De officiële vertegenwoordiging van de Marokkaanse geheime dienst in Brussel is al maandenlang gesloten. Het boterde reeds een tijdje niet meer met de Staatsveiligheid, en sinds de affaire-Belliraj is de relatie tussen de twee inlichtingendiensten helemaal verziekt. Alain Winants, chef Staatsveiligheid: ‘Dit kan enkel faliekant aflopen.’
Op 27 juli is Abdelkader Belliraj door de rechtbank van Salé veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De Marokkaanse justitie achtte bewezen dat de Marokkaanse Belg zes moorden had gepleegd, wapens had gesmokkeld, geld witgewassen en aan het hoofd stond van een terroristisch netwerk.
MO* beet zich drie maanden lang vast in de zaak-Belliraj, woonde het proces bij in Marokko, zag documenten die niemand eerder onder ogen kreeg en sprak met tientallen ingewijden.
Gentleman’s agreement
Op 9 oktober 1971 verhuisde Abdelkader Belliraj als veertienjarige van het Marokkaanse Nador naar Brussel, waar zijn vader Mimoun in de glasfabriek Durobor werkte. In de periode dat duizenden Marokkanen hun geluk gingen beproeven in België, zagen in Marokko twee nieuwe geheime diensten het levenslicht. Als reactie op een aanslag op de Boeing van koning Hassan II werden in 1973 de DGED (Direction Générale des Etudes et de la Documentation) en de DGST (Direction Générale de la Surveillance du Territoire) opgericht.
De DGST moest waken over de binnenlandse veiligheid, de DGED werd uitgestuurd naar het buitenland, onder meer om de Marokkaanse diaspora in West-Europa in de gaten te houden. Ook via informele netwerken van informanten, zoals de vereniging Amicales des Travailleurs et Commerçants Marocains, hield Rabat een vinger aan de pols van de Marokkaanse gemeenschap in het buitenland.
In België knoopten de DGED en de DGST goede betrekkingen aan met de Staatsveiligheid onder leiding van Albert Raes. Ze kwamen tot een gentleman’s agreement: de Staatsveiligheid zou ‘excentrieke gedragingen’ in de Marokkaanse gemeenschap opvolgen en de DGED informeren als er bedreigingen waren tegen de openbare orde in België of Marokko.
Binnen de Staatsveiligheid was het de jonge inspecteur André Jacob die de contacten met de Marokkanen verzorgde. De samenwerking verliep vlot; de Staatsveiligheid wisselde op een gestructureerde manier informatie uit met de Marokkaanse diensten, onder meer over opposanten tegen koning Hassan II.
Abdelkader Belliraj was op dat moment nog een nobele onbekende. De jonge Marokkaan liep school in ’s Gravenbrakel en La Louvière, en behaalde in 1980 in Bergen zijn diploma Industriële Elektriciteit. Hij trouwde met Karima Nasseri en ging als elektricien aan de slag bij de ijzer- en staalgigant Forges de Clabecq.
De stage van de kroonprins
In de jaren tachtig werden de contacten tussen de DGED en de Staatsveiligheid intenser. De DGED speelde namens Hassan II een bemiddelende rol in de soms moeilijke relaties tussen koning Boudewijn en de Zaïrese president Mobutu.
Ook het verblijf van kroonprins Mohammed in Brussel kwam de samenwerking ten goede. In 1988 liep Mohammed –de huidige Marokkaanse koning– een paar maanden stage bij Jacques Delors, voorzitter van de Europese Commissie. De Staatsveiligheid stond in voor de bescherming van de kroonprins en gaf aanbevelingen bij zijn programma.
Zo ontstonden goede contacten met de entourage van Mohammed, medewerkers van de Marokkaanse geheime diensten. Onder meer met de invloedrijke familie van generaal Abdelhak El Kadiri, die van 1983 tot 2001 aan het hoofd stond van de DGED, had de Staatsveiligheid een goede band. Tijdens de stage van Mohamed bij de Europese Commissie was El Kadiri’s broer de DGED-antenne in Brussel.
Dat Marokko erg te spreken was over de samenwerking met de Staatsveiligheid werd duidelijk toen Albert Raes in 1989 in Marrakech de onderscheiding kreeg van de orde van Ouissam Alaouite. Die militaire decoratie wordt namens de koning uitgereikt aan burgers en militairen die zich verdienstelijk hebben ingezet voor de Marokkaanse staat.
Raes zou de onderscheiding danken aan zijn rol in een gezamenlijk initiatief van de Marokkaanse, Algerijnse en Belgische overheid rond Polisario, dat ijvert voor de onafhankelijkheid van de Westelijke Sahara. Later werd Raes zelfs gevraagd honorair consul van Marokko te worden –een functie die de voormalige baas van de Staatsveiligheid tot vandaag waarneemt.
Sjiitisch profiel
Het is uitgerekend in die periode van goede samenwerking tussen België en Marokko dat Belliraj voor het eerst in de picture kwam. Sinds het begin van de jaren tachtig was Belliraj bij de Staatsveiligheid gekend als extremistisch islamist en pro-Iraans opposant van de Marokkaanse Koning. Belliraj werd in 1986, 1988, 1990, 1993 en 1999 geobserveerd door de Staatsveiligheid, die geïnteresseerd was in zijn sjiitisch profiel.
De opgang van het sjiisme onder de traditioneel soennitische Marokkanen was een typisch Belgisch fenomeen. Na de omverwerping van het sjah-regime in Iran tijdens de Islamitische Revolutie van 1979 “bekeerden” honderden Marokkanen in België zich tot het sjiisme. Ze zagen parallellen tussen het regime van de Sjah en dat van Hassan II, en hoopten op een herhaling van zo’n revolutie in Marokko. Die ontwikkeling volgde de Staatsveiligheid met veel belangstelling op.
‘Op ons initiatief hebben we met de Marokkanen over mijnheer B. gesproken’, zegt Alain Winants, administrateur-generaal van de Staatsveiligheid. ‘Dat was op het ogenblik dat B. meer fundamentalistische opvattingen kreeg. Hij was dus gekend in de relatie tussen onze dienst en de Marokkanen.’ Ook de DGED ging zich voor het Marokkaans-sjiitisch milieu in België interesseren. Volgens Belliraj –die in die periode op de studiedienst van de Franstalige christelijke vakbond CSC rapporten maakte over de migratie uit Noord-Afrika– probeerde de DGED hem vanaf de jaren tachtig te rekruteren om te spioneren in de Marokkaanse gemeenschap.
El Palesto
Ook de antiterrorisme-afdeling van de toenmalige rijkswacht kreeg Belliraj in het vizier. ‘Zijn bijnaam bij ons was le Palesto, omdat hij heel geëngageerd was voor de Palestijnse zaak’, zegt een speurder van de Federale Politie die Belliraj al meer dan twintig jaar volgt. ‘Daarna vinden we hem bij de sjiitische beweging. Belliraj was door iedereen gekend. We hebben hem destijds benaderd, maar uiteindelijk niet gerektruteerd. Het was te gecompliceerd en we hadden geen budget.’
In pv’s van de rijkswacht duikt Belliraj herhaaldelijk op: in 1986 voor vrijwillige slagen en verwondingen en fraude binnen de vakbond CSC, in 1987 voor misbruik van vertrouwen en op verdenking van wapentrafiek, valse paspoorten en ‘lidmaatschap van een radicale organisatie’.
Op 13 november 1991 liep bij de rijkswacht een anonieme tip binnen die Belliraj linkte aan de moord op de Saoedische imam Abdallah Al Ahdal en zijn adjunct Salem Bahri, die twee jaar voordien in de Grote Moskee in Brussel waren neergeschoten. Belliraj zou enkele dagen voor de moord twee pistolen van het kaliber 7.65mm met geluidsdempers hebben gekocht, aldus de tipgever. Er volgde een huiszoeking bij Belliraj thuis in Molenbeek. De rijkswacht nam documenten in het Arabisch in beslag maar vond geen wapens. Belliraj werd twee keer verhoord maar nooit in verdenking gesteld.
Later, op 16 februari 2008, zou Belliraj aan de Marokkaanse politie bekennen dat hij een rol had gespeeld in de dubbele moskeemoord, en gaf hij ook details over zijn betrokkenheid bij vier andere Brusselse moordzaken die nooit waren opgelost. Voor de Marokkaanse onderzoeksrechter Chentouf trok Belliraj die verklaringen – die onder druk zouden zijn afgelegd – weer in.
Verder werd de rijkswacht getipt over de rol van Belliraj in illegale wapentrafiek, maar vond daarvoor geen harde bewijzen. Ook de Staatsveiligheid stelde in de jaren tachtig en negentig rapporten op over Belliraj en handel in wapens en explosieven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat eind jaren tachtig Belliraj’ eerste naturalisatie-aanvraag door de Kamer werd verworpen. De Staatsveiligheid had een uitgesproken negatief advies gegeven.
Scharnierperiode
In 1991 trouwde Belliraj met zijn tweede echtgenote, de Algerijnse Rachida Hatti, en ging hij aan de slag in een Brico in Brussel. In diezelfde periode keerde André Jacob, na drie jaar bij de Antiterroristische Gemengde Groep, terug naar de Staatsveiligheid. Hij nam er bij de buitendiensten van Christian Smets de leiding over van de directie Arabisch Extremisme.
De jaren negentig waren een scharnierperiode voor de geheime dienst: tot dan beperkte de interesse voor terrorisme zich tot extreem-links en extreem-rechts. Maar vanaf 1992 deed met organisaties als het Algerijnse Front Islamique du Salut en de Groupe Islamique Armé het islamistisch terrorisme zijn intrede. De Staatsveiligheid werd gereorganiseerd, en Jacob bouwde een succesvol team uit, mét uitgebreid informantennetwerk.
Automatisch kwam de afdeling van Jacob op het terrein in contact met de Marokkaanse DGED. De Staatsveiligheid stelde vast dat de DGED bijzonder actief was in de Marokkaanse gemeenschap, soms zonder België daarover in te lichten. Dat leidde tot ‘opmerkingen’ van de Staatsveiligheid, die de Marokkanen terechtwees. De DGED zocht dan maar toenadering tot de antiterrorisme-eenheid van de rijkswacht. Beide diensten werkten bijvoorbeeld heel concreet samen in ontvoeringszaken van Marokkaanse kinderen.
Dat de DGED contact had opgenomen met de rijkswacht, leidde dan weer tot nieuwe opmerkingen van de Staatsveiligheid: ‘Inlichtingendiensten horen met inlichtingendiensten samen te werken, niet met de politie.’
Informant voor staatsveiligheid
In 1998 begon Belliraj een eigen zaak in confectiekledij en huishoudtoestellen. Op basis van de zogenaamde snel-Belg-wet deed hij in 2000 een nieuwe naturalisatie-aanvraag. Ditmaal werd de nationaliteit wel toegekend. Opmerkelijk is dat de Staatsveiligheid op 6 juni 2000 daarover nog een negatief advies had afgeleverd, maar een week later met een positief advies op de proppen kwam.
Volgens het Comité I heeft de Staatsveiligheid over die tegengestelde adviezen nog altijd geen bevredigende uitleg gegeven. ‘Dit laat de deur open voor allerlei speculaties en hypothesen’, aldus het Comité I. Kreeg Belliraj de Belgische nationaliteit als beloning voor geleverde diensten?
‘Ik bevestig dat ik vanaf 2000 benaderd ben door de Belgische inlichtingendiensten, die me vroegen voor hen te werken en te helpen in sommige dossiers –meer concreet over terrorisme’, aldus Belliraj in zijn tweede verhoor door de Marokkaanse onderzoeksrechter Chentoufi. ‘Ik heb geantwoord dat ik hen zou helpen wanneer ik gevoelige dingen te weten kwam die een gevaar zouden betekenen voor de veiligheid van de staat. Af en toe ontmoette ik een zekere Patrick, een agent van de Staatsveiligheid. De samenwerking gebeurde niet tegen betaling.’
Het feit dat Belliraj informant was van de Staatsveiligheid zou later inslaan als een bom. Wist de geheime dienst wel wie ze in huis had gehaald? Anderzijds melden meerdere goed geïnformeerde bronnen dat Belliraj ‘onvoorstelbaar waardevolle’ informatie aanbracht om terroristische aanslagen te voorkomen –onder meer in Groot-Brittannië.
Kink in de kabel
16 maart 2003 was de Marokkaanse 9/11: bij zelfmoordaanslagen in Casablanca kwamen 33 mensen om. Onmiddellijk na de aanslagen deed het gerucht de ronde dat de daders in België waren geschoold of vanuit België waren vertrokken. De Belgische regering vroeg de Staatsveiligheid om een en ander te verifiëren, waarop André Jacob samen met een collega van de Franse geheime dienst naar Rabat vertrok. Al snel bleek dat de hypothese over de België-link niet klopte.
Over wat er precies is gebeurd tijdens Jacobs bezoek aan Marokko bestaan uiteenlopende versies, maar feit is dat zijn passage heeft geleid tot serieuze spanningen tussen de DGED en de Staatsveiligheid. Volgens één versie had Jacob zijn reis naar Marokko gepland met de DGED maar nam hij –eens aangekomen in Marokko– contact met de DGST, die er verantwoordelijk was voor de toegang tot de plaatsen van delict. Dat leidde tot fricties tussen beide Marokkaanse diensten en tot spanningen met de Staatsveiligheid.
Alain Winants benadrukt wel dat ‘eventuele problemen met de DGED niet enkel voortspruiten uit de rol van André Jacob.’ Er is dan ook meer. ‘Marokko heeft na de aanslagen van Casablanca een namenlijst met terrorismeverdachten overgemaakt aan verschillende Europese landen, met de vraag om die personen te volgen’, zegt Samir Addahre, ambassadeur van Marokko in België.
‘Helaas heeft de Belgische inlichtingendienst –net als een aantal andere geheime diensten– die lijst niet au sérieux genomen. Na Casablanca volgden de aanslagen in Madrid. Marokko werd gestigmatiseerd, maar we hadden alle informatie doorgespeeld. Misschien hadden de aanslagen in Madrid wel nooit plaatsgevonden als de namenlijsten wel waren opgevolgd.’ De Staatsveiligheid geeft toe dat er namenlijsten circuleerden maar ontkent met klem dat Marokko precieze informatie zou hebben doorgespeeld.
Van kwaad naar erger
Begin 2008 deden in de Gentse Marokkaanse gemeenschap geruchten de ronde dat Belliraj in Marokko “verdwenen” was. De Staatsveiligheid kreeg er lucht van, en meldde aan Buitenlandse Zaken dat ‘een Belg in de problemen zat’ in het buitenland. Volgens Toufiq Idrissi, de derde Marokkaanse advocaat van Belliraj, werd zijn cliënt op 18 januari in Marrakesh gekidnapt door Marokkaanse diensten toen hij het hotel Fashion van zijn broer Saleh buiten stapte.
Idrissi: ‘Vervolgens is hij op een geheime plaats in Temara, tussen Rabat en Casablanca, gemarteld en ondervraagd.’ Een maand later maakte de Marokkaanse overheid de ontmanteling van een ‘clandestien jihadistisch terreurnetwerk’ bekend. Leider van het netwerk: Belliraj. De Belgische politie werd die dag zelf nog geïnformeerd over de arrestatie van de Marokkaanse Belg. De Staatsveiligheid moest het nieuws naar eigen zeggen in de pers vernemen –wat door het Comité I wordt bevestigd maar door Marokko wordt tegengesproken.
De Staatsveiligheid was razend. ‘Ik kan me niet voorstellen dat men zoiets niet bespreekt tussen diensten die al jaren samenwerken’, zegt Alain Winants. ‘We hebben nooit een vraag gekregen over mijnheer B. en de omvang van een dergelijk terroristisch netwerk. Wel krijgen we van Marokko regelmatig ongecontextualiseerde vragen over individuen, die eventueel verbonden zijn met bewegingen die opgevolgd worden door de Marokkaanse overheid. Zo is er over B. wel eens een vraag binnengekomen. Maar nooit gelinkt aan een terroristisch netwerk van die omvang, met politieke aanslagen, wapentrafiek en zes moorden als kers op de taart.’
Winants nodigde de DGED uit voor een gesprek. Winants: ‘Hun reactie was: “Jullie weten er waarschijnlijk meer over dan wij.” Dat antwoord was voor ons niet aanvaardbaar.’ Het finale dieptepunt in de intelligence-samenwerking tussen België en Marokko moest toen nog volgen.
‘Onze fierheid is geraakt’
Op 8 juli 2008 vroeg Winants aan Mohamed Yassine Mansouri, het hoofd van de DGED, om drie agenten uit België terug te roepen. Winants: ‘Die maatregel was niet gebonden aan de zaak-B. In het verleden waren er al herhaaldelijk problemen met de DGED geweest op het vlak van inmenging.’ Zo was er een incident over een manifestatie voor de Algerijnse ambassade die door de DGED was georganiseerd. Winants: ‘De zaak-B. was de druppel die de emmer deed overlopen: we stelden vast dat er een flagrante weigering was om samen te werken.’
Volgens Marokkaans ambassadeur Samir Addahre viel de maatregel van Winants in slechte aarde. Addahre: ‘De DGED kreeg onterecht het verwijt dat ze zich mengde in binnenlandse aangelegenheden, en dat ze er een negatieve agenda op nahield. Zoiets doet pijn. Bovendien geraakte de zaak ook nog eens in de pers. De fierheid van Marokko is geraakt.’ Winants: ‘We gaan ons zeker niet excuseren voor een dergelijke maatregel. Er moest duidelijk gemaakt worden dat de DGED te ver was gegaan.’
De beschuldigingen van de Staatsveiligheid vielen zo slecht dat de DGED besloot niet alleen de drie gevraagde, maar al zijn agenten uit België terug te roepen. Addahre: ‘De antenne werd volledig gesloten –het is de eerste keer in onze jarenlange vriendschapsrelatie dat zoiets gebeurt.’
Volgens de ambassadeur zijn de problemen tussen de DGED en de Staatsveiligheid terug te brengen tot gevoeligheden tussen bepaalde individuen uit de diensten. Addahre: ‘Het is aan de chefs van de DGED en de Staatsveiligheid om de zaak uit te klaren. Het is belangrijk dat de samenwerking zo snel mogelijk wordt heropgestart. De situatie op het terrein zoals ze nu is, is verontrustend.’
Dat beseft ook Winants: ‘Ik kan me niet voorstellen dat Marokko het zich kan veroorloven geen officiële contacten te hebben in een land als België, met een Marokkaanse gemeenschap van 300.000 personen. Ik denk dat de problemen met die kolonie duidelijk genoeg zijn om ervoor te zorgen dat er een samenwerking is. Dat die nu ontbreekt, kan enkel faliekant aflopen. Ik sta dan ook open voor elke nieuwe vorm van samenwerking met de DGED. Trouwens, de relaties met Marokko op intelligence-vlak gaan sowieso door met de DGST, onze natuurlijke correspondent. De relaties met die dienst zijn altijd dezelfde gebleven: we krijgen dagelijks vragen van hen, zij krijgen vragen en antwoorden van ons.’
Kale reis
Niet alleen tussen Marokko en de Staatsveiligheid verliep de samenwerking stroef. Ook voor het federaal parket en de federale politie was de affaire-Belliraj niet bepaald een schoolvoorbeeld van internationale terrorismebestrijding.
Begin oktober 2008 gaf Lieve Pellens, woordvoerster van het federaal parket –dat intussen zelf twee onderzoeken naar de zaak opende– toe dat de samenwerking met Marokko ‘niet zo vlot’ verliep. Een understatement. Van 10 tot 16 oktober stuurde België een rogatoire commissie naar Marokko. Wat de speurders niet publiek maakten, is dat ze terugkwamen met meer vragen dan antwoorden.
Ze mochten het Marokkaanse dossier niet consulteren of kopiëren, de in beslag genomen wapens niet gedetailleerd analyseren of demonteren, kregen geen kopie van het paspoort van Belliraj en mochten evenmin vingerafdrukken nemen. Cruciale vragen aan Belliraj – genre ‘Heeft u bekentenissen afgelegd over de zes moorden?’ – waren uit den boze. Ondanks het feit dat België een verbindingsmagistraat heeft in Marokko kwamen de speurders van een kale reis thuis.
Na de arrestaties had Marokko aan België gevraagd veertien personen uit te leveren. Pas maanden later ging het federaal parket tot actie over: op 27 november 2008 volgden huiszoekingen en werden elf personen ondervraagd.
Zes van hen getuigden over verregaande activiteiten van de DGED in België. Over hoe de ‘lange arm van Marokko’ valse geruchten verspreidde en Marokkanen in België chanteerde, intimideerde, bedreigde, fotografeerde en achtervolgde. Eén Marokkaan verklaarde zelfs dat de DGED in België op de medewerking van 150 personen zou kunnen rekenen. In het kader van de zaak-Belliraj werden door de DGED namenlijsten en foto-overzichten voorgelegd aan Marokkanen in België en verhoren afgenomen. De activiteiten van de DGED gingen zo ver dat ze mogelijk het Belgische gerechtelijk onderzoek naar de zaak-Belliraj hebben gehypothekeerd.
‘Politiek proces’
In februari 2009 gingen in Marokko de hoorzittingen van start in het proces tegen Belliraj. Het verdict volgde eind juli: levenslang. Volgens Belliraj zelf hebben de Marokkaanse geheime diensten de hele zaak verzonnen omdat hij niet voor hen wilde werken. Advocaat Idrissi: ‘De Marokkaanse geheime diensten hebben niet liggen slapen in België. Ze hebben destijds puzzelstukjes over de moorden bijgehouden. Die hadden ze twintig jaar lang in de schuif liggen om ooit te gebruiken.’
Michèle Hirsch, advocate van de weduwe van de vermoorde dokter Wybran, hecht geen geloof aan die uitleg. ‘Belliraj heeft details opgebiecht die enkel de moordenaar kon kennen. Hij is schuldig.’
Na de veroordeling van Belliraj en zijn 34 medeverdachten protesteerden mensenrechtenorganisaties en familieleden voor de rechtbank in Salé tegen de Marokkaanse justitie. Ze spraken van een ‘politiek proces’: Marokko zou de affaire hebben opgeklopt om twee opkomende islamitische politieke partijen een halt toe te roepen. Samen met Belliraj werden immers zes Marokkaanse politici veroordeeld die hij in 1992 had ontmoet. Het is een piste die in de Marokkaanse pers veel aandacht heeft gekregen maar in de Belgische berichtgeving nauwelijks aan bod is gekomen.
Open kaart
Intussen loopt in België het gerechtelijk onderzoek verder naar terroristische activiteiten en de oude moordzaken. België, dat verdeeld is in believers en non believers maar zich steeds diplomatisch stil heeft gehouden over de rechtsgang in Marokko, zal kleur moeten bekennen. Als het federaal parket geloof hecht aan de Marokkaanse piste dat Belliraj een moordenaar en terrorist was, zal het zijn medeverdachten van de moorden en andere criminele activiteiten moeten vervolgen.
Winants pleit ervoor dat het parket open kaart speelt. ‘Ik denk dat het in het belang van iedereen zou zijn dat er eindelijk eens inzicht wordt gegeven in de gerechtelijke dossiers. Dat we weten wat er in Marokko en België in het dossier staat, dat men de dossiers naast mekaar legt.’ Advocaat Idrissi: ‘Het Belgische dossier bestaat uit honderden pagina’s, maar wij hebben slechts een deel daarvan te zien gekregen. Ik zou graag het volledige dossier hebben voor de zaak in beroep.’
Ook het Comité I kan zijn onderzoek over de Belliraj-case niet afronden zolang het federaal parket geen toegang geeft tot zijn informatie. Cruciaal zal zijn of het federaal parket de financiële sporen in de zaak –internationale geldstromen en witwaspraktijken–tot op het bot heeft onderzocht.
Wat er ook van zij, de volledige waarheid in de zaak-Belliraj zal allicht nooit helemaal boven water komen. Er is maar één persoon die die het hele plaatje kent.
En dat is Belliraj, Abdelkader Belliraj.
Bron » MO* | Kristof Clerix