‘Parlementaire controle verlamt staatsveiligheid’

Koen Dassen, de chef van de staatsveiligheid, vind dat het Comité I de werking van zijn dienst verlamt. Het Comité I oefent namens het parlement toezicht uit op de inlichtingendiensten, maar volgens Dassen worden zijn manschappen “gefrustreerd en onzeker” door de vele onderzoeken van het Comité I.

Dassen wil wel “een vorm van parlementaire controle” op de staatsveiligheid, maar wil dat er duidelijke spelregels worden afgesproken, zodat de operationele werking van zijn dienst niet in het gedrang komt. “We staan aan de vooravond van een oorlog”, verduidelijkt hij in een gesprek met De Morgen. “De staatsveiligheid moet op volle kracht en met groot zelfvertrouwen kunnen werken. Zoals het nu gaat, kan het echt niet langer.”

“Het parlementaire toezicht op de inlichtingendiensten is een verworvenheid”, reageert senator Hugo Vandenberghe (CD&V), lid van de parlementaire begeleidingscommissie. “In de huidige context is parlementaire controle zelfs meer dan ooit noodzakelijk.” Vandenberghe wil een spoedvergadering van de commissie.

“Ik vermoed dat de verklaringen van Dassen verband houden met de audit die op bevel van het parlement de staatsveiligheid moet doorlichten. De tweede fase van die audit leidde al tot het ontslag van Godelieve Timmermans als administrateur-generaal. Die derde fase dringt door tot de kern”, stelt Vandenberghe. “De zaak heeft vertraging opgelopen en kon onlangs eindelijk van start gaan.”

Bron » De Morgen

Staatsveiligheid wil af van ‘overdreven’ parlementaire controle

De nieuwe administrateur-generaal van de staatsveiligheid Koen Dassen protesteert krachtig tegen de manier waarop zijn dienst wordt gecontroleerd door het Comité I, het orgaan dat namens het parlement toezicht moet uitoefenen op de werking van de inlichtingendiensten. ‘Mijn dienst wordt verlamd door de vele controleonderzoeken’, zegt Dassen. ‘En dat terwijl we aan de vooravond van een oorlog staan.’

‘De staatsveiligheid moet op volle kracht en met groot zelfvertrouwen kunnen werken. Zoals het nu gaat, kan het echt niet langer,” zegt Koen Dassen.

Dassen, de vroegere kabinetschef van minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (MR), staat pas vier maanden aan het hoofd van de staatsveiligheid. “Ik stel vast dat er grote frustratie en onzekerheid bestaat bij het personeel van mijn dienst”, zegt Dassen in een gesprek met De Morgen. “Nog voor ze een onderzoek aanvatten, zitten ze al met angst voor de mogelijke reactie van het Comité I. Waar zijn we dan in godsnaam mee bezig?”

Het Comité I, voluit het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, werd opgericht in de slipstream van de tweede parlementaire onderzoekscommissie naar flaters in het onderzoek naar de Bende van Nijvel. Het beschikt over een eigen enquêtedienst, werkt in opdracht van het parlement en rapporteert aan de senaatscommissie belast met het toezicht op het Comité I. Jaarlijks publiceert het Comité I een activiteitenverslag, dat, na bespreking in het parlement, openbaar wordt gemaakt en heel wat informatie geeft over de werking van de staatsveiligheid en haar militaire evenknie, de ADIV.

Volgens Dassen wordt de werking van de staatsveiligheid echter “verlamd” door de “overdreven” controles van het Comité I. Dassen heeft het probleem aangekaart in brieven aan premier Verhofstadt, minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) en senaatsvoorzitter Armand De Decker (MR), die ook voorzitter is van de begeleidingscommissie in de Senaat. “Ik stel geen oplossingen voor, want dat is niet mijn taak”, verklaart Dassen. “Ik maak me zorgen en vraag enkel dat de bevoegde bewindslieden zich bezinnen over de vraag of dit wel de goede manier van werken is. Ik wil klare taal over de te volgen spelregels.”

De chef van de staatsveiligheid is naar eigen zeggen een groot voorstander van transparantie en een goede samenwerking met het parlement, “maar het Comité I is niet het parlement”, zo voegt hij er in één adem aan toe. “Parlementaire controle moet kunnen”, zegt Dassen, “maar ofwel bestaan er nu heel grote misverstanden, ofwel is het dringend nodig dat de procedure wordt bijgeschaafd. Er is momenteel geen echte dialoog met het Comité I. Het kan toch niet dat ik brieven schrijf naar het Comité I en daar niet eens een antwoord op krijg?”

“Ik stel vast dat het Comité I drie, vier controleonderzoeken tegelijkertijd opstart en voortdurend beslag legt op onze tijd. We verliezen daardoor veel tijd die we nuttiger zouden kunnen besteden. Sommige personeelsleden hollen bij het kleinste probleem naar het Comité I, zonder eerst de normale administratieve procedures te volgen. Mijn mensen worden dan ook uitgenodigd om zoveel mogelijk naar het Comité I te stappen met hun problemen. Dat is niet gezond. Elk klein dossier geeft meteen aanleiding tot een voorafgaand onderzoek. We krijgen soms niet eens de kans om onze dossiers af te werken. Wij ondergaan dat, zonder enige dialoog.”

De indruk ontstaat dat het Comité I enkel dient om de staatsveiligheid op te vingers te tikken, meent Dassen. Hij stoort zich ook aan het feit dat in de jaarrapporten van het Comité I dossiers met naam en toenaam worden genoemd. “Moet dat echt?”, zo vraagt hij zich af. “Wat is trouwens de meerwaarde van die controleonderzoeken, die op inquisitoire wijze worden gevoerd?”

Net zoals er een protocol is afgesloten tussen de politiediensten en het Comité P, een soortgelijk orgaan dat namens het parlement toezicht houdt op de politiediensten, denkt Dassen in de richting van een protocol om uit de impasse te geraken. “In zo’n protocol zouden we bijvoorbeeld kunnen afspreken dat leden van de staatsveiligheid die ondervraagd worden door het Comité I een proces-verbaal krijgen van hun verklaring. Men zou ook regels kunnen afspreken zodat een controleonderzoek volgens een tegensprekelijke procedure verloopt.”

Dassen merkt ten slotte op dat ook zijn voorgangers stuk voor stuk “op gespannen voet” leefden met het Comité I. “Wie gaat dan waar in de fout?”, redeneert hij. “Ofwel zijn we heel slecht bezig, ofwel moet het Comité I overwegen om zijn bureaus maar meteen in onze kantoren te installeren.”

Bron » De Morgen

Staatsveiligheid op drift

Na vier maanden radiostilte is Koen Dassen, in zijn nieuwe rol van chef van de staatsveiligheid, terug van weggeweest. “In het mandaat dat ik thans heb opgenomen”, schreef de vroegere kabinetschef van de minister van Binnenlandse Zaken in een brief aan een aantal journalisten, “zullen onze contacten heel wat minder frequent zijn, mede door de aard van de bezigheid waartoe ik geroepen word. Desalniettemin zal ik u in de mate van het mogelijke in uw taak proberen te helpen.”

Mediavriendelijk is Dassen altijd al geweest. Als kabinetschef stond hij zo vaak voor de camera’s dat hij op den duur beschouwd werd als de échte minister van Binnenlandse Zaken en zijn baas Antoine Duquesne haast deed vergeten. De wilde uithaal van Dassen, die zijn irritatie over de naar zijn mening overdreven en dus verlammende parlementaire controle op zijn dienst blijkbaar geen seconde langer kan verkroppen, heeft echter niets te maken met de mediavriendelijkheid van de man. Te vrezen valt dat de kritiek op het “te eigengereide” optreden van de controleurs vooral als bliksemafleider moet dienen om een reeks andere problemen aan het zicht te onttrekken.

Op 11 september 2001 werden niet alleen de Twin Towers getroffen, maar daverden ook alle westerse inlichtingendiensten op hun grondvesten. In eigen land resulteerde de schok in een doorlichting van de staatsveiligheid, op vraag van de parlementaire begeleidingscommissie die de inlichtingendiensten in de gaten houdt.

De eerste resultaten van die audit bleken zo dramatisch dat de positie van de toenmalige chef onhoudbaar bleek. Zij moest vorig jaar ontslag nemen en werd vervangen door Dassen. Het belangrijkste onderdeel van die audit, de fase die de operationele werking moet doorlichten, is zopas begonnen. Gelet op het recente verleden van de dienst, onder meer bekend dankzij de gedetailleerde jaarrapporten van het Comité I, kan men zich moeiteloos voorstellen dat de resultaten ervan eveneens zeer negatief zouden kunnen zijn.

Het centrale punt daarbij is de performantie van de staatsveiligheid in de strijd tegen het internationale terrorisme. Volgens Dassen levert zijn dienst op dat terrein puik werk. Helaas mogen inlichtingendiensten per definitie nooit uitpakken met hun successen, alleen hun blunders halen de krant. Formeel behoort terrorismebestrijding tot de corebusiness van de staatsveiligheid, ook al denkt de chef van de militaire veiligheidsdienst daar anders over.

Enkele maanden geleden circuleerde een (inmiddels geaborteerd) regeringsplan om terrorismebestrijding over te brengen naar een nieuwe dienst bij Binnenlandse Zaken. Tegelijkertijd werd nagedacht over een overheveling van de staatsveiligheid naar de federale politie of over een fusie tussen de staatsveiligheid en de militaire veiligheid. Kortom, de club van Dassen vecht voor haar overleving. Slechte karakters beweren trouwens dat de regering Dassen speciaal heeft uitgekozen om bij de staatsveiligheid het licht uit te doen.

Een bijkomende factor van belang is de samenwerking inzake terrorismebestrijding met de grote broer in Amerika. Begin dit jaar sloot justitieminister Verwilghen een nieuwe overeenkomst af met zijn VS-collega Ashcroft. Dassen was aanwezig bij die besprekingen.

Officieel gaat het om een samenwerkingsakkoord tussen het FBI en de Belgische inlichtingendienst waarmee een snelle uitwisseling van gegevens over terrorisme mogelijk wordt gemaakt. Welke voorwaarden de Amerikanen, bijvoorbeeld inzake geheimhouding van uitgewisselde gegevens, hebben opgelegd aan onze staatsveiligheid is niet bekend. Zijn pottenkijkers niet meer gewenst, ook al werken ze in opdracht van de verkozenen des volks?

Bron » De Morgen