De moordenaars van Julien Lahaut zijn er gloeiend bij

Het heeft lang geduurd, maar nu mogen we de moord op communistenleider Julien Lahaut in 1950 opgehelderd noemen. De daders kenden we al, en nieuw historisch onderzoek wijst nu ook de vermoedelijke opdrachtgevers aan. En wat was de rol van Albert De Vleeschauwer, tot twee dagen voor de moord nog CVP-minister van Binnenlandse Zaken?

“Vive la République!”

Een krantenbericht, de volgende dag, vermeldt de korte stilte in het parlement: ‘Dan breekt een geloei van verontwaardiging los dat overgaat in een applaus zoals de Kamer nog nooit heeft gehoord. Minutenlang juichen de CVP’ers, socialisten en liberalen de prins toe, die niet bewogen heeft, alleen even naar de grond heeft gekeken. Maar de afstraffing volstaat niet en zodra het applaus wat afneemt, buldert de onbeschoftheid in persoon, de Moskoviet Lahaut, op zijn beurt: Vive la République. Weerom knettert een onstuimig applaus.”

Het was vrijdag 11 augustus 1950, de dag waarop een 19-jarige jongen genaamd Boudewijn trouw zwoer aan het land en zijn wetten. België hoopte hier en nu eindelijk een punt te kunnen zetten achter de woelige jaren van oorlog, repressie, de koningskwestie. En nu dit. In 1950 zetelden er nog tien communisten in het Parlement. De kreten kwamen uit die hoek. Precies een week later, iets na negenen ’s avonds, wordt aangebeld in de rue de la Vecquée 65 in Seraing. Hier woont Julien Lahaut, de 65-jarige voorzitter van de KPB, de Belgische communistische partij.

Zijn echtgenote Géraldine Noël opent de deur en ziet twee mannen, een lange en een korte.

“Wij willen kameraad Lahaut spreken.”

“Met wie heb ik de eer?”

Even later weerklinken er vier, mogelijk vijf schoten. Julien Lahaut heeft een oorlogswinter in Sint-Petersburg overleefd en het concentratiekamp van Mauthausen, maar niet die kreet in het parlement. Tenminste, zo is het verhaal altijd verteld.

‘Ik schoot’

Dankzij het boek van historici Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeyen uit 1985 weten we min of meer wie de moord heeft gepleegd. Het commando, vier man sterk, werd aangevoerd door verzekeringsagent en ex-verzetsstrijder François Goossens uit Halle, die in zijn dorp Essenbeek wordt herinnerd als ‘de zot van de Guussens’. Zijn naam werd in 2003 in de archieven van het Luikse gerecht opgetekend en naar buiten gebracht door Vincent Van Quickenborne, tegenwoordig Open Vld-burgemeester van Kortrijk.

Vier jaar later biechtte de toen 83-jarige Eugène Devillé, zoon van de Halse burgemeester, op Canvas op dat hij de tweede man was geweest. Goossens was de lange, hij de korte. “We gingen gelijktijdig schieten, dat was afgesproken, maar hij heeft niet gevuurd. De ambetanterik.” Hij, Eugène Devillé, was de moordenaar. Tot een eind in de jaren zeventig stapte er tijdens de jaarlijkse processie in Essenbeek achter het Mariabeeld en de pastoor altijd een man mee met witte handschoenen en een Colt.45. Veel mensen in het dorp keken lachend toe, ze wisten wat hier werd uitgebeeld. Dit was een hulde aan de moordenaars van Lahaut.

Ook al zijn er nu een paar namen bekend, de moord op Julien Lahaut blijft een enigma, iets wat de leerkracht in de klas niet krijgt naverteld zonder lachje. Dat wij daar nooit het fijne van gaan weten. Want veel meer dan de vraag wie de trekker overhaalde, blijft het een raadsel hoe het kon dat de daders nooit werden opgespoord en het Luikse gerecht de zaak in 1972 gewoon klasseerde.

Van François Goossens is bekend dat hij na de moord te biecht ging bij ex-verzetsman en contraspion André Moyen, die in die jaren met zijn eigen inlichtingendienst genaamd het Netwerk als ‘Kapitein Freddy’ een legertje van geheime burgeragenten leidde. Moyen, begeesterd door een nakende invasie van de Russen, overleed in 2008 en begon pas in de laatste jaren van zijn leven te praten. Hij portretteerde Goossens in De Morgen ooit als een ongeleid projectiel: “Die vent was gek. Hij was tot alles in staat.”

Een impulsieve daad? Dat is wat Moyen ons wilde doen geloven. In 2008 stemde de Senaat in met een resolutie die het Studiecentrum Oorlog en Maatschappij (CegeSoma) opdroeg nieuw wetenschappelijk onderzoek te voeren rond de meest manifeste politieke moord die België ooit kende. Volgende maand, na jaren bedelen om eerst toegezegde en daarna door minister van Wetenschapsbeleid Sabine Laruelle (MR) weer ontzegde middelen, presenteren historici Emmanuel Gerard, Widukind De Ridder en Françoise Muller binnenkort hun werk Wie heeft Lahaut vermoord? Pagina na pagina maakt het onderzoeksrapport duidelijk dat de moord op Lahaut allesbehalve een impulsieve daad is geweest. Conclusie van de auteurs, aan het eind: ‘Niet de koningskwestie, maar de Koude Oorlog is het kader waarin de moord op Lahaut moet geplaatst worden.’

Te koop

Voor het huis in de tot rue Lahaut omgedoopte straat hangt een al een poos niet meer opgeblonken gedenkbord. ‘Ter ere van Julien Lahaut, vermoord op 18 augustus door vijanden van het volk.’ Het bord is half overplakt met een plastic bord van immokantoor Liboy-Lejeune. Te koop. Hier, aan de overkant van de straat, heeft de mythische Vanguard gestaan. De auto waarmee François Goossens deelnam aan autoraces in Francorchamps, en waarmee hij volgens oudere dorpelingen in Essenbeek “zeker twee of drie mensen heeft doodgereden”.

Op de dag van de aanslag was de Vanguard voorzien van een in Antwerpen gestolen nummerplaat. Slachtoffer Julien Lahaut stelde in 1950 politiek nochtans weinig of niks meer voor. Toen hij na de oorlog uit het concentratiekamp terugkeerde, had een nieuwe generatie de leiding over de KPB overgenomen. Ze waren toegetreden tot de eerste naoorlogse regering en voor de oude Lahaut was geen functie van betekenis meer weggelegd. Hij werd voorzitter, een in communistische partijen doorgaans onbestaande titel.

Maar hoe protocollair zijn positie ook was, voor de buitenwereld is hij de langst meegaande communistische politicus van het land. De volksmenner uit Seraing was eind jaren 40 met zijn stem als een klok vooropgegaan in de campagne tegen de terugkeer van koning Leopold III. Vier betogers werden door de rijkswacht doodgeschoten in Grâce-Berleur, en het land flirtte net zo lang met de burgeroorlog tot koning Leopold III de troon afstond aan zijn zoon, Boudewijn.

Op zijn graf op het gemeentelijke kerkhof in Seraing staat een uit steen gehouwen versie van de politicus, armen gehesen. Ook hier weer, de tekst: ‘Vermoord door vijanden van het volk.’ Je kunt je niet voorstellen dat dit op 22 augustus 1950 het eindpunt moet zijn geweest van een stoet van 150.000 mensen. Tien keer zoveel als voor Luc De Vos.

Een synarchie

In het Kadoc in Leuven werkten de drie historici zich de voorbije jaren door de persoonlijke archieven van gewezen minister van Binnenlandse Zaken Albert De Vleeschauwer (1897-1971). Hun aandacht voor de vroegere Leuvense christen-democratische politicus werd gewekt door een bizarre gebeurtenis, daags voor de begrafenis van Lahaut. Nadat hij in zijn agenda melding had gemaakt van “bedreigingen tegen mij”, reisde hij op maandag 21 augustus met zijn zoon naar Bouillon, waar hij zich naar de Franse grenspost laat escorteren door een jeep, bestuurd door André Moyen. Weer die Moyen.

In hun boek tonen de historici aan hoe De Vleeschauwer, minister van Binnenlandse Zaken tijdens de koningskwestie, eind 1949 Moyen heeft leren kennen. En waarderen, blijkbaar. Hij moest waar mogelijk informatie inzamelen over de vijand die de plaats van de Duitsers had ingenomen: De Rus. Moyen had met zijn Netwerk al sinds 1945 een kantoortje in de Komediantenstraat in Brussel en werd in het geheim gefinancierd door de Belgische topindustriëlen Herman Robiliart (Union Minière) en Marcel De Roover (Brufina). Hij stuurde geregeld inlichtingenrapporten naar de industriëlen en vanaf eind 1949 ook naar De Vleeschauwer. Hij zou dat blijven doen tot in 1961. Hij dropte zijn rapporten, door de jaren heen 1.787 in totaal, in een postbus in Brussel, die hij onder een valse naam had gehuurd.

Een van deze rapporten, getiteld ‘Activité du Réseau pendant le mois d’août 1950’ is op 31 augustus 1950 erg expliciet: ‘De executie van Lahaut heeft de lamlendigheid van de overheid aangetoond. Het gaat ontegensprekelijk om een misdaad en het valt te betreuren dat het zover moest komen, maar zij die gehandeld hebben zijn van mening dat het tijd is om onze gezagsdragers wakker te schudden (…).’

‘We brengen zonder commentaar verslag uit van de ideeën die leven binnen het milieu dat wij verantwoordelijk achten voor de executie van Lahaut: het gaat in elk geval om een apolitieke en zelfs antipolitieke groep, patriottisch en onbaatzuchtig, die aanvankelijk gedacht had om pas ten tonele te verschijnen op het ogenblik van een bezetting door de Sovjets. Het is een soort synarchie die haar pionnen heeft in de meest gesloten kringen en, in het geval van Lahaut, tot bij de onderzoekers.’

Moyen kende dus de daders en hun motieven. Hij legt in zijn rapport uit dat de ‘synarchie’ tentakels heeft tot bij de speurders in Luik zelf, en dat de daders er dus gerust op zijn dat justitie hen nooit zal (willen) vinden. De historici gaan niet zo ver te besluiten dat De Vleeschauwer of de industriëlen opdracht hebben gegeven voor de moord, maar het zit er in hun ogen niet ver naast: “Het lijkt onwaarschijnlijk dat ooit een geschreven document zal worden gevonden, dat met zoveel woorden een bevel of opdracht bevat.”

Maar is de vraag naar de opdrachtgevers nog relevant, wanneer we de draagwijdte van het Netwerk in ogenschouw nemen en de bescherming die het van hogerhand genoot? “De grote maatschappijen hebben hun financiering niet stopgezet na de aanslag van 18 augustus en niemand heeft Moyen bij de justitie verklikt. Herman Robiliart, de sterke man van de Union Minière, heeft het fameuze maandrapport van augustus 1950 ontvangen en er wijselijk de passage over de ‘executie van Lahaut’ afgescheurd. Een ernstige vorm van schuldige nalatigheid was er vooral bij een man als De Vleeschauwer, die tot enkele weken voor de ontvangst van dat rapport minister van Binnenlandse Zaken was.”

Al gepland sinds 1948

Brengt de nieuwe studie ons opdrachtgevers, dan ook een motief. De moord op Lahaut was een geplande oorlogsdaad in volle Koude Oorlog, die al was gepland in mei 1948. Het bewijs is gevonden in de archieven van het Antwerpse gerecht. Daar stootten de historici op de vergeelde processen-verbaal van commissaris Alfred Van der Linden, hoofd van de afdeling moordzaken van de gerechtelijke politie daar.

Van der Linden is begin 1961 de ondervrager van uurwerkmaker Walter Daems. Hij wordt verdacht van een roofmoord bij zijn eigen schoonouders en stelt Van der Linden een deal voor: “Hij hengelt naar voorwaardelijke vrijlating. Hij beweert dat hij Justitie volledig kan inlichten over de moord op Lahaut.”

Daems heeft het over een organisatie genaamd Belgisch Anticommunistisch Blok (BACB) waar hij zelf even bij betrokken is geweest. Het BACB heeft zich in 1947 al eens doen opmerken met het verspreiden van pamfletten op Het Zuid in Antwerpen: ‘Wij eisen de onmiddellijke aanhouding van alle communistische leiders, verraders bij uitstek, die niets beters of niets minder verdienen dan de doodstraf met den kogel met als bijkomende bepaling: in den rug!’

De organisatie is toen vervolgd en bij een lid, ene Louis Kerckhof, is later beslag gelegd op een brief van 21 mei 1948 met daarbij gehecht twee vodjes papier. Aantekeningen lijken het, van tijdens een vergadering. Als commissaris Van der Linden ze in 1961 uit de archieven opdiept, kan hij weinig anders hebben ervaren dan een opstoot van adrenaline: ‘Lahaut – Seraing – aanslag – niet akkoord – één dezer dagen – geen moorden. Auto-plaat zou medegedeeld worden.’

De vergadering van het BACB, zo weet Van der Linden nog uit te vissen, heeft plaatsgevonden in de melkerij Stassano in Antwerpen. De directeur daar, Raphaël Van Os, was een van de stichters van het BACB. De historici gaan er nu van uit dat de aanslag in 1948 op de valreep is afgeblazen, precies omdat er met labiele figuren als Daems en Kerckhof een te groot risico was op loslippigheid.

Verkeerd geklasseerd

Commissaris Van der Linden is dicht bij de waarheid gekomen. Heel dicht. Hij zat ook Moyen op de hielen en in een van zijn processen-verbaal lezen we: “Moyen zou regelmatige maandelijkse geheime verslagen toegericht hebben aan zijn opdrachtgevers, getiteld: ‘Activité du Réseau pendant le mois de…’, alleszins zou het de moeite lonen in het bezit te komen van een verslag van einde augustus 1950, nà de moord op Lahaut.”

Van der Linden heeft de rapporten nooit te zien gekregen. En politiediensten zamelden ook toen al los van elkaar informatie in, maar wisselden zelden iets uit. De historici kregen nu toegang tot de archieven van de Belgische Staatsveiligheid en stootten daar op een map op naam van Raphaël Van Os, aangelegd op 12 november 1949: ‘Inlichtingen betreffende het BACB (Belgisch Anticommunistisch Blok).’

De organisatie, zo staat er, is opgericht door Van Os en zijn broer en – alweer hij – André Moyen. Het rapport gaat verder: “Met zekerheid kan eveneens worden gemeld dat volgende personen daadwerkelijk optreden in het kader van het BACB: 1. Goossens, Frans, assureerder, wonende te Halle.”

De these van de impulsieve daad kan voorgoed de vuilbak in. De naam van Goossens is tijdens het officiële moordonderzoek maar één keer gevallen. Nadat hij kennelijk op café had zitten opscheppen dat hij een van de daders was en een agent van de Staatsveiligheid daar lucht van had gekregen. In een normale wereld had de Staatsveiligheid zelf direct het verband moeten leggen met het eigen BACB-rapport. Maar dit is en blijft België, zo leert ons het nieuwe onderzoek: “Van het oorspronkelijke rapport werden acht kopies gemaakt, waarvan één bestemd voor het dossier van Goossens, maar dat afschrift werd verkeerd geklasseerd.”

Jammer toch.

Bron » De Morgen | Douglas De Coninck

De overheid als dubbelagent

Nooit eerder wist de overheid zoveel over ons. Tegelijk wil ze onze privacy zoveel mogelijk beschermen. Een dubbele rol die heel wat vragen oproept. ‘Anonieme data van burgers verkopen aan bedrijven? Ik sluit dat onder bepaalde voorwaarden niet uit’, zegt staatssecretaris voor Privacy Bart Tommelein (Open Vld).

Verontwaardiging. Boosheid. Woede. Het waren heftige reacties die sociale media overspoelden de afgelopen week, toen bekend raakte dat Facebook iedereen online volgt. Zelfs mensen die geen account hebben. Terechte reacties, maar toch: ook de overheid heeft een enorme berg informatie over ons.

Met wie we getrouwd zijn, of we betalingsproblemen hebben, hoeveel we verdienen, hoeveel kinderen we hebben en hoe oud die zijn, hoeveel verkeersovertredingen we op onze kerfstok hebben, of we een strafregister hebben, of we dader of slachtoffer zijn geweest van een misdrijf, hoeveel keer we zijn gescheiden, hoeveel onze hypotheeklening bedraagt, wie onze huidige en vorige werkgevers zijn, hoeveel keer we in het ziekenhuis zijn opgenomen, of we kanker, diabetes of een andere ziekte hebben of niet, en nog veel, véél meer.

Dankzij onder meer datamining – het doorgedreven analyseren van grote hoeveelheden gegevens – en datamatching – het samenvoegen van informatie uit verschillende databanken – wist de overheid nooit eerder zoveel over ons. En zal ze in de toekomst nog veel meer weten.

Verontrustend? Raf Jespers, advocaat bij het Progress Lawyers Network en auteur van het boek Big brother in Europa, vindt van wel. “Het probleem zijn niet de databanken op zich. Die kunnen best nuttig zijn. Het probleem is dat de overheid steeds meer databanken combineert en dat daarop geen enkel toezicht is. Zo kan je de databanken van politie, gevangenis en gerecht met elkaar combineren en die ook nog eens koppelen aan e-health- en andere databases, en dan is het einde niet in zicht.”

Staatssecretaris voor Privacy Bart Tommelein geeft toe dat de overheid nog veel meer aan datamining en datamatching wil doen dan nu het geval is. “Dat is zelfs expliciet opgenomen in het regeerakkoord. Maar het gebeurt met een duidelijk doel. Het laat ons toe veel gerichter en efficiënter te werken in het bestrijden van onder meer fiscale en sociale fraude. Zeker in tijden van besparingen en minder middelen voor de overheid is dat cruciaal.”

Vraag is hoever het alziende oog van de overheid kan reiken. Een voorbeeld: ze zou perfect kunnen opvragen naar waar sommige mensen een reis boeken en hoeveel die precies kost, om na te gaan of hun uitgavenpatroon wel overeenstemt met de inkomsten die ze bij de overheid aangeven. Net zoals dat vandaag al gebeurt met andere uitgaven of zelfs met Facebook-berichten van vermoedelijke fraudeurs.

“Zoiets kan niet”, stelt Tommelein. “Het doel is wel legitiem, maar de inbreuk op de privacy is veel te zwaar. Bij privacy draait het altijd om twee principes: waarvoor wil je bepaalde informatie gebruiken en weegt dat doel zwaar genoeg tegenover de privacy van de betrokkenen?”

Door de knieën

In de praktijk is het de Privacycommissie die erop moet toezien of ook de overheid zich aan die principes houdt. Ze bekijkt of het plaatsen van camera’s, het opvragen van telefoonverkeer of het kruisen van databanken wel strookt met de privacywet.

Uit cijfers van de commissie blijkt dat de federale, gewestelijke en lokale overheden tussen 2010 en 2014 zeshonderd aanvragen deden die onder de loep werden genomen. In een heel klein aantal gevallen (gemiddeld 2 procent) werd een aanvraag geweigerd. Dat lage aantal heeft volgens Willem Debeuckelaere – voorzitter van de Privacycommissie – te maken met feit dat de aanvragen meestal gaan om het digitaliseren van bestaande informatie, die voorheen in papieren vorm bestond.

“We hebben aanvragen geweigerd van overheidsdiensten die inzage wilden in databanken van andere departementen, terwijl ze volgens ons al genoeg hadden aan hun eigen databanken.” Het geeft aan dat de overheid een dubbele rol speelt in het hele privacydebat. Enerzijds wil ze de privacy beschermen en is er zelfs een staatssecretaris voor in het leven geroepen, anderzijds is ze vragende partij om zoveel mogelijk gegevens over ons te krijgen.

Al ziet Tommelein dat anders. “We beschermen de privacy, maar in sommige gevallen zijn er redenen om die ondergeschikt te maken aan bijvoorbeeld veiligheid en fraudebestrijding. Er is veel gevoeligheid over privacy, maar ik merk ook dat velen door de knieën gaan als het om veiligheid gaat. Kijk naar de zuurgooier van Delhaize: zonder camera’s was die man veel minder snel gevat en had hij misschien nog meer slachtoffers gemaakt.”

“De meeste mensen vinden dat zinvol, net zoals ze dat ook vinden als het gaat om de strijd tegen terrorisme. Je moet altijd het juiste evenwicht zoeken. Gegevens bijhouden zonder doel en zonder dat burgers het weten, dat vind ik te verregaand. Het kan in bepaalde gevallen: voor inlichtingen, politiediensten, staatsveiligheid. Dat er weinig publiek debat over bestaat? Ik merk toch op dat de discussie de jongste tijd meer en meer wordt gevoerd en dat er ook meer bewustzijn over is.”

Tegelijk vindt Tommelein dat er een andere mentaliteit moet komen. “Volledige privacy – in de zin van ‘niemand mag op geen enkel moment weten wie ik ben, waar ik ben, wat ik doe’ – is absoluut niet evident in onze technologische wereld. Dat kun je vandaag eigenlijk niet meer verwachten. Toch moeten we zelf leren voorzichtiger om te springen met informatie die we over onszelf de wereld in sturen via onder meer sociale media.”

Privacy-activist Raf Jespers heeft zijn twijfels bij de rol die de overheid probeert te spelen. “Een staatssecretaris voor Privacy lijkt me eerder een doekje voor het bloeden dan een echte oplossing. Net zoals de Privacycommissie.” Die heeft volgens Jespers lang niet genoeg middelen om al haar taken uit te voeren.

Tommelein nuanceert. In de toekomst krijgt de Privacycommissie een andere rol, reageert hij. Die van regulator. En eens de Europese privacywet er is – eind 2016 of begin 2017, zo schat hij – zal de commissie boetes kunnen geven aan bedrijven en particulieren. De liberaal wil de Europese wet zelfs niet afwachten om de Privacycommissie toe te laten boetes uit te delen. Als alles goed gaat, dan moet er voor eind dit jaar nog een wet komen waardoor particulieren en bedrijven boetes van bijvoorbeeld 250 tot 20.000 euro kunnen krijgen als ze zich niet aan de privacywet houden. Debeuckelaere: “Het bedrag hangt onder meer af van de grootte van de overtreding en van het al dan niet opzettelijk karakter ervan.”

Tommelein: “Ik geef toe dat er een gebrek aan middelen is. Ik heb als staatssecretaris voor Privacy 0 euro budget. In de administratie heb ik twee mensen voor privacy, op mijn kabinet nog eens twee. Ik moet roeien zonder riemen. Dat is zeer jammer. Toch probeer ik zo goed en zo kwaad als mogelijk toe te zien op het feit dat de privacywet wordt nageleefd en ijver ik op Europees en Belgisch niveau voor een goeie wet.”

Ook op Europees niveau wordt een bikkelharde strijd geleverd om onze privacy. Volgens voormalig Europees commissaris voor Justitie Viviane Reding neemt de lobbying rond de Europese privacywet ongeziene proporties aan. Vooral bedrijven en multinationals zoals Facebook, Google, Amazon, telecombedrijven, sectorfederaties en anderen oefenen heel zware druk uit op het Europese Parlement, de Europese Commissie en de lidstaten om de wet af te zwakken.

Dat bleek ook toen enkele weken geleden bekend raakte dat de EU-lidstaten een principeakkoord bereikten over een privacywet. Debeuckelaere stond op zijn achterste poten. “De verantwoordelijke ministers gaan plat op hun buik voor de antiprivacylobby”, reageerde hij. Zijn grote ergernis kwam er in de eerste plaats door artikel 6.4, waarin staat dat bedrijven persoonsgegevens mogen verwerken als ze daar belang bij hebben. “Zonder wettelijke grondslag, zonder toestemming, zonder dat het algemeen belang dat toelaat. Het eigenbelang van de verwerker volstaat. Alleen het belang van de verwerker telt.” De overheid die uw privacy beschermt? Lang niet altijd dus.

Altijd bespioneerd

Dat bleek ook toen privacy-activist Max Schrems enkele dagen daarvoor onthulde hoeveel privacy-onvriendelijke voorstellen de verantwoordelijke politici van de verschillende lidstaten indienden. In het geval van Tommelein waren dat er volgens Schrems 23. “Dat gebeurde onder meer in het belang van het vooruitstrevende beleid dat ons land voert rond e-government en e-health”, verdedigt de staatssecretaris zich. Daarbovenop moeten we rekening houden met innovatie, zegt hij.

“Zonder toegevingen te doen op het vlak van privacy zijn sociale media, drones, apps en andere innovaties die we intussen vanzelfsprekend vinden, niet mogelijk. We moeten er ook over waken dat de concurrentiekracht van de Europese economie intact blijft.” En dan doet Tommelein een markante uitspraak, als antwoord op de vraag of de overheid er zelf aan denkt om anonieme big data te verkopen aan bedrijven. De discussie daarover woedt momenteel in Groot-Brittannië. “Ik sluit dat niet uit, op voorwaarde dat het anonieme data zijn en in welbepaalde situaties, zoals wetenschappelijk onderzoek. Al moet ik zeggen dat ik er nog niet aan heb gedacht.

Ondanks (al dan niet verdedigbare) toegevingen op de privacy heeft Tommelein op Belgisch niveau heel wat plannen om strikter toe te zien op gegevens over burgers en consumenten die worden verwerkt. Hij wil dat bedrijven en overheden jaarlijks elke klant of burger een overzicht geven van welke gegevens ze bijhouden en wat ze ermee doen. In eerste instantie denkt hij aan een soort protocol, maar als dat onvoldoende blijkt om bedrijven zover te krijgen, dan moet er maar een wet komen, vindt hij.

Ook de overheid moet die transparantie aan de dag leggen en elk jaar met een overzicht komen. “Bedrijven horen het niet graag als ik dat zeg. Maar het kost hen heel weinig moeite en geld om dat te doen. Ze houden alles digitaal bij: het kost hen bij wijze van spreken een druk op de knop om die informatie te verstrekken.”

Tegelijk wil Tommelein dat ondernemingen hun producten zo op de markt brengen dat de basisinstellingen ervan de privacy van burgers maximaal beschermen. Hij voert daarover gesprekken met verschillende bedrijven. Daarbij ook marktleiders, klinkt het. Ook daar denkt de staatssecretaris in eerste instantie aan een protocol. Als dat niet volstaat, dan komt er een wet.

Toch blijven heel wat privacyspecialisten en -activisten waarschuwen voor de manier van werken van de overheid. Zo is Raf Jespers, ook verbonden aan de Liga voor Mensenrechten, niet te spreken over het feit dat België nog altijd een dataretentiewet heeft, die toelaat dat telecombedrijven telefoongesprekken een jaar lang bijhouden.

Die wet, die een Europese verordening volgt, werd in België in 2013 ingevoerd. “Dat gebeurde in de zomer, in amper twee weken, zonder dat zelfs de commissie Justitie werd geraadpleegd. Een aanfluiting van de democratie”, zegt Jespers. “Intussen hebben verschillende landen die dataretentiewet alweer afgevoerd, maar in België blijft ze bestaan.”

Debeuckelaere: “Als je terroristen in Verviers of rondtrekkende dievenbendes wil aanpakken, moet je dat doen door het traceren van telefoonverkeer. Overigens bestond er al voor de Europese richtlijn een Belgische wet die toeliet om telefoonverkeer te traceren. Zonder zou het werk van politie en justitie heel zwaar worden bemoeilijkt.”

Ook de Amerikaanse privacy-expert Bruce Schneier, auteur van het pas verschenen boek Data and Goliath, stelt zich heel wat vragen bij de doorgedreven surveillance en datamining door de overheid. “Overal camera’s plaatsen en allerlei andere vormen van surveillance zijn gewoon geen geschikte middel voor het vinden van door de wol geverfde criminelen en terroristen.

Overheden verspillen miljarden aan massasurveillance, terwijl belastingbetalers in ruil niet de beloofde veiligheid krijgen. “Kijk: regeringen hebben ons altijd bespioneerd. Sinds het begin van de geschiedenis al. De vraag is welke samenleving we willen. Willen we dat overheden en bedrijven meer macht over ons hebben, door ons voortdurend te monitoren, te censureren en te controleren? Daarover gaat de discussie.”

Bron » De Morgen

Opinie: Justitie is een product geworden, nu nog naar de beurs

Psychoanalyticus Paul Verhaeghe zou de aanhef van het Justitieplan van Koen Geens lezen: “Goede rechtsbedeling is voor een samenleving even vitaal als een goede gezondheidszorg voor haar burgers.” Net als de wachtkamer van een huisarts of de operatiekamer van een ziekenhuis is justitie inderdaad geen gewoon bedrijf. Vandaag is het in justitie Alarmdag van de zwarte toga’s, die op straat komen in Brussel. Vergelijk die zwarte woede gerust met de witte woede die al zoveel vaker tegen blinde besparingen op straat kwam.

In het charmeoffensief van zijn inleiding vraagt Geens aandacht “voor de minstbedeelden die vaak moeilijkheden hebben om de weg naar recht en gerechtigheid te vinden”. Terecht. Maar veel verder zou Paul Verhaeghe niet moeten lezen om ook in het Justitieplan-Geens alles te vinden wat onze zorgsector en onderwijs zo ziek maakt, en zelfs méér.

Nee, ik staar me niet blind op het nieuwe Latijn van input en output, taxatie-instrumenten, optimalisering, auditing en monitoring want een dosis verkoelende technocratie kan onze overhitte en warrige justitie wel gebruiken. De vraag zal dan vooral zijn of de nieuwe managers van justitie wel zoveel verschillen van de oude chefs. En of het machtsdenken en het corporatisme het in de piramide van het Poelaertplein weer zal halen op het basiswerk voor de rechtzoekende.

In justitie zijn nog nooit zoveel rechters aangesteld om géén vonnis te maken: enkel om de productielijn te bewaken. In een bedrijf waar interne democratie onbekend en ongewenst blijft, garandeert een nieuwe elite misschien weer de oude bevoogding en ontmoediging – en nieuwe verspilling. Maar het plan-Geens faalt fundamenteel elders. Het faalt in wat de ziel van justitie is, als énig departement met de naam van een deugd: gerechtigheid.

Twee toepassingen van de neoconservatieve ideologie (soft voor de machtigen, bikkelhard tegen de kleintjes) springen in het oog waar het sociale gelaat van justitie verwacht werd.

Onder de leuze ‘sneller en goedkoper’ wordt de rechter bij invordering van facturen zo goed als buiten spel gezet. Tot dusver moest een schuldeiser nog eerst en vooral de rechtmatigheid van zijn factuur bewijzen en werd de aangesproken schuldenaar voor zijn eerstelijnsrechter opgeroepen.

Die procedure wordt nu radicaal omgekeerd via het ‘betalingsbevel’ – een voorstel van onder anderen Matthias Storme en Martine Taelman waar het hele middenveld van vakbonden en welzijnswerkers al sinds 2004 succesvol weerstand tegen bood. Ook Unizo was zich bewust van de kwetsbaarheid van haar juridisch onmondige groep kleine middenstanders.

Met dat ‘betalingsbevel’ zullen gerechtsdeurwaarders de hele procedure kunnen overslaan en beslag kunnen leggen op basis van een “machtiging, langs elektronische weg verkregen door een centrale autoriteit”. Dat laatste lijkt wel Newspeak uit het boek 1984. Een groter cadeau kon de lobby van gerechtsdeurwaarders annex incassokantoren zich niet indenken: die semi-privatisering van justitie wordt een gerechtelijke Uplace waar machtigen met een procedurevoorsprong starten en de kleintjes geweerd worden.

Bij uitstek op een moment dat ook steeds meer werkenden budgetproblemen hebben en starters kwetsbaar zijn zal die nieuwe juridische overvaltactiek tot onbegrip, verbittering en verpaupering leiden. Ook op een juridisch kerkhof bouw je nochtans geen economie en geen samenleving.

Door een aangescherpte Afkoopwet voelt de modale burger zich nog elders bekocht. Zelfs voor corruptie kan een blanco strafregister uit de brand worden gesleept en dat wordt nu een recht in plaats van een gunst.

Minister Geens heeft gisteren zijn tekst in de Kamer “licht bijgestuurd”, maar het verleden bewijst dat de Afkoopwet niet gereserveerd werd voor dossiers waar justitie uit tijdnood eieren voor haar geld moest kiezen. Koen Geens weigert twee elementaire aanpassingen van die karaatjustitie. De eerste is dat de fraudeur het onderhandelen kan rekken tot tijdens cassatie. Daarenboven beschikt de Belgische rechter hier nog altijd niet over de controle die zijn Amerikaanse collega wél heeft op een deal die daar “fair and balanced” moet zijn.

Koen Geens presenteerde woensdag een indrukwekkende cataloog met veel vernieuwende voorstellen maar vergist zich hier misschien vanuit zijn eigen leefwereld. De wereld bestaat uit iets anders dan topadvocaten en vennootschappen. Gewone mensen weten niet – zoals professor Geens – wat recht is, maar voelen wel feilloos aan wat onrecht is.

Deze regering heeft al een abonnement van falen op de rechtvaardigheidstest. Daar is nu een nieuwe aflevering aan toegevoegd. Uit de regeringsverklaring bleek al dat justitie een product wordt met een prijs. Met de vredegerechten worden – net als in Bpost – de kleine loketten gesloten. Straks kan het bedrijf justitie dus naar de beurs.

Bron » Jan Nolf | De Morgen

Analyse: Hoeveel van zijn voorstellen kan Geens realiseren?

Zelfs critici geven minister van Justitie Koen Geens (CD&V) het voordeel van de twijfel wat zijn lijvige Justitieplan betreft. Hij mag dan wel ambitie hebben: groen licht heeft hij nog niet. Klaart Koen de Klus?

Zelfs al wordt het maar voor driekwart uitgevoerd, dan nog zal Koen Geens’ Justitieplan een revolutie betekenen in de gerechtelijke wereld. De huidige minister van Justitie wil een hele batterij kwalen aanpakken waar al jaren op gesakkerd wordt. Doel? Een efficiëntere en rechtvaardigere justitie.

Op procedureel vlak maakt de minister komaf met een aantal nutteloze procedures en dijkt hij het hoger beroep in. Banditisme en aanverwanten komen niet meer voor het hof van assisen, de raadkamer gaat grotendeels op de schop. En tot slot moet ook een aantal gerechtsgebouwen eraan geloven: er zijn gewoon te veel zittingsplaatsen.

“U ziet, we hebben de pijl hoog geschoten, hopelijk zal hij niet te veel dalen”, zei Geens gisteren in de Kamercommissie Justitie. Dat is de essentiële vraag. Geens zal zowel de politiek – zijn coalitiepartners – als het veld moeten meekrijgen.

Open VLD en N-VA reageerden gisteren alvast voorzichtig positief en zien allebei elementen die hún partij heeft aangebracht. Maar dat wil niet zeggen dat ze het hem gunnen om heel zijn plan binnen te halen. En dan is er natuurlijk nog de MR. Opvallend: ook de magistratuur houdt de deur open.

Een bewierookt plan is één ding, de werkelijkheid een ander. Uitgerekend morgen verzamelen in Brussel een hoop magistraten om te protesteren tegen het nijpende personeelstekort en de gevolgen van de besparingen.

Bron » De Standaard

Hoe de Luikse PS clanoorlog na clanoorlog haar macht verkwanselde

Nog altijd is de afdeling in Luik de grootste van de hele Parti Socialiste. Toch hebben de Luikse socialisten amper nog macht, niet in de partij, niet erbuiten. Een nieuw boek vertelt het zinderende verhaal van die neergang.

“And the butchery begins” – “Laat de slachtpartij starten”, aldus spreekt de vileine machtspoliticus Frank Underwood in de tv-serie ‘House of Cards’ over zijn bloedige mars door de instellingen. Het citaat had ook aan het begin van ‘Histoire secrète du PS Liègeois’ kunnen staan, een fascinerend verslag van opkomst en verval van de Parti Socialiste in Luik van François Brabant, politiek journalist bij het Franstalige weekblad Le Vif.

De woorden zijn er zelfs letterlijk van toepassing, want het boek begint met een bijna cinematografische reconstructie van de moord op André Cools op 18 juli 1991 op een parkeerplaats in Luik. Voor François Brabant is de gewelddadige dood van deze titaan van het Luikse socialisme de eerste dominosteen die valt in een adembenemende lange rij.

Die heeft uiteindelijk ’s lands grootse afdeling van de PS gebracht waar ze vandaag staat: op het zijspoor van de macht. De laatste Luikse PS-vicepremier was Laurette Onkelinx, maar die vluchtte naar Brussel in 2001. De laatste overblijvende sterke man, Jean-Claude Marcourt, mocht ook in deze regeerperiode alweer geen minister-president worden.

Dat de Luikse PS in de eigen partij gewantrouwd en geïsoleerd staat, heeft ze grotendeels aan zichzelf te danken. Met een smakelijk oog voor detail reconstrueert Brabant clanoorlog na clanoorlog. De onderlinge haat gaat ver. Zo zou Michel Daerden zijn rivaal en nierpatiënt Guy Mathot bewust afgemat hebben met slopende vergaderingen, tot de vervroegde dood erop volgt. In steeds wisselende allianties maken de Luikse socialisten elkaar af, tot angst en afkeer van de rest van de partij.

André Cools is niet de enige die ook letterlijk ten onder gaat in die hevige interne strijd. Drie van zijn meest getalenteerde en populaire opvolgers overlijden vroegtijdig in verschillende omstandigheden. Eerst Alain Van der Biest, vanop wiens kabinet de moord op Cools werd geregeld. Van der Biest, een tijdlang zelf verdacht van betrokkenheid als opdrachtgever, kan de verdachtmakingen niet meer aan en pleegt in 2002 zelfmoord.

Maar ook over Guy Mathot en Michel Daerden moet inmiddels in de verleden tijd gepraat worden, allebei gestorven aan een te gulzig leven waarin macht niet de enige verslaving was. “Ik heb sloten geld verdiend. Ik heb geneukt met alle vrouwen die ik wou. Ik heb alle mandaten veroverd die ik najoeg. Maar ik heb een kloteleven gehad”, citeert Brabant de in 2012 overleden Daerden.

Van Daerden, maar ook van Van der Biest of Mathot toont ‘Histoire secrète’ een veelzijdiger, menselijk beeld dat zeker in Vlaanderen amper bekend is. Guy Mathot, gestorven in 2005, bijvoorbeeld blijkt behalve een magneet voor affaires, ook een erg gewaardeerd en sluw strateeg geweest te zijn. De slimste van allemaal, maar verraden door zijn temperament.

Michel Daerden, stinkend rijk geworden als revisor van door de PS gecontroleerde overheidsinstellingen, wordt dan weer neergezet als een ware machtspoliticus. Een Frank Underwood van vlees en bloed, die zich lang met machtsconcentratie achter de schermen moest tevreden stellen, omdat hij … geen déclic maakte bij het grote publiek. Tot zijn gefilmde en op YouTube verspreide dronkenmansinterview na de verkiezingen van 2006 en hij plots een symbool van rebelse antipolitiek wordt. Eindelijk is Daerden beroemd, maar politiek kalft zijn macht juist af en het resterende vedettisme betekent zijn fysieke ondergang: Caesar wordt Caligula.

Te makkelijk wordt de Maas-variant van de Parti Socialiste gevangen in het cliché van maffia. De PS in Luik is geen georganiseerde bende van misdadigers. Wat ze met de maffia wel gemeen heeft is de structuur in clans, die elkaar bekampen om de macht maar evengoed ook weer kunnen samenspannen tegen een gemeenschappelijke vijand, in dit geval meestal elders binnen de eigen partij. Dit boek nuanceert fel het (Vlaamse) beeld van de PS als een hiërarchische, eenkennige machine. Geen enkele voorzitter, ook Di Rupo niet, kan, durft of wil de Luikse afdeling onder de knoet houden.

Die brutale politieke stijl vindt wellicht mede haar oorsprong in de nog verse arbeidersachtergrond van de meeste protagonisten. Velen, zoals burgemeester Willy Demeyer, Gaston Onkelinx of Michel Daerden, komen uit een arbeidersbroek geschud, uit de ruwe, industriële agglomeratie van Luik.

Dat brengt ook machismo mee. Vergaderingen worden er belegd in achterafzaaltjes van de lokale sporthal, waar de enige gedulde vrouwelijke aanwezigheid komt van kortgerokte secretaresses die de overvloedige wijn aanreiken.

Geen wonder dat Laurette Onkelinx er, eens ze de top bereikt heeft als vice in de paars-groene regering, vertrekt. Haar verhuizing naar de hoofdstad heeft met haar privéleven te maken en met de (geslaagde) missie om de PS ook weer in Brussel op de kaart te krijgen maar ook met een vlucht voor die voortdurende en zelfvernietigende machtsstrijd.

Wat dit boek vandaag politiek relevant maakt, is het inzicht dat er met de sneuvelende poppetjes in Luik ook een methode van politiek bedrijven aan het verdwijnen is. De neergang van de Luikse (en Waalse) economie afstoppen was de oprechte politieke drijfveer van de generatie-Cools.

Als linkse interventionisten dachten Cools en zijn volgelingen dat te bereiken door de overheid in zo veel mogelijk sectoren zelf te laten tussenkomen. Het marshallplan van Marcourt in de Waalse regering is daar de, zeg maar, links-liberale update van.

Het palmares van de authentieke ‘Luikse’ variant van overheidseconomie is op zijn best verdeeld te noemen. De creatie van de Waalse nutsmastodont Tecteo, actief in windmolens en digitale tv en alles daartussen, zou je een succes kunnen noemen. De besteding van het vele overheidsgeld heeft daarnaast ook aangezet tot misbruik en onkunde. Luik zelf is een prachtig gerenoveerde stad, maar de grensgemeentes als Seraing, Herstal of Saint-Nicolas blijven industriële kerkhoven van massawerkloosheid.

Niet alleen de nazaten van Cools zijn ‘op’, ook hun verhaal is dat. De opkomst van de radicale PTB in de Luikse buitenwijken illustreert pijnlijk dat veel kiezers de beperkingen van het bestuurlijke PS-discours inzien. En nu de partij federaal in de oppositie zit, wordt zelfs dat bestuurlijke verhaal moeilijker om te vertellen.

Een politieke thriller die smeekt om verfilming, een brutaal shakespeareaans machtsdrama en bovenal een uitzonderlijk voorbeeld van hedendaagse politieke geschiedschrijving: Histoire secrète du PS Liègeois is het allemaal.

De vaderlandse politiek heeft een literaire geschiedenis van wegwerpboekjes uit kiescampagnes en interessante memoires, maar amper van journalistieke geschiedschrijving – Hugo De Ridder terzijde. François Brabant illustreert treffend hoe jammerlijk dat is. Zoals ze op Twitter zeggen: #mustread.

Bron » De Morgen