Spionagesoftware ontdekt op gsm’s van magistraten en politieagenten

Bij verschillende magistraten en politieagenten in ons land is er spyware ontdekt op hun telefoon. Dat is de Franstalige omroep RTBF te weten gekomen en het nieuws wordt bevestigd door minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open VLD). “We moeten niet naïef zijn, er worden op dit moment gevoelige onderzoeken gevoerd in ons land.”

Meerdere magistraten en politieagenten in ons land hebben een verontrustende boodschap gekregen: op hun gsm’s werden er sporen van spyware teruggevonden. Verschillende gsm’s werden intussen al onderzocht door de Computer Crime Unit van de federale politie.

Onder meer de gsm van onderzoeksrechter Michel Claise – gespecialiseerd in financiële fraude – kwam “positief” uit die test, er werden dus sporen van spyware teruggevonden. En ook enkele andere magistraten en politieagenten kregen dezelfde boodschap.

De precieze omvang van de spionage waarvan de Belgische justitie nu het slachtoffer lijkt te zijn, is niet geweten. Om hoeveel gevallen het precies gaat, is dus nog niet duidelijk. Het federaal parket geeft voorlopig geen commentaar.

“Brussel spionnenhoofdstad”

Justitieminister Van Quickenborne bevestigt dat er sporen van spyware gevonden zijn. “Het parket onderzoekt nu of het om een poging of een geslaagde poging gaat en wie er achter kan zitten. We moeten niet naïef zijn, er worden gevoelige onderzoeken uitgevoerd in ons land, door excellente magistraten die actie dúrven ondernemen.”

“Bovendien is Brussel de spionnenhoofdstad van de wereld.” Van Quickenborne veroordeelt deze praktijken ten stelligste. Hij benadrukt wel dat het “vrij uitzonderlijk” is dat het bij magistraten en politieagenten gebeurt.

Om welk soort spyware het gaat, wie erachter zit en waarom, is nog niet duidelijk. Een van de hypotheses die RTBF naar voren schuift, is dat het mogelijk iets te maken heeft met Qatargate, het grootschalige corruptieschandaal in het Europese Parlement. Qatar en Marokko zouden geprobeerd hebben om de economische en politieke besluiten van het Europees Parlement te beïnvloeden.

Met geavanceerde spyware-technologie kan de getroffen gsm overgenomen worden, kunnen berichten, foto’s of contacten bemachtigd worden en kunnen de microfoon en camera ongemerkt ingeschakeld worden. Het bekendste voorbeeld van zo’n software is “Pegasus”, dat verkocht wordt door een Israëlisch technologiebedrijf.

Twee jaar geleden lekte uit dat verschillende journalisten, (internationale) politici en bedrijfsleiders werden bespioneerd via “Pegasus”. Het is niet duidelijk of ook hier die software gebruikt werd.

Om dit soort praktijken tegen te gaan, is ons land bezig met de uitbouw van een nieuw beveiligd communicatienetwerk. “Dit jaar moet daar nog resultaat van zijn”, klinkt het bij Van Quickenborne. “We zullen werken in drie niveaus, naargelang de gevoeligheid.” Kostprijs? 30 miljoen euro.

Bron » VRT Nieuws

Gevaarlijkste criminelen kunnen langer opgesloten blijven

Gevaarlijke veroordeelden kunnen langer opgesloten blijven. ‘Psychopaten komen soms te snel vrij zonder dat ze succesvol behandeld zijn’, zegt de minister van Justitie.

Soms zitten seksuele delinquenten hun straf gewoon volledig uit, zodat ze zich niet moeten ­schikken naar voorwaarden zoals therapeutische begeleiding. Het is een doorn in het oog van wie seksueel geweld bestrijdt. Ook al gaat het om uitzonderingen, het houdt een risico in. Eens hun ­opsluiting ten einde is, dreigen die seksuele delinquenten te hervallen. Steve Baekelmans, de moordenaar van Julie Van Espen, zat bijvoorbeeld jaren geleden een straf wegens zedenfeiten volledig uit. Ook ‘campusverkrachter’ Robbie G. herviel anderhalf jaar nadat hij was vrijgekomen.

Om die zwaarste delinquenten zo lang mogelijk op te volgen, komt er een extra beveiligingsmaatregel. Dat heeft de ministerraad vrijdag beslist. Zo’n maatregel houdt in dat de zeer gevaarlijke veroordeelden op het einde van hun straf en na een eventuele terbeschikkingstelling (tbs) toch langer opgesloten blijven. Die verdere detentie zal plaatsvinden in een gesloten psychiatrische ­inrichting zoals een Forensisch Psychiatrisch Centrum, waarvan er een in Gent en een in Antwerpen staat. De beveiligingsmaatregel maakt deel uit van een bredere hervorming van het Strafwetboek, die naar het parlement gaat.

Als voorbeeld van veroordeelden die in aanmerking komen voor de maatregel, geeft het kabinet-Justitie ‘moordenaars met psychopathische stoornissen of serieverkrachters voor wie op dit moment geen effectieve behandeling bestaat, maar ook niet onder de interneringscriteria vallen’. Een internering wordt toegepast bij personen die feiten hebben gepleegd, maar ook lijden aan een psychiatrische problematiek.

Daders met dat profiel kunnen na hun gevangenisstraf al ter beschikking worden gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank. Die volgt de veroordeelde op, legt bijkomende voorwaarden op en kan iemand ook langer in de gevangenis houden. Maar zo’n terbeschikkingstelling is van bepaalde duur. ‘Voor sommige gevallen is een extra maatregel noodzakelijk’, luidt de motivatie. ‘Het komt voor dat er voor bepaalde veroordeelden nu nog geen effectieve behandeling bestaat, waardoor er bij een vrijlating een te grote kans bestaat op herval en nieuwe slachtoffers.’

Minstens vijf jaar cel

Een rechter kan de beveiligingsmaatregel opleggen bij het uitspreken van een nieuwe veroordeling. Er zijn ook voorwaarden aan verbonden. Het moet onder meer gaan om een gevangenisstraf van minstens vijf jaar en de veroordeelde moet ­lijden aan een ernstige psychiatrische aandoening waardoor men niet ontoerekeningsvatbaar is, want dat zou leiden tot een internering. De veroordeelde zal ook voor observatie worden opgenomen in een klinisch centrum.

Eens de straf en terbeschikkingstelling ten einde zijn, zal de veroordeelde worden opgevolgd door de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij. Die buigt zich nu al over de interneringsdossiers. Er is beroep mogelijk tegen een beslissing van die Kamer, en elk jaar moet die opnieuw beslissen over de beveiligingsmaatregel. ‘De betrokkene krijgt ook zicht of een behandeling in een minder beveiligde omgeving als het risico op recidive ernstig vermindert of er in de toekomst een behandeling mogelijk zou zijn’, zegt Justitie.

Bron » De Standaard

Studenten gaan op zoek naar onterecht veroordeelden in assisenzaken

In België is het officieel nog nooit gebeurd dat mensen onterecht veroordeeld werden voor moord of doodslag. Maar studenten van de KU Leuven pluizen oude dossiers uit. ‘Het gaat over mensenwerk. Dan ben je nooit zeker.’

In de Verenigde Staten bestaat een database met 3.307 mensen die zijn vrijgesproken, na een onterechte veroordeling. In Duitsland zijn 31 personen erkend als onterecht veroordeelden, in Nederland 11. ‘In België werd nog nooit een onterechte veroordeling gerapporteerd. Dat kan niet’, zegt Tamara De Beuf. ‘Een gerechtelijk onderzoek, een ondervraging door de politie, een veroordeling voor assisen. Het gaat altijd over mensenwerk. Dan kan je fouten nooit honderd procent uitsluiten’. De Beuf is projectleider bij ‘Voordeel van de twijfel’, een project van de KU Leuven waarbij een tiental masterstudenten van de richtingen rechten, criminologie en forensische wetenschappen een jaar lang aan de slag gaat met een waargebeurd moord- of doodslagdossier.

Inspiratie vonden de onderzoekers bij onze Noorderburen, waar in 2003 het onderzoeksproject ‘Gerede twijfel’ aan de Universiteit Maastricht werd opgestart. Momenteel loopt het project verder aan de Vrije Universiteit Amsterdam. De Vlaamse tegenhanger, die vorig academiejaar als proefproject werd opgestart, is momenteel op zoek naar zaken waar studenten volgend jaar mee aan de slag kunnen gaan.

Maar wat kan het werk van de studenten precies betekenen voor een mogelijk onterecht veroordeelde? ‘Op het einde van het schooljaar maken de studenten een dossier met hun bevindingen over aan de advocaat van de veroordeelde’, legt De Beuf uit. Die kan dan kiezen daarmee verder te gaan, en een herziening van de zaak aanvragen bij de in 2018 opgerichte Commissie Herzieningen in Strafzaken (CHS). Zelf zullen de studenten dus geen zaken bepleiten. Om zo onpartijdig mogelijk te blijven, is er voor de rest trouwens geen contact met de advocaat of getuigen in het dossier, beklemtoont De Beuf. ‘De studenten mogen zelf geen onderzoeksdaden stellen (zoals opnieuw met getuigen spreken, red.)’.

Nieuwe technieken

Wat ze dan wel onderzoeken? Heel wat, klinkt het: ‘De studenten kijken vooral naar welke pistes destijds misschien te snel werden losgelaten, hoe stevig de bewijslast is en of door nieuwe technologie geen nieuwe opties onderzocht moeten worden’. Dat de studenten uit verschillende departementen komen, maakt dat ze de zaak telkens vanuit een verschillende hoek benaderen, legt De Beuf uit. ‘Studenten rechten en criminologie kijken naar andere aspecten van het onderzoek dan die van forensische wetenschappen. Hoe werd het verhoor gevoerd, werden er suggestieve vragen gesteld? Tegenwoordig is het gangbaar dat er opnames zijn van belangrijke ondervragingen, maar vroeger was een proces-verbaal eigenlijk een samenvatting van het verhoor, waarin niet de letterlijke vragen en antwoorden werden neergepend. Studenten kijken wat ze kunnen leren uit de bewoordingen. Maar ook hoelang het duurde vooraleer een bepaalde getuige voor het eerst werd verhoord. Uit wetenschappelijk onderzoek weten we dat de mogelijke foutenmarge in een eerste verklaring toeneemt naarmate de feiten waarover de getuige moet vertellen langer geleden zijn.’

Studenten forensische wetenschappen kijken dan weer naar de wetenschap. Zijn er nieuwe DNA-technieken die gebruikt kunnen worden? Hoe werd het bewijs destijds verzameld? ‘Vroeger kwam het bijvoorbeeld voor dat verschillende kledingstukken in dezelfde zak werden meegenomen van de plaats delict. Dan kan je contaminatie niet uitsluiten’, aldus De Beuf. Maar ook simpele praktijktesten worden uitgevoerd: ‘Stel, je hebt een getuige die verklaart ’s nachts de veroordeelde aan de overkant van de straat te hebben gezien. Kan dat wel? Is er straatverlichting in die straat? Wanneer werd het donker op het moment van de feiten? Onze studenten doen het allemaal nog eens over.’

Bron » De Standaard

Wie gelooft de leugendetector nog? Deze drie technieken zijn betrouwbaarder (maar niet perfect)

Kijkers van De mol ondervinden elke zondagavond hoe lastig het is om te achterhalen of iemand liegt. Op zoek naar een beter alternatief dan de omstreden polygraaf letten wetenschappers alvast op drie opvallende eigenschappen van leugenaars.

Eigenschap 1: leugenaars zijn gestrest

Een zwetende verdachte die via talloze sensoren en draden verbonden is met een mysterieuze machine, dat is het clichébeeld van een leugendetector: de polygraaf. Een polygraaf meet de lichamelijke reactie van een verdachte tijdens een verhoor. Veranderingen in ademhaling, bloeddruk en zweetsecretie kunnen wijzen op stress.

Ondervragers gebruiken de polygraaf onder meer in de zogeheten controlevragentest. Een examinator stelt dan delictvragen (heb je de moord gepleegd?) en controlevragen (heb je in de afgelopen vijf jaar iemand pijn gedaan?). Het idee is dat daders gestrester reageren op delictvragen omdat ze liegen als ze die ontkennen. Onschuldige verdachten kunnen de delictvragen terecht met nee beantwoorden. Daarom maken zij zich meer zorgen om de controlevragen en reageren daar heftiger op.

De praktijk is weerbarstiger. Gershon Ben-Shakhar is emeritus hoogleraar psychologie aan de Hebrew University of Jerusalem en wijdde zijn carrière aan de polygraaf. Volgens hem is het lastig om geschikte controlevragen te bedenken. Daardoor schrikken niet alleen daders, maar ook onschuldige verdachten vooral van delictvragen. Zo kunnen zij onterecht als leugenachtig uit de test komen.

Ben-Shakhar noemt de controlevragentest ‘zeer problematisch’ en ‘niet wetenschappelijk onderbouwd’. Toch wordt de techniek veelvuldig toegepast, onder meer in de Verenigde Staten, Canada en Israël. Ook dicht bij huis nam de Belgische politie tot de coronapandemie elk jaar honderden verhoren af met de controlevragentest.

Ook de Japanse politie gebruikt de polygraaf, maar dan op een andere manier. Verdachten krijgen meerkeuzevragen voorgeschoteld over het misdrijf. Bijvoorbeeld: hoe heb je de moord gepleegd? Met een mes, een pistool, een hamer of een touw? Omdat mensen lichamelijk reageren op bekende informatie geeft de test aan of een verdachte daderkennis heeft.

Deze zogeheten verborgeninformatietest is gestoeld op een belangrijke aanname: dat onschuldige verdachten geen daderkennis hebben. Het grootste risico voor de test is dan ook het uitlekken van informatie over het misdrijf, bijvoorbeeld via de media.

Volgens Ben-Shakhar is dat geen onoverkomelijk probleem. Uit recent onderzoek van zijn groep blijkt dat je dit kunt oplossen door gedetailleerdere vragen te stellen. Dus niet: heb je de moord gepleegd met een mes of een pistool? Maar wel: heb je een broodmes of een schilmes gebruikt?

De verborgeninformatietest is onder wetenschappers breder geaccepteerd dan de controlevragentest. Het grote voordeel is dat de verborgeninformatietest bescherming biedt aan onschuldige verdachten. De kans is klein dat zij per toeval een sterke lichamelijke reactie vertonen op het juiste antwoord van alle vragen.

Universitair docent forensische psychologie aan de Universiteit Maastricht Ewout Meijer beaamt dit. “Net als de controlevragentest heeft de verborgeninformatietest een foutmarge, maar die zit aan de andere kant: de test beschuldigt minder onschuldige verdachten, maar mist meer daders. Dat is beter, want in het Nederlandse strafrecht hebben we liever tien daders vrij dan één onschuldige in de gevangenis.”

Eigenschap 2: leugenaars bewegen (waarschijnlijk) meer

De polygraaf is al een eeuw oud. Hebben wetenschappers in die tijd niets beters bedacht? Zeker wel, zegt Sophie van der Zee, die aan de Erasmus Universiteit onderzoek doet naar de lichaamsbeweging van leugenaars. Volgens de universitair docent is het automatisch analyseren van lichaamsbeweging een potentieel betere manier om leugens te ontmaskeren dan de polygraaf. Een polygraaf meet namelijk alleen stress, maar negatieve emoties, waaronder stress, zijn slechts een van de redenen waarom leugenaars zich anders gedragen dan mensen die de waarheid spreken.

Er zijn nog twee manieren waarop liegen een indirecte invloed heeft op ons gedrag. Liegen is moeilijker dan de waarheid vertellen, waardoor leugenaars meer automatisch gedrag vertonen. Een voorbeeld daarvan is spiegelgedrag: leugenaars kopiëren meer bewegingen van hun gesprekspartner dan mensen die de waarheid spreken. Daarnaast passen leugenaars hun gedrag bewust aan om eerlijk over te komen. Veel mensen denken bijvoorbeeld dat leugenaars wegkijken van hun gesprekspartner. Daarom doen leugenaars in werkelijkheid vaak het omgekeerde: ze maken zoveel oogcontact dat het onnatuurlijk wordt.

Alle drie de factoren beïnvloeden lichaamsbeweging. Daarom kun je er in theorie beter leugens mee opsporen dan met de polygraaf.

Andere experts zijn terughoudend als het gaat om het ontrafelen van leugens door te kijken naar lichaamstaal. Volgens Ewout Meijer leverde decennia aan onderzoek naar non-verbaal gedrag teleurstellend weinig op. Om diezelfde reden is ook Bruno Verschuere, universitair hoofddocent forensische psychologie aan de Universiteit van Amsterdam, ‘heel sceptisch’.

Voor Van der Zee was de wetenschappelijke consensus dat lichaamsbeweging niets zegt over leugenachtig gedrag juist een motivatie om het bestaande onderzoek tegen het licht te houden. Ze besefte dat de bestaande conclusies gebaseerd waren op handmatige analyses van videobeelden. “Op die manier laat je veel informatie weg, bijvoorbeeld kleine bewegingen en informatie over de richting en snelheid van bewegingen. Ik was jong en enthousiast en vond dat het beter kon.”

De onderzoeker ontwikkelde een preciezere methode om lichaamsbeweging in kaart te brengen. Ze trok liegende en de waarheid sprekende mensen een ‘full body motion capture suit’ aan: een elastisch pak vol sensoren op gewrichten en ledematen die zelfs de subtielste bewegingen nauwkeurig vastleggen.

Het onderzoek met die pakken heeft Van der Zee ervan overtuigd dat de hoeveelheid lichaamsbeweging wel degelijk iets zegt over leugenachtig gedrag. “Wij zien dat vier op de vijf mensen over hun hele lichaam meer bewegen als ze liegen dan als ze de waarheid spreken. Een op de vijf mensen beweegt juist minder als die liegt dan als die de waarheid spreekt.”

Ook wanneer mensen het geheim van de leugendetector kennen, blijven de resultaten overeind. In een recent herhaalexperiment vertelde Van der Zee haar proefpersonen van tevoren dat leugenaars vaak meer bewegen dan mensen die de waarheid spreken. Het gevolg: leugenaars gooiden hun gedrag om en gingen expres weinig bewegen. Maar dat deden ze zo overdreven dat onderzoekers hen alsnog relatief vaak konden herkennen als leugenaar.

De vertaalslag van het laboratorium naar de praktijk is lastig. Leugenaars bewogen volgens de sensoren weliswaar meer dan mensen die de waarheid spraken, maar Van der Zee kon dat verschil niet terugzien in de videobeelden. Waarschijnlijk gaat het om kleine bewegingen, maar het is ondoenlijk om iedereen een pak aan te trekken om die bewegingen te meten. Daarnaast moeten onderzoekers in andere laboratoria de Rotterdamse studie nog herhalen om te kijken hoe solide de resultaten zijn.

Eigenschap 3: leugenaars vertellen minder details

Hoe kun je er dan achterkomen of je gesprekspartner liegt? Simpel, volgens universitair hoofddocent Bruno Verschuere. Leugenaars zijn volgens deze psycholoog te ontmaskeren door te letten op de hoeveelheid details in hun verhaal.

In samenwerking met Ewout Meijer voerde Verschuere een reeks experimenten uit. Proefpersonen moesten ofwel een tentamen ‘stelen’ ofwel een onschuldig rondje lopen op de universiteitscampus. Bij terugkomst vertelden de onderzoekers aan de proefpersonen dat ze verdacht werden van een diefstal. Na een ondervraging van de proefpersonen beoordeelde een tweede groep proefpersonen wie van hen de waarheid sprak.

Wat bleek: proefpersonen die de verklaringen beoordeelden op de mate van detail waren het best in staat om leugens en waarheden uit elkaar te houden. Dat deden ze beter dan proefpersonen die geen instructies kregen en zelfs beter dan proefpersonen die naar de mate van detail én andere signalen keken.

Het succes van de methode valt te verklaren vanuit het leugenaarsdilemma. Aan de ene kant beseffen leugenaars dat ze met details moeten komen om geloofwaardig over te komen. Aan de andere kant weten ze ook dat hoe meer details ze verzinnen, hoe groter de kans is dat ze in de knoop komen en dus door de mand vallen.

Tot nu toe was de focus te veel gericht op het combineren van verbale aanwijzingen die leugenaars kunnen ontmaskeren, stelt Verschuere. Onderzoekers letten dan bijvoorbeeld op consistentie, emotie én plausibiliteit van een verhaal.

Aan die traditionele methode zitten haken en ogen. Zo vinden mensen het lastig om op meerdere signalen tegelijkertijd te letten. Signalen komen niet altijd met elkaar overeen, dus wat te denken als iemand wel een plausibel verhaal vertelt, maar het verhaal niet consistent is?

Daarnaast hebben de meeste verbale signalen een zwak effect of zijn ze slechts in een paar studies gevonden. “De mate van detail is het enige signaal dat een robuuste analyse over vele studies overleeft”, stelt Meijer.

Van de drie leugendetectiemethodes is het beoordelen van de mate van detail het makkelijkst toe te passen in de praktijk. “Als iemand een vaag verhaal vertelt, moet dat een signaal zijn om door te vragen”, licht Verschuere toe. “Als iemand dan nog niet met details komt, is dat wel een teken dat er iets aan de hand is.”

Toch is ook deze manier van leugens spotten niet zaligmakend. De proefpersonen van Verschuere maakten in zes tot acht van de tien verklaringen een correct onderscheid tussen leugen of waarheid. De aanpak werkt dus beter dan het opgooien van een muntje. Tegelijkertijd is de foutmarge nog te groot om bijvoorbeeld met zekerheid moordenaars en onschuldigen aan te wijzen.

Hetzelfde geldt voor de polygraaf en het meten van lichaamsbeweging. Beide methoden scoren beter dan het toeval, maar ze zijn verre van perfect.

Alle benaderde leugenexperts benadrukken: een leugendetector met 100 procent nauwkeurigheid is niet mogelijk, alleen al omdat er zoveel soorten leugens zijn. Leugenaars kunnen een beetje overdrijven, belangrijke informatie achterhouden of een totaal onzinverhaal vertellen.

Bron » De Morgen

‘Een zelfmoord in de cel is niet triviaal’

De bodem valt uit onze gevangenissen. Welke gevolgen heeft dat op de meer dan 10.000 mensen die er leven? En waarom doet dat ertoe? ‘Een gevangenisstraf moet de vrijheid beperken, niet het recht op zorg afpakken.’

Kaat Severs werkt als hulpverlener in de Brusselse gevangenissen en Brecht Verbrugghe werkt er als arts. Ze reageren op een onderzoek van De Standaard naar de mensonwaardige situatie in de gevangenis van Sint-Gillis.

Zorg door een luik, ratten in de cel, zelf­doding. De gevangenis van Sint-Gillis lijkt een heel traumatiserende omgeving.

Verbrugghe: ‘Zeker, en dat heeft gevolgen. De meerderheid van de mensen die in de cel terechtkomen, zijn al kwetsbaar. Trauma, armoede, familiale problemen, geen netwerk, verslaving, noem maar op. De gevangenis zal die problemen niet structureel oplossen, maar juist vaak versterken. Gedetineerden zitten bijna de hele dag in de cel. Er is weinig therapie. Als ze dan buiten komen, zijn ze vaak slechter af.’

Severs: ‘Ik zie mensen die al panikeren wanneer ze het gerinkel van sleutels horen. Anderen komen er vrij ongehavend uit. ­Iemand die wordt opgesloten, heeft te kampen met heel wat onbedoelde schade. Je kunt niet meer gaan en staan waar je wilt, dat spreekt voor zich. Maar iemand opsluiten betekent ook dat de persoon al zijn sociale rollen verliest, als vader, als werknemer, als partner. Wie lang in de cel zit, verliest sociale vaardigheden. Dat wreekt zich in de buitenwereld. Er is ook schade bij de partner die thuis zit, of bij ouders die achterblijven. Zij zien hun familielid vervreemden van de buitenwereld en er psychisch op achteruitgaan.’

Verbrugghe: ‘Een gevangenisverblijf veroorzaakt ook medische problemen, fysiek of mentaal. En wie een drugsverslaving heeft zal die moeilijk kwijt geraken in de gevangenis. Er is suïcide en er zijn pogingen tot suïcide. Je bent er getuige van andermans problemen, wat ook trauma kan veroorzaken. Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat een verblijf in een strafcel de kans op zelfdoding met 15 vermenigvuldigt. Dat is niet verwaarloosbaar.’

Een straf krijgen is toch niet bedoeld om leuk te zijn?

Severs: ‘Onze wetgeving zegt dat een gevangenisstraf de vrijheid moet beperken. Dat wil niet zeggen dat we mensen hun andere grondrechten, zoals het recht op goede medische zorg, onderwijs of ontplooiing mogen afnemen. Toch doen we dat consequent. Je kunt je verliezen in discussies of celstraffen überhaupt wel nuttig zijn. Maar de vraag moet ook zijn: als we mensen opsluiten – want daar gaan we niet mee stoppen – hoe zullen we dat doen op een nuttige manier? Onze gevangenissen doen nu niet wat we willen dat ze doen. Ze ontraden niet en ze rehabiliteren niet. ­Buitenlandse voorbeelden en onderzoek tonen aan dat het beter kan.’

Verbrugghe: ‘Je mag niet vergeten dat een derde van de mensen die in de gevangenis zitten, in voorhechtenis zijn. Zij zijn dus nog niet veroordeeld en komen dan vaak voor maanden in een overvolle gevangenis terecht, zonder zinvolle dagbesteding of therapie. Dat is vragen om problemen.’

Ook voor de penitentiair beambten moet het zwaar werk zijn.

Severs: ‘Ik maak mij daar echt zorgen over.’

Verbrugghe: ‘Het instituut “gevangenis” op zich is gewelddadig. Iedereen die er komt, lijdt daaronder. Ik zag laatst een psychotische man met schouderpijn. Hij zat vier dagen in een isoleercel wegens gedrag in strijd met het tuchtreglement van de gevangenis. Wat blijkt? Zijn schouder was al twee weken uit de kom. Iemand in het cachot kan heel moeilijk opgevolgd worden. Deze werk- en leefomstandigheden doen mensen geweld aan. De vraag is: moeten we de gevangenis menselijker maken? Of moeten we onze energie steken in andere vormen van justitie?’

Wat is zo’n andere vorm dan?

Verbrugghe: ‘Voor mij zijn hulpverlening en zorg verlenen niet compatibel met de huidige organisatie van detentie. Dat geldt zeker voor onze verouderde gevangenissen. Vandaag hebben we ongeveer 70 procent recidive. De gevangenis werkt gewoon niet om een maatschappij veilig te houden. Er is alternatieve detentie, maar we moeten ook durven na te denken over alternatieven voor detentie. Over restauratieve justitie, waarbij ook gekeken wordt naar de noden van slachtoffers, waarbij daders hun verantwoordelijkheid moeten opnemen.’

Severs: ‘Voor zorg heb je ook informatie nodig, ook in de gevangenis. Als iemand die ik begeleid een poging tot zelfdoding onderneemt, dan worden wij daar niet van op de hoogte gebracht.

Verbrugghe: ‘Die informatie is er beperkt of niet. Het recidivecijfer dat ik daarnet citeerde komt van justitie, maar eigenlijk zijn er geen goede cijfers van recidive in België. We hebben cijfers van het aantal zelfdodingen, maar het aantal pogingen wordt niet bijgehouden. Alles blijft heel vaag, en niemand durft te spreken. Als we de problemen met de gevangenis echt willen aanpakken, zou het al een grote stap zijn om ze openlijk te bespreken en niet te trivialiseren. Iemand die zelfmoord pleegt, iemand die daar getuige van is, iemand die de cel moet overnemen waar de sporen van die zelfmoord nog zichtbaar zijn, dat is niet triviaal. Dan is cijfers aanleveren het minimum wat er moet gebeuren.’

Bron » De Standaard


Wie vragen heeft rond zelfdoding, kan terecht op de Zelfmoordlijn via het gratis nummer 1813 of op www.zelfmoord1813.be.