensieminister voor de firma Asco. “Indien u bereid zou zijn om Efim een definitieve aanbieding te laten uitwerken,” schreef Ykelenstam, “zal ik onmiddellijk contact opnemen met bedrijven zoals Asco, Cockerill en eventuele andere Belgische ondernemingen om na te gaan in hoever een samenwerking mogelijk is.”

Puelinckx kon de speurders op dit heikele terrein helaas geen stap verder helpen. “Bij mijn weten heeft Vanden Boeynants absoluut niets te maken met de zaken van Agusta of Dassault, hier of in het Midden-Oosten”, verklaarde hij tijdens een ondervraging. “Persoonlijk heb ik nooit zaken gedaan met Vanden Boeynants, en ik heb hem zelfs nooit ontmoet.”

Waren de activiteiten van het Ykelenstam-netwerk niet te vergelijken met beïnvloedingstechnieken of corruptie, probeerden de speurders nog. Waarom anders het gebruik van codetaal om dossiers aan te duiden die werden behandeld? “Daarover zou ik u geen enkele informatie kunnen geven”, repliceerde Puelinckx. “Men heeft me daarover nooit gesproken en ik heb er nooit vragen over gesteld. Wat de codetaal betreft, daar weet ik totaal niets van. Ik heb bij het overlijden van Ykelenstam ontdekt dat er codes bestonden, toen ik ze in zijn dossiers opmerkte. Ik heb er nooit een verklaring voor willen vinden.”

Het proces-verbaal van commissaris Sacotte over de rol van VdB in de smeergeldoperaties van Ykelenstam, onderbouwd met tientallen documenten uit het bij Puelinckx ontdekte archief, was in eerste instantie bestemd voor de Luikse onderzoeksrechter Jean-Louis Prignon, die samen met zijn collega Véronique Ancia de leiding had over het Agusta/Dassault-strafonderzoek. Ook raadsheer Francis Fischer van het Hof van Cassatie, die bevoegd was voor het luik van het onderzoek dat te maken had met ministers en gewezen ministers, kreeg vanzelfsprekend een kopie van het pv.

Op 23 januari 1996 stuurde Fischer het bewust document door naar zijn baas Jacques Velu, toenmalig procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. “Dit wordt u meegedeeld voor de gedragingen die betrekking hebben op de heer Paul Vanden Boeynants, toen deze minister van Defensie was”, schreef Fischer in zijn begeleidende brief. Sindsdien heeft het gerecht met deze gegevens niets gedaan.

Waarom zou een Belgische politicus in hemelsnaam commissies krijgen op wapenverkopen van Franse en Italiaanse bedrijven aan landen in het Midden-Oosten, contracten waarmee hij, de Belgische overheid of Belgische bedrijven niets mee te maken hadden?

Bron » De Morgen

Smokkel van ETA-wapens was werk van ‘bende van Mertens en Naegelin’

De wapens die vorige zaterdag bij de terreurorganisatie ETA zijn aangetroffen, komen uit België. In het midden van de jaren tachtig al werden ze vanuit ons land via Frankrijk naar de Baskische afscheidingsbeweging gesmokkeld. Blijkbaar zijn de granaatlanceerders uit veiligheidsoverwegingen al die jaren niet gebruikt: in het begin was de herkomst immers al te makkelijk traceerbaar.

Over welk materiaal het precies gaat, kan worden opgemaakt uit later in de jaren tachtig in ons land in beslag genomen documenten. Het Brusselse parket maakte van het onderzoek naar de smokkel voor de ETA voor het eerst gewag in november 1985. De term ‘arsenaal’ was overigens niet overdreven: de zogenaamde ‘bende van Mertens en Naegelin’ beschikte over de medewerking van een twintigtal bedrijven in Luxemburg, Zwitserland, Spanje, Frankrijk, Duitsland en België en kreeg de medewerking van niet minder dan veertig personen.

De organisatie verkocht destijds zowel raketlanceersystemen als raketten, een groot aantal automatische geweren, honderden machinepistolen, antitankwapens, geweren, een grote hoeveelheid granaten, munitie en uiteraard ook explosieven. In totaal ging destijds een vijftal wapenconvooien via dit Belgisch kanaal naar de ETA. Ook de Frans-Baskische stad Bayonne was een belangrijk eindstation voor de wapens.

Het kanaal was het werk van een wijdvertakte en ervaren smokkelaarsbende die vooral uit Belgen bestond, onder meer enkele toenmalige medewerkers van het bedrijf Mecar. De bende werd midden jaren tachtig geleid door de Belg Alexandre Mertens en de Luxemburger Nicolas Naegelin. Dit beruchte duo werd relatief kort na de feiten, in 1988, naar de correctionele rechtbank verwezen.

Naegelin kwam evenwel niet opdagen, terwijl Mertens apart voor een andere rechtbank verscheen. Die had hem ook nog andere beschuldigingen ten laste gelegd. Zijn naam was onder meer gevallen in verband met een moordpoging op een Afrikaanse diplomaat die in Molenbeek werd neergeschoten. In die kringen stond Mertens bekend als iemand die vooral naar Afrikaanse landen wapens smokkelde.

De vervalste certificaten met vermelding van de eindbestemming van de wapens, de zogenaamde End User Certificates, werden destijds relatief makkelijk afgeleverd door buitenlandse diplomaten met standplaats Brussel, uiteraard tegen betaling.

Het ging echter niet alleen om Afrikaanse landen. Heel wat van de wapens voor de ETA werden verscheept met Oman of Malawi of andere landen als fictieve bestemming. Mertens was overig ook een specialist in de vervalsing van stempels die in douanekantoren en elders gestolen waren.

Het was de Brusselse BOB die in 1987 Mertens inrekende. Dat gebeurde na een huiszoeking waarbij in een geheime bergplaats sporen van de wapensmokkel ontdekt werden. De wapens, zo bleek later, waren deels afkomstig uit toenmalig Tsjecho-Slowakije en bereikten via een omweg langs Pakistan en het Verenigd Koninkrijk de stad Biarritz. Daar werden de wapens aan de ETA overhandigd. Zijdelings was in deze affaire overigens ook een rijkswachter betrokken.

Bron » De Morgen | Walter De Bock

Wapensmokkelaar met legerconnecties

Terwijl ons land zijn soldaten op vredeszending stuurt naar Afrika of de Balkan, zijn er Belgen die in diezelfde gebieden het oorlogsgeweld instandhouden door massale illegale wapenverkoop. Tegen een van de belangrijkste onder hen, Jacques Monsieur, is het Brusselse parket sinds 1980 al minstens zeven strafonderzoeken begonnen. Niet één daarvan bracht Monsieur in de voorbije twintig jaar voor de rechtbank.

Toch leverden het parket van Brussel en de speurders telkens bewijzen van de illegale wapentransacties van Monsieur. Het was boter aan de galg. Al een half dozijn onderzoeksrechters beet zijn tanden stuk op Monsieur, maar de man blijkt onaantastbaar – en dat is lang niet alleen de fout van de justitie. Die werkt in Brussel allang met een chronisch tekort aan manschappen, vooral in financiële dossiers zoals die over de wapenhandel.

Jacques Monsieur is een jurist uit Halle. Hij is ook een kapiteincommandant van de reserve bij de Belgische pantsertroepen. Kort na zijn opleiding als officier, in het begin van de jaren tachtig, dook hij meteen in de wapenhandel. Zijn militaire connecties speelden daarbij duidelijk een belangrijke rol. Hij was namelijk ook bijzonder goed thuis bij de spionagediensten van het leger, meer bepaald de SDRA in Evere. Hij was tevens vertrouwd met de aankoopdiensten van het leger.

Tot Monsieurs eerste zakenrelaties behoorde onder anderen commandant Jos Van Tichelen, een man die na een carrière in de aankoopdiensten van het leger overstapte naar Krauss-Maffei, de Duitse producent van de Leopard-tanks van het Belgische leger. Van Tichelen stapte zelf in de wapenhandel en werd nadien trouwens ook gerechtelijk veroordeeld.

Door zijn relaties wist Monsieur in twintig jaar tijd op te klimmen tot een van de allergrootste private dealers op de internationale wapenmarkt. Erg belangrijk daarbij was zijn vertrouwensrelatie, opgebouwd in de loop van de jaren tachtig, met de SDRA, de inlichtingendienst van de Belgische legerstaf. In die tijd had Brussel zich ontpopt tot voorname internationale draaischijf van de transithandel in wapens en munitie bestemd voor de oorlogvoerende landen Iran en Irak.

Als legerofficier van de reserve kon Monsieur op die markt enkel een rol van betekenis spelen omdat de Belgische en nog andere pro-westerse militaire inlichtingendiensten (waaronder vooral Israël) daar ook hun voordeel mee deden. Zij kregen immers van figuren die tot dezelfde Atlantische club behoorden, zoals wapenhandelaar Monsieur, kostbare inlichtingen over belangrijke politieke en militaire ontwikkelingen in het Midden-Oosten.

Men mag niet vergeten dat Monsieur in ’85 zowel aan de Libanese falangisten als aan Teheran wapens leverde, meestal onder het waakzame oog van de Mossad. Datzelfde jaar verrichtte de Belgische justitie een eerste huiszoeking in het kantoor in Brussel van Monsieur. Dat viel toen samen met het uitlekken van president Reagans geheime operatie Irangate (de wapens-in-ruil-voor-gijzelaarsdeal). Na die eerste huiszoeking schreef de BOB in haar rapport aan onderzoeksrechter De Ruyver dat “Monsieur en zijn vrienden, samen met een Israëlische firma, duidelijk betrokken waren in de verkoop van 6.000 Amerikaanse TOW-raketten” aan de ayatollahs in Teheran. Kostprijs volgens de BOB: 83 miljoen dollar.

Dat de clandestiene activiteiten van kapitein-commandant Monsieur toen al op een hoger echelon in de westerse militaire hiërarchie naar waarde werden geschat, blijkt uit het relaas dat ons werd gedaan door enkele vroegere officieren met een lange staat van dienst bij de SDRA. Volgens hen ondernam Jacques Monsieur vlak voor de val van de Berlijnse Muur, op het einde van de jaren tachtig, in overleg met de SDRA een reeks reizen naar Polen.

Hij voerde toen gesprekken met belangrijke verantwoordelijken van het Poolse ministerie van Defensie. Polen liep toen voorop in de toenadering met het Westen. Een deel van de legerleiding in Warschau ging toen in West-Europa op zoek naar apparatuur om de communicatielijnen van het ministerie van Defensie met de Poolse ambassades in het buitenland te beveiligen tegen de afluisterinstallaties van de sovjets. De vraag van de Polen werd ernstig genomen in Navo-kringen en ook nader onderzocht. De conclusie was dat alleen de Zwitsers zonder problemen de gevraagde coderings- en decoderingsapparatuur aan de Polen konden leveren.

De affaire illustreert dat een man als Monsieur op het einde van de Koude Oorlog in Atlantische kringen een respectabele insider was, in elk geval net iets meer dan een anonieme medewerker. In dezelfde periode bleef hij ook als illegale wapenhandelaar actief deelnemen aan zijn wederoproepingen als kapitein van de reserve. Daarbij mag men niet uit het oog verliezen dat er in ’89 al vier strafonderzoeken tegen Monsieur liepen op vermoeden van grootschalige wapensmokkel.

Dat de militaire inlichtingendiensten van verschillende Navo-landen en in de eerste plaats de Belgische SDRA in Evere daarover toen uit eerste hand geïnformeerd waren lijdt geen twijfel, maar toch behielden ze een blindelings vertrouwen in Monsieur. “Hij behoorde bij ons al die jaren als het ware tot het meubilair”, zo zei ons een officier met bijna tien jaar dienst bij de SDRA.

Die situatie van dienst en wederdienst bleek ook niet zonder gevolgen. Vroeg of laat zou Jacques Monsieur het vertrouwen verzilveren dat hij in westerse militaire kringen al die jaren had opgebouwd. De clandestiene protectie die hij daar zo lange tijd genoten had, kreeg een prijs. Monsieur aarzelde niet om oud-gedienden bijna mee te sleuren in zijn avonturen.

Zo werd een luitenant-kolonel van de SDRA met meer dan twintig jaar dienst er twee jaar geleden door BOB-speurders van verdacht dat hij als compagnon van Monsieur in de illegale wapenhandel was gestapt. En ook bij de concurrentie van de SDRA, de Belgische staatsveiligheid, liep het mis met Monsieur.

Bron » De Morgen | Walter De Bock

Bende-onderzoek kreeg spaak in het wiel

Sommige moorden die in ’82 en ’83 werden gepleegd door de Bende van Nijvel houden verband met wapen- en drugtrafieken in ons land. Dat spoor werd nooit grondig uitgevlooid. Een toeval is dat niet. Het blootleggen van deze circuits zou hebben aangetoond welke rol België speelde in een internationaal vertakt netwerk waar zelfs de rijkswacht zich de vingers aan verbrandde. Het verhaal leidt onafwendbaar naar gewezen premier en zakenman Paul vanden Boeynants en diens goede vriend, generaal Beaurir.

In 1985 hadden de BOB’ers Balfroid en Bihay van het rijkswachtdistrict van Waver voor het eerst het gevoel echt dicht bij een ontmaskering van de Bende van Nijvel te staan. Ze hadden duidelijke verbanden kunnen leggen tussen een aantal gangsters, drugdealers en wapentrafikanten en een aantal aanslagen die de Bende in ’82 en ’83 had gepleegd. Balfroid en Bihay raakten in het onderzoek betrokken omdat zij deel uitmaakten van het speurdersteam dat ter plaatse kwam na de overval op de wapenhandelaar Dekaize in Waver op 30 september ’82.

Al snel bleek dat Dekaize geen gewone wapenhandelaar was. Hij was specialist in het ombouwen van wapens. Een van zijn jongste ontwikkelingen was het inbouwen van wapens in aktentassen. Voor Balfroid en Bihay moest er geen tekening bij. Dergelijke aktentassen waren niet bestemd voor legerdoeleinden, maar duidelijk materiaal voor terroristisch gebruik. Ook bleek tijdens het onderzoek dat Dekaize zich niet bezighield met het kleine grut, maar een groothandelaar was op internationaal niveau. De klantenlijst van Dekaize wekte de grootste aandacht van de twee BOB’ers. Die ontdekten dat Dekaize een van de Belgische steunpunten was van de Kintex-organisatie. Meteen kreeg hun onderzoek een internationale dimensie. Kintex is een Bulgaars staatsbedrijf dat, onder toezicht van de Bulgaarse geheime dienst, betrokken was bij internationale wapen- en drugtrafieken.

Geheime labo’s

Het verhaal van Kintex begint in juli 1970. Op dat ogenblik worden West-Europa en de Verenigde Staten al verschillende jaren overspoeld door soft- en harddrugs, afkomstig uit geheime labo’s in Turkije of van plantages uit het Midden-Oosten. De opbrengsten van de drugleveringen dienen ter financiering van de enorme wapen- en munitiebehoeften in het Midden-Oosten.

Bulgarije speelt bij de drugtrafieken een centrale rol. Drugs vanuit Turkije of het Midden-Oosten worden verscheept vanuit de Bulgaarse havens Varna en Burgas. De Russische geheime dienst KGB ontdekt dat de drugs een machtig wapen kunnen worden. Een toevloed van drugs zal onmiskenbaar een destabiliserend effect hebben op het Westen. Wie deze drugtrafieken controleert, heeft bovendien ook een stevige greep op de internationale wapenhandel. In opdracht van de KGB richt de Bulgaarse geheime dienst in juli 1970 het bedrijf Kintex op. Kintex houdt zich bezig met alles wat het daglicht schuwt: wapens, drugs en ander smokkelwaar. De omvang van de illegale handel is enorm. In ’82 bedraagt de illegale omzet van Kintex zo’n 22,3 miljard dollar. Kintex groeit uit tot een monster. Het bureau houdt zich ook bezig met spionage en met aanslagen. Zo zou de aanslag op paus Johannes-Paulus I het werk geweest zijn van een agent van Kintex.

In 1985 stellen de BOB’ers van Waver twee confidentiële nota’s op waarin ze de Belgische vertakkingen van Kintex in kaart brengen. Het verband tussen Kintex en de Bende-overval op de wapenhandel Dekaize is een eerste conclusie uit de rapporten. De speurders leggen ook verbanden met een aantal andere Bende-aanslagen waaronder de moord op restauranthouder Jacques van Camp, taxichauffeur Constantin Angelou, huisbewaarder José van den Eynde en het koppel Jacques Fourez-Elise Dewit.

De biotoop waarin een aantal van deze slachtoffers zich bewoog, was niet van de minste. De twee speurders noteren ronkende namen als Paul vanden Boeynants en rijkswachtgeneraal Beaurir. Een direct verband tussen de Bende en deze twee personen leggen de speurders niet, maar ze raken blijkbaar wel zaken aan waarin zij beter hun neus niet kunnen steken. Met de confidentiële nota’s tekenen Bihay en Balfroid in elk geval wel hun ontslagbrief bij de BOB. Onder druk van procureur des Konings Deprêtre worden ze van het onderzoek weggehaald.

Bihay en Balfroid zijn niet de eerste rijkswachters die, eens ze hun neus staken in drugszaken, op een zijspoor werden gezet. Een schrijnend geval is dat van François Raes. Raes was een van de allereerste speurders van het Nationaal Bureau voor Drugs (NBD) van de rijkswacht. Het NBD werd in 1970 opgericht door de rijkswacht en dit als tegengewicht voor het Bestuur voor Criminele Informatie (BIC).

Generaal Beaurir

Het BIC was een overheidsadministratie die ten strijde moest trekken tegen de drugtrafikanten in ons land. Zonder enige goedkeuring van de g richtte de rijkswacht het NBD op. Dat stond direct onder toezicht van de chef Hogere Directie Operaties van de Generale Staf. Tussen 1970 en 1973 was de bevoegde chef van het NBD niemand minder dan de toenmalige kolonel Beaurir.

Het NBD werd geleid door commandant Léon François, die in januari ’80 werd aangehouden wegens zijn vermeende rol in illegale drugstrafieken. Al sinds 1975 waren de zaken bij het NBD grondig fout aan het lopen en worden onderschepte drugs voor eigen rekening door NBD-agenten verkocht. Raes, die de zaak bij zijn oversten is gaan aankaarten, zal dat moeten bekopen met een degradatie naar het Mobiel Legioen.

In oktober 1980 wordt commandant François doorverwezen naar de correctionele rechtbank. Rond die tijd worden aanslagen gepleegd op rijkswachtmajoor Vernaillen en adjudant Goffinon. Zij voerden het onderzoek naar de wanpraktijken bij het NBD en waren daarbij gestoten op het vleesbedrijf Euromeat. Er lijken twee firma’s te bestaan met de naam Euromeat. Het eerste is eigendom van Vanden Boeynants, de vleeshandelaar-politicus. Het tweede Euromeat is klaarblijkelijk opgericht om verwarring te zaaien. Dat is althans de mening van de speurders. Volgens bepaalde bronnen zou Kintex voor Euromeat het transport van en naar het Oostblok hebben georganiseerd.

Op 13 maart 1981 wordt eerste wachtmeester Vanden Daele dood aangetroffen. Sinds 1979 werkte Vanden Daele op het Centraal Bureau voor Onderzoek van de generale staf. Hij was op eigen houtje een onderzoek begonnen over het NBD en over de verdachte vleesaffaire rond Euromeat. Volgens het officiële overlijdensbericht pleegde hij zelfmoord. Volgens de officieuze versie werd hij ‘gezelfmoord’.

Bron » De Tijd