Blok aan verliezende hand in slag om Franstalige kiezer

Patrick Sessler, gemeenteraadslid in Schaarbeek, verlaat het Vlaams Blok en keert terug naar het Front National (FN). De rechterhand van het Brusselse Blok-boegbeeld Johan Demol zegt genoeg te hebben van het ‘flamingantisme’ van Demol. Het is een aanwijzing dat het Vlaams Blok in Brussel aan de verliezende hand is in de slag om de Franstalige kiezer. Het FN wordt in de hoofdstad steeds meer een geduchte politieke concurrent.

De Franstalige Patrick Sessler was lang de nummer twee van het Front National, na FN-leider Daniel Féret. Sessler staat geboekstaafd als notoir neonazi. Er bestaan foto’s uit 1985, waarop Sessler en drie kompanen de Hitlergroet brengen op het graf van de fascistische Spaanse dictator Franco. Toen het FN in de jaren negentig versplinterde en er conflicten met Féret ontstonden, schaarde Patrick Sessler zich aan de zijde van Johan Demol, de gewezen ‘Robocop’-politiecommissaris van Schaarbeek. Sindsdien zit hij voor het Vlaams Blok in de gemeenteraad van Schaarbeek.

Patrick Sessler paste hoegenaamd niet in de operatie die het Vlaams Blok in Vlaanderen gestart was om de harde kantjes af te vijlen en ‘salonfähig’ te worden, maar achter de schermen was hij in Brussel ‘incontournable’ voor het Blok. Hij was dag en nacht in de weer met de campagne. Bovendien kreeg het Vlaams Blok met Sessler toegang tot het extreem rechtse Franstalige electoraat in Brussel. Dat paste in de strategie van het Blok om met Franstalige stemmen de meerderheid te bereiken in de electoraal relatief kleine Nederlandse taalgroep.

Geen alleenstaand geval

Dat Sessler in Schaarbeek, het bastion van Johan Demol, de deur toeslaat en met zijn Franstalige gevolg terugkeert naar het Front National, is een tegenvaller van formaat. Meer dan ooit mikt het Blok bij de Brusselse verkiezingen van 13 juni op Franstalige stemmen om de meerderheid in de Nederlandse taalgroep te halen. En Sessler is geen alleenstaand geval. In Evere zijn onlangs ook al twee Franstalige gemeenteraadsleden van het Blok, Paul Arku en Christine Pynket, naar het Front National overgestapt. Ook zij waren lokaal de sterkhouders van het Blok.

Zowel Sessler als Arku en Pynket schrijven hun vertrek toe aan het ‘flamingantisme’ van Johan Demol. Dat klinkt ongeloofwaardig, want Demol kan voor het Vlaams Blok in Brussel juist potten breken omdat hij geen Vlaamse ‘ballast’ meedraagt en louter symbool staat voor de strijd tegen de criminaliteit en de vreemdelingen. In zijn tweetalige verkiezingsfolders benadrukt Johan Demol zelfs dat de ‘vervlaamsing’ van Brussel allerminst de bedoeling is. Van Johan Demol moeten we geen passioneel pleidooi voor een onafhankelijk Vlaanderen met Brussel als hoofdstad verwachten.

De discussie in het Vlaams Blok over de vraag of de partij in Brussel duidelijk moet opkomen voor de Vlaamse onafhankelijkheid, lijken de Franstalige Blok’ers als ‘alibi’ te gebruiken om weer aan te sluiten bij het Front National. Bij het Blok konden de Franstaligen achter de schermen wel een rol spelen, maar ze konden niet op de voorgrond treden. Op de Brusselse verkiezingslijsten van het Blok waren er voor hen geen prominente plaatsen weggelegd.

Het FN mag dan al een zootje ongeregeld zijn, bij de parlementsverkiezingen van 18 mei 2003 kon de partij voor het eerst zitjes veroveren in de Kamer en de Senaat. Meteen kan het FN voor het eerst rekenen op een overheidsdotatie van 263.000 euro. En volgens de peilingen zit het FN nog in de lift, zowel in Wallonië als in Brussel. De kans is groot dat er straks bij de extreem rechtse Franstalige partij ‘postjes’ te rapen vallen.

Voor het Vlaams Blok is de opgang van het FN in het zuiden van het land een streep door de rekening. In de hoofdstad wordt het FN steeds meer een rechtstreekse concurrent in de slag om de Franstalige kiezer. Het doet de kansen van het Blok slinken om de meerderheid in de Nederlandse taalgroep te halen en in Brussel ‘incontournable’ te worden.

Bron » De Tijd | Wim Van De Velden

Interview met gewezen minister van Justitie Marc Verwilghen

Marc Verwilghen doet geen moeite om het te ontkennen. Als minister van Ontwikkelingssamenwerking voelt hij zich veel beter in zijn sas dan op het departement Justitie, dat hij van 1999 tot 2003 leidde. “Ik wist natuurlijk dat het op Justitie niet makkelijk zou zijn. Maar ik had nooit gedacht dat de weerstand zo groot zou zijn.”

Verwilghen maakt zich op de dag van ons gesprek klaar voor alweer een reis naar Afrika. Zijn koffers staan tegenwoordig altijd klaar. Dat was wel anders toen hij minister van Justitie was. Elk dag moest hij klaarstaan om het volgende binnenlandse brandje te blussen. “Op Justitie kon in geen dag uit de media blijven. Nu moet ik hemel en aarde bewegen om nog eens in de krant te komen.”

De oud-voorzitter van de parlementaire onderzoekscommissie-Dutroux kijkt, “zoals elke burger in dit land”, met enige verwachting uit naar het proces tegen Dutroux en zijn handlangers, dat op 1 maart voor het hof van assisen in Aarlen van start gaat. “Ik hoop dat het gerecht deze zaak, die de Belgische bevolking zo sterk heeft beroerd, op een professionele manier weet af te handelen. Ook al zal dat niet makkelijk zijn.”

Wat doet het u dat het proces tegen Dutroux eindelijk van start gaat?

“Ik heb daar geen speciale gevoelens bij. Dat ik voorzitter van de onderzoekscommissie naar de ontvoerde meisjes of minister van Justitie ben geweest, doet niets ter zake. Ik hoop zoals elke Belg dat recht zal geschieden. En dat we eindelijk vernemen wat er allemaal gebeurd is.”

Weet u dat dan niet door uw werk in de commissie-Dutroux?

“Nee. Het strafdossier waarin wij als leden van de onderzoekscommissie inzage kregen, sloeg op de feiten vanaf de aangifte van de verdwijning van de meisjes tot de ontmaskering van Dutroux in augustus 1996. Wat daarna is gebeurd, is een zaak van het gerecht. Ik ken de inhoud van het strafdossier niet.”

“Ik wil dit toch duidelijk maken: het assisenproces in Aarlen is de gerechtelijke afhandeling van het onderzoek dat de voorbije jaren is gevoerd. Onze opdracht als onderzoekscommissie was na te gaan of de politiediensten en de justitie op een aanvaardbare manier hadden gefunctioneerd bij de zoektocht naar de meisjes. Als dat niet het geval was, moesten we daarvoor de verantwoordelijkheden vastleggen en aanbevelingen formuleren om zulke miskleunen te voorkomen. De onderzoekscommissie had dus een politieke opdracht, een controlerende opdracht die zijn oorsprong vond in de grondwet.”

De commissie-Dutroux was niet de eerste parlementaire commissie die vaststelde dat er wel wat misliep bij politie en justitie. Toch had geen enkele onderzoekscommissie zo’n impact als de uwe. Hoe verklaart u dat?

“Het gaat over feiten die niemand onverschillig laten. Er is niets dat mensen zo aangrijpt als het lot van hun of andermans kinderen. Ik herinner me als gisteren de brief van de ouders van Julie en Melissa, waarin ze maar liefst 58 onbeantwoorde vragen stelden aan de toenmalige minister van Justitie (Stefaan De Clerck, red.).”

“Daarnaast hadden we beslist dat de onderzoekscommissie in volle openbaarheid zou werken, met de rechtstreekse televisieuitzendingen tot gevolg. De bevolking kon onze werkzaamheden dag na dag volgen en moedigde ons in ons werk aan. Dat was uniek in onze geschiedenis. Het ging om een vorm van toegepaste democratie.”

En voor één keer stelde het parlement een onderzoek in kort nadat de feiten zich hadden voorgedaan. Bij de moorden van de Bende van Nijvel kwam het parlementair onderzoek er pas vier jaar na de laatste aanslag.

“De oprichting van de onderzoekscommissie was een vrijwel onmiddellijk antwoord op de arrestatie van Dutroux. In de maanden daarvoor waren kinderen op onverklaarbare wijze verdwenen. En na de ontmaskering van Dutroux gaven de politiediensten en de justitie zelf aan dat er van alles was misgelopen. Ze gaven zelf de voorzet en lieten daarbij niet elkaar de zwartepiet toe te spelen.”

Niet de commissie-Dutroux legde de mankementen in het onderzoek naar de meisjes bloot, maar de politie en het gerecht zelf.

“Inderdaad. Bijna elke dag werden we wakker met een nieuwe onthulling. Nu eens bleek de hoofdverdachte al eerder soortgelijke feiten te hebben gepleegd en vervroegd te zijn vrijgelaten. Dan weer werd hij na zijn vrijlating nauwelijks opgevolgd.”

En toen kwam de onderzoeksrechter Martine Doutrèwe in de commissie verklaren dat de rijkswacht vitale informatie over hun speurwerk hadden achtergehouden, terwijl de rijkswachters onder eed zeiden dat ze alle gegevens aan de onderzoeksrechter hadden doorgespeeld, maar dat die nauwelijks in dat onderzoek geïnteresseerd was.

“In die confrontaties tussen de speurders en de magistraten ligt volgens mij de werkelijke betekenis van de onderzoekscommissie. Enerzijds had je politiediensten die in een onderlinge concurrentiestrijd waren verwikkeld en elkaar vliegen probeerden af te vangen. Die politiediensten beschikten over een pak informatie over de verdwijningen, maar hielden die voor zichzelf, in de hoop te kunnen scoren.”

“Anderzijds had je de magistraten die niet bij machte bleken gerechtelijke onderzoeken te leiden en op te treden tegen politiemensen die voor hen informatie achterhielden. (ferm) Tot vandaag zijn er parketmagistraten en onderzoeksrechters die niet vertrouwd zijn met het politiewerk op het terrein.”

Die analyse was niet nieuw. De onderzoekscommissies naar de Bende van Nijvel, naar de mensenhandel, naar de sekten, waren tot dezelfde vaststellingen gekomen.

“Die analyse was tot vervelens toe gemaakt, maar er veranderde weinig. Met de commissie-Dutroux dacht iedereen: nu is het tijd dat er eindelijk iets aan gedaan wordt. Maar zelfs na de Witte Mars bleef alles bij het oude. Het was gauw weer business as usual . Na het werk van de onderzoekscommissie werden wel enkele hervormingen in gang gezet, maar bijvoorbeeld op het vlak van de politiehervorming was de toenmalige regeringsleider, Jean-Luc Dehaene, hoegenaamd niet van plan de reorganisatie door te voeren die wij hadden voorgesteld.”

Daarvoor was de ontsnapping van Dutroux nodig, twee jaar later.

“Sindsdien is het razend snel gegaan, met de Octopus-akkoorden tussen de acht partijen als resultaat. De politieke wereld besefte toen pas dat ze het resoluut over een andere boeg moest gooien. Zo niet verloor ze elke geloofwaardigheid.”

De commissie fungeerde ook als bliksemafleider. Ze kanaliseerde de woede bij de bevolking.

“Onze werkzaamheden hadden een louterend effect, ja, maar dat beseften wij niet op dat ogenblik.”

Het gerechtelijk onderzoek sleepte bijna acht jaar aan, dat is toch veel te lang?

“Het onderzoek heeft te lang geduurd, maar dat is eigen aan alle grote misdaadonderzoeken in dit land. De moord op Karel Van Noppen dateerde van 1995 en is ook pas in 2002 voor de rechter gebracht. Nagenoeg alle misdaadonderzoeken nemen te veel tijd in beslag. Dat is een gevolg van de assisenprocedure.”

De assisenprocedure heeft daar toch niets mee te maken?

“Toch wel. De onderzoeksrechter wil met de volksjury niet voor verrassingen komen te staan en stelt alles in het werk om zijn dossier zo waterdicht mogelijk te maken. In andere landen – Nederland, Duitsland – stapt de openbaar aanklager met zijn dossier naar de rechter zodra hij voldoende bewijzen tegen een verdachte heeft verzameld. Dat gaat heel wat sneller.”

“Ik heb het ook altijd als een anachronisme ervaren dat wij halfzware misdrijven aan het oordeel van beroepsrechters voorleggen en de zwaarste misdrijven, moorden bijvoorbeeld, aan een jury van leken. Niet dat ik twijfel aan de ernst waarmee juryleden zich van hun taak kwijten. Maar als je ziek bent, ga je naar de dokter. Als je ernstig ziek bent, ga je naar een specialist of het ziekenhuis, en niet naar twaalf mensen die willekeurig op straat zijn gekozen.”

Een verklaring waarom gerechtelijke onderzoeken bij ons zo lang duren, is dat de Belg weinig vertrouwen heeft in zijn justitie. Daardoor moet elke deur die in een onderzoek wordt opengezet, eerst worden gesloten, anders is er sprake van een doofpotoperatie. En de commissie-Dutroux heeft dat wantrouwen tegenover de rechterlijke wereld alleen maar aangewakkerd.

“Bij mijn weten bestond dat wantrouwen al in 1830, toen in onze grondwet werd vastgelegd dat misdaden, politieke misdrijven en persmisdrijven aan de beoordeling van een assisenjury worden voorgelegd. De stichters van België hadden geen vertrouwen in de rechters die door de Nederlandse koning waren benoemd.”

“Leden van het volk zouden onder meer over de zwaarste misdrijven, de misdaden, een uitspraak doen. Dat getuigt pas van wantrouwen tegenover de justitie. Onze opdracht bestond er onder meer in na te gaan of er geen sprake was van bescherming van de verdachten door sommige politiemensen of magistraten.”

Ook dat was toch een uiting van wantrouwen?

(heftig) “Maar niet wij hebben het idee van bescherming gelanceerd. Sommige personen hebben daarover verklaringen afgelegd tegenover het gerecht. En de bevolking verwachtte toen dat de onderzoekcommissie dat zou natrekken. Maar we hebben snel moeten vaststellen dat wij daar niet toe in staat waren, dat wij daarvoor niet over de nodige instrumenten en bevoegdheden beschikten. Wij konden geen antwoord geven op de vraag: was er nu sprake van bescherming of niet? Dat is uiteindelijk een vraag die alleen de procureur en de onderzoeksrechter in dit dossier kunnen geven.”

U voelt zich niet aangesproken als men zegt dat de commissie-Dutroux het idee heeft gelanceerd dat er een netwerk van hooggeplaatsen achter de ontvoering van de kinderen zat?

“Nee, dat idee is ontstaan door de getuigenissen van sommige personen tegenover de magistraten die het onderzoek hebben gevoerd. Wij hebben wel moeten vaststellen dat wij als onderzoekscommissie in het vaarwater zijn terechtgekomen van de mensen die in dat netwerk geloven.”

De believers.

“Zowel de believers als de non-believers hebben de onderzoekscommissie proberen te gebruiken om hun gelijk te bewijzen.”

Is er van de aanbevelingen van de commissie voldoende uitgevoerd?

“Alles kan natuurlijk beter, maar ik herinner me de tijd dat kinderen verdwenen zonder dat politie of justitie daar een antwoord op wisten te geven. Dat is gelukkig verleden tijd. Een mooi voorbeeld was de snelle oplossing van de verdwijning van de kleine Zakaria in Brussel. In een minimum van tijd wist het gerecht het kind terug te vinden en de dader de ontmaskeren. De houding van de politie en justitie tegenover onrustwekkende verdwijningen is grondig veranderd. Ook Child Focus werkt naar behoren.”

“De belangrijkste realisatie voor mij is dat de oorlog tussen politiediensten is beëindigd. Ik zeg daarmee niet dat met de politiehervorming op het terrein alles gesmeerd loopt. De informatie-uitwisseling tussen politiemensen kan zeker nog beter.”

“Daarnaast zijn de parketten vandaag veel beter gewapend in de strijd tegen de misdaad, zeker als het gaat om misdaad die de grenzen van de gerechtelijke arrondissementen of van de landsgrenzen overstijgen. Gerechtelijke onderzoeken die vroeger vaak vastliepen, worden nu vooruitgeholpen door het gebruik van speciale opsporingstechnieken.”

De wet op de opsporingstechnieken kwam er pas in 2003.

“Er is nog werk aan de winkel, ja. Ik heb als minister van Justitie zelf gewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie. En ik heb aan den lijve ondervonden welke weerstanden er overwonnen moesten worden. Ik heb meermaals moeten vaststellen dat de Franstalige socialisten van de PS een heel andere visie op de zaken hadden dan wij.”

“Neem nu het aanvaarden van anonieme getuigen en spijtoptanten. Een van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie was dat de bewijsvoering moest worden gemoderniseerd. De spijtoptanten waren daar een onderdeel van. Maar één man heeft die regeling over de spijtoptanten tegengehouden.”

Elio Di Rupo, de voorzitter van de PS, die een heel nare ervaring heeft gehad met een onbetrouwbare anonieme getuige (die Di Rupo beschuldigde van seks met een minderjarige, red.).

“Ik weet dat hij een slechte ervaring heeft gehad, maar het is toch onbegrijpelijk dat hij daarvoor een regeling over een moderne bewijsvoering tegenhoudt. De Raad van Europa dringt nochtans op zo’n regeling aan.”

“Het jeugdsanctierecht is nog een voorstel dat het door de PS niet gehaald heeft. Nochtans zijn er geen tien oplossingen om delinquente jongeren aan te pakken. En ik stel tot mijn verbazing vast dat mijn opvolgster opnieuw een beroep doet op mijn adviseur voor het jeugdsanctierecht, Christian Maes.”

Deelt u de conclusie dat de hervormingen bij de justitie te lang op zich laten wachten?

“Nee. De hervormingen zijn misschien minder zichtbaar, spreken minder tot de verbeelding. Als je de rijskwacht en de gemeentelijke politie afschaft en je plaatst beide in eenzelfde combi, tja, dan is die hervorming visueel heel herkenbaar. De instrumenten die de rechterlijke macht ter beschikking kreeg, zijn minder zichtbaar, maar ze zijn er: het federaal parket, de proactieve recherche, het informantenbeheer, de speciale opsporingsmethoden.”

U bent niet pessimistisch over de hervormingen bij justitie?

“De prioriteit die de justitie in 1996 van de politieke wereld kreeg, en die aanhield tot 2000-2001, is aan het wegebben. Justitie staat niet meer bovenaan op de politieke agenda. Dat het budget voor justitie maar moeizaam stijgt, stemt me pessimistisch. Ik heb als minister van Justitie bij elke begrotingsronde moeten knokken om voor mijn departement wat meer geld te krijgen. Een verdubbeling van de middelen, zoals ik vroeg, heb ik niet verkregen. En ik stel vast dat ook mijn opvolgster het met een luttele vier procent budgetverhoging moet stellen.”

Volgens uw expert in de onderzoekscommissie, Brice De Ruyver, heeft de magistratuur u nooit vergeven dat u sommige magistraten hebt geschoffeerd. Daarom heeft de rechterlijke macht u tegengewerkt.

“Ik ben ongetwijfeld op weerstand bij de rechterlijke macht gestoten. Maar de verklaring daarvoor is dat een minister van Justitie moet opereren op het spanningsveld tussen de politieke en de rechterlijke macht. En dat is een spanning die moeilijk te managen is. Ik heb dat geleerd uit gesprekken met mijn voorgangers op Justitie, maar ook met de Europese ministers van Justitie. Wij allen hebben op die weerstanden gebotst. Dat is typisch aan het departement Justitie.”

U had met de commissie-Dutroux ook te hoge verwachtingen gecreërd. Uw opdracht als minister van Justitie kon daardoor niet anders dan mislukken. De Witte Ridder moest wel van zijn paard vallen.

“Ik dacht: de aanbevelingen zijn goedgekeurd met unanimiteit, de uitvoering ervan zal niet op al te grote weerstanden stuiten. Maar ik heb me daarop verkeken. Ik geef toe dat ik daardoor niet alle verwachtingen heb kunnen inlossen. Sommigen besluiten daaruit: Verwilghen heeft gefaald. Anderen weten dat ze met dezelfde weerstanden geconfronteerd waren geweest.”

Hoopt u dat later zal blijken dat u gelijk had?

“Op termijn zal blijken dat ik principieel gelijk had, maar dat ik politiek niet altijd gelijk heb gekregen.”

Zou de affaire-Dutroux zich vandaag kunnen herhalen?

“Geen enkele samenleving kan zich voor honderd procent beschermen tegen figuren als Dutroux. Maar de onrustwekkende verdwijningen van kinderen zijn sterk teruggelopen en de aanpak van deze vorm van criminaliteit is duidelijk verbeterd. Ik vrees alleen dat daders van seksuele misdrijven nog altijd te weinig worden opgevolgd.”

“Als minister van Justitie kon ik dat nog wat opvangen door die daders niet vervroegd vrij te laten. Maar ik stel vast dat vele van die daders nu opnieuw in de vrije natuur worden losgelaten, onder meer om de overbevolking in de gevangenissen de baas te kunnen. Dat is een zorgwekkende evolutie.”

Bron » De Standaard | Filip Verhoest

Overlijden van generaal en PRL-senator Robert Close

Generaal en voormalig PRL-senator Robert Close is zaterdag in Brussel overleden. Dat werd zondag vernomen. Close is 81 jaar geworden. Close volgde studies aan de Belgische “Oorlogsschool” en de Hogere “Oorlogsschool” in Parijs. Daarna volgde hij een kandidatuur chemie aan de ULB en licenties economie en financiën enerzijds en politieke wetenschappen anderzijds aan dezelfde universiteit.

Close nam deel aan de campagne van 18 dagen in 1940 en werd gevangen genomen. In 1941 werd hij bevrijd, waarop hij in het gewapend verzet stapte. Tussen 1942 en ’45 was hij krijgsgevangene.

Tijdens zijn militaire carrière was Close onder meer militair attaché in Londen. Hij was ook commandant van de 17de pantserbrigade in Düren (Duitsland) tussen 1971 en ’74 en van de 16de pantserbrigade in Neheim (ook in Duitsland) in 1976. Close verliet de actieve legerdienst na een polemiek ovr het boek “L’Europe sans défense” (Europa zonder defensie) dat hij schreef. Daarop werd hij lid van de PRL. Voor de Franstalige liberalen zetelde hij als senator tussen 1981 en ’87.

Op het einde van zijn leven deed prinses Lilian een beroep op Close om de archieven van koning Leopold III te bestuderen. Op basis van die studie schreef hij het boek “Léopold III, onuitgegeven”.

Bron » Gazet van Antwerpen

Guy Mathot ontkent moeiteloos betrokkenheid bij moord op Cools

Guy Mathot (62) rekende gisteren op het proces-Cools moeiteloos af met alle geruchten en verdachtmakingen die in de zaak-Cools over hem de ronde doen. “Ik word al twintig jaar achtervolgd door dit soort verhalen. Noem het ‘ongeluk’ als u wil. Zelf meen ik dat ‘men’ mij systematisch zoekt. Ik ben het slachtoffer van kwade trouw”, vond Mathot.

Guy Mathot, burgemeester van Seraing en voorzitter van de Luikse PS-federatie, kwam fluitend en met de vingers in de neus getuigen op het proces Cools. Hij vertelde in detail en zonder aarzelen over het hoe en waarom van zijn conflicten met André Cools.

“Ruzies waren er genoeg, maar ik zou nooit meegedaan hebben aan een complot om Cools te vermoorden. Ik zou de eerste geweest zijn om het hem te vertellen.” Mathot had zijn succes gisteren in de eerste plaats te danken aan het gestuntel op de zitting van spijtoptant Carlo Todarello, één van de zes beschuldigden.

Todarello was de man die in juni 1992 voor het eerst wees naar de entourage van Alain Van der Biest als opdrachtgevers van de moord op André Cools. Hij noemde in zijn verklaringen toen ook Guy Mathot en een zekere “Schmitt of Schlitz” als opdrachtgever.

Voorzitter Luc Lambrecht vroeg Todarello tijdens het getuigenis van Mathot recht te staan en nog eens te verduidelijken wat hij eigenlijk had willen zeggen met die verklaringen over Mathot. Verklaringen die hij in de loop der jaren bovendien verschillende keren wijzigde.

Een stotterende Todarello zei dat het een andere beschuldigde, Pino Di Mauro, was die hem over Mathot had gesproken. “Had Di Mauro dan Mathot de opdrachtgever van de moord genoemd”, wilde Lambrecht weten. “Neen, ik heb dat afgeleid uit zijn woorden”, zei Todarello. “Voor mij stond het na de gesprekken met Di Mauro vast dat Van der Biest onder druk stond van hogerhand. Ik dacht dat het om Mathot ging.”

Di Mauro zelf ontkende meteen formeel dat hij ooit over Mathot zou gesproken hebben. “Ik heb Mathot pas na de moord voor het eerst gezien en gesproken. Dat was in mijn functie van chauffeur van Alain Van Der Biest.”

Meteen was de meest formele aanwijzing dat Guy Mathot betrokken zou zijn geweest bij de moord op André Cools van tafel geveegd. Eerder op het proces waren twee getuigen al komen ontkennen dat zij ooit tegen zoon Marcel Cools hadden gezegd dat Mathot en Spitaels op de hoogte waren van de moord. Volgens zoon Cools is dat wel zo.

Guy Mathot ontkende niet dat de PS -vooral dan in Luik- begin jaren ’90 een krabbenmand was waar iedereen mekaar naar de verdoemenis wenste. Hij bevestigde dat André Cools en hijzelf in de periode voor de dood van Cools grote ruzies hadden. “Ik wilde de ruzies binnen de Luikse PS tussen de clan Happart-Dehousse aan de ene kant en de clan Cools aan de andere kant, sussen. Guy Spitaels wilde dat ook. Cools niet. Daar gingen die ruzies over. Het is ook waar dat André Cools niet wilde dat ik nog minister zou worden.”

“Hij heeft me drie keer verraden”, was één van bekendste uitspraken die André Cools ooit over Guy Mathot heeft gedaan. “Ik denk dat ik weet waarover hij het had”, zegt Mathot. “Mijn positie in zijn ruzie met de Happarts vond hij ‘verraad’, net als mijn relatie met een persoon van wie hij vond dat dat niet kon ( Eliane Van Vreckom, nvdr). Ook dat ik de Luikse zakenman Leon Deferm kende die hij onbetrouwbaar vond, was hem een doorn in het oog.”

Mathot gaf toe dat hij in mei 1991 op het kantoor van André Cools was geroepen en daar een ferme bolwassing had gekregen. “Cools noemde mij toen ‘een ferailleur’ (schroothandelaar) omdat hij meende dat ik een gifschandaal bij Van Saint-Lambert in de doofpot had gestopt. Dat was maar één van de dingen die hij me verweet. Naar dat gifschandaal is toen een onderzoek geweest en er bleek, zoals zo vaak, niets aan de hand.”

Volgens Guy Mathot probeerde Alain Van Der Biest in de maanden die aan de dood van Cools voorafgingen een coalitie tegen Cools te smeden. “Van Der Biest wilde zelf de macht grijpen maar het was duidelijk dat hij daar niet de man toe was. Iedereen weet wat zijn problemen waren.”

Op het einde van zijn getuigenis peperde Mathot het de aanwezigen nog eens goed in. “Na twintig jaar roddels en verdachtmakingen wil ik er toch even op wijzen dat ik een blanco strafregister heb. In de zaak Agusta-Dassault ben ik de enige van de drie Guy’s die vrijuit gaat. Er is tegen niemand méér en harder onderzoek, gevoerd dan tegen mij. Het wordt tijd dat die verdachtmakingen stoppen.”

Bron » De Standaard

Analyse: Waarom Guy Mathot het altijd gedaan heeft

Er ging de voorbije weken op het proces-Cools geen dag voorbij of de naam van Guy Mathot ging over de tongen. Volgens sommigen is de burgemeester van Seraing en niemand anders de enige ware opdrachtgever van de moord op André Cools. De man achter de schermen die, zoals zo vaak in het verleden, de dans ontspringt. Vandaag krijgt Mathot, het enfant terrible van de Luikse politiek, op het proces-Cools eindelijk zelf het woord.

De kans is bijzonder groot dat Guy Mathot vandaag tijdens zijn getuigenis op het proces-Cools de gelegenheid aangrijpt om uitgebreid zijn hart te luchten. Mathot, die geen beschuldigde is in de zaak, heeft de voorbije weken op het proces-Cools en in de pers heel wat verdachtmakingen moeten slikken. De burgerlijke partijen, zoon Marcel Cools in de eerste plaats, steken niet onder stoelen of banken dat zij menen dat Guy Mathot op zijn minst vooraf op de hoogte was van de moord op André Cools.

Volgens Marcel Cools hebben getuigen hem een paar weken na de moord, op de kermis van de Luikse wijk Outremeuse, zelfs verteld dat Guy Mathot en Guy Spitaels wisten dat André Cools vermoord zou worden. Het is maar een van de tientallen sterke verhalen die de voorbije 30 jaar over de flamboyante Guy Mathot de ronde gedaan hebben.

In een van de verkiezingscampagnes begin jaren 80, in een periode toen de regeringen elkaar in snel tempo opvolgden, wachtte in Seraing ooit een volle zaal met PS-militanten op Guy Mathot. De minister kwam uit Brussel en zou de grote toespraak houden.

Mathot kwam anderhalf uur te laat en zichtbaar dronken de zaal binnen. Niemand in de zaal was echt verwonderd. Mathot was altijd te laat en dikwijls dronken. Bovendien had de halve zaal ondertussen al anderhalf uur aan de grote bar achteraan in de zaal doorgebracht. Het waren de tijden toen het socialisme nog echt plezant was

Toen hij aan zijn speech begon, raakte Guy Mathot maar moeilijk uit zijn woorden, tot groot jolijt van zijn militanten. Na enkele minuten was de metamorfose compleet: plots stond er een krachtig en waarachtig minister op het podium.

Een man die volgens de aanwezige journalisten toen de beste toespraak over de staatshervorming – het thema bij uitstek van die jaren – hield die in die periode ooit gehouden werd. Het is een anekdote die typisch is voor Mathot. Achter zijn vele gebreken die hij heeft gecultiveerd, gaat een grote persoonlijkheid schuil.

Net als zijn grote voorbeeld André Cools werd Guy Mathot in een socialistisch nest geboren. Mathot haalde een licentie in de botanische wetenschappen aan de Luikse universiteit. En dan gebeurde wat niet kon uitblijven: de talentvolle Guy Mathot werd opgemerkt door partijvoorzitter André Cools. Hij maakte Mathot meteen politiek secretaris van de toen nog unitaire BSP.

In 1971 werd Guy Mathot kamerlid, dankzij zijn piston André Cools. Mathot was de jongste politiek secretaris (27), de jongste burgemeester (29) én het jongste kamerlid (30) ooit. In 1977 werd hij in de regering-Tindemans ook de jongste minister ooit.

En, zoals het vaker met de kroonprinsen bij de Parti Socialiste gebeurde, liep het vanaf dat moment lelijk mis. Als minister begon Guy Mathot geregeld op te duiken in de schandaalkronieken. Het Rekenhof maakte brandhout van zijn te kwistig beleid en was ook niet mals voor de uitgaven voor drank, spijs en schoenen op de kabinetten van de minister.

Mathot vond te veel geld uitgeven niet echt een probleem. “Het begrotingstekort is er vanzelf gekomen. Het zal vanzelf ook weer verdwijnen”, was een van zijn legendarische uitspraken.

Mathot leek schandalen aan te trekken: als de minister van Openbare Werken in 1977 op wintersport vertrok, miste hij (uiteraard) zijn trein. Hij nam de volgende, maar de NMBS hing voor de minister meteen een extra luxewagon aan de trein. Een schandaal was geboren.

Voor het imago van deze nog altijd veelbelovende jonge god was dat allemaal niet dodelijk. Hem werd veel vergeven. Zo werd Guy Mathot nog in 1981 de PS-vice-eerste minister in de regering van Mark Eyskens, en behield hij (voorlopig) het vertrouwen van André Cools.

Maar na 1982 ging het om meer dan drank en schoenen. Eliane Van Vreckom, een min of meer officiële vriendin van Mathot, werd toen door het gerecht ondervraagd in verband met de louche verkoop van een schilderij, waarbij ook Mathot zou zijn betrokken.

Mathot zelf bracht een weekend in de gevangenis door omdat hij geknoeid zou hebben met de aankoop van zijn BMW en met subsidies voor de plaatselijke voetbalclub. In 1985 dwong PS-voorzitter Guy Spitaels Mathot af te zien van zijn kandidatuur voor de Kamer, en Mathot trok zich terug in Seraing.

Maar een kat heeft negen levens en in 1988 kwam Guy Mathot terug in de Senaat. In 1993 riep hij zich voor de verzamelde pers in een rommelig Luiks restaurant met een rommelige lunch (américain frites voor iedereen, en Mathot zoals altijd te laat) uit tot grote baas van de PS in Luik.

Tot de Agusta-affaire ook hem achterhaalde en onderzoeksrechter Véronique Ancia in 1993 de opheffing vroeg van de parlementaire onschendbaarheid van de heren Spitaels, Coëme en Mathot. De mythe van de “drie Guy’s” was geboren. En de loopbaan van Guy Mathot was gebroken.

Maar Guy Mathot werd, ondanks vele gerechtelijke onderzoeken, nooit veroordeeld. Dat zijn naam ook in de zaak-Cools opdook, is, meer dan op feiten, gebaseerd op zijn groezelige reputatie. Ondertussen is Guy Mathot, naast burgemeester van Seraing, ook voorzitter van de Luikse PS-federatie.

Bron » De Standaard