Flikkenoorlog over terreurbestrijding laait weer op

In het kader van de bestrijding van het terrorisme wil minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael (VLD) de federale politie meer armslag geven om telefoongesprekken af te luisteren. Momenteel kan de politie enkel reactief afluisteren, dus nadat er strafbare feiten zijn gepleegd en in het kader van een gerechtelijk onderzoek.

Dewael wil dat de politie ook proactief kan tappen, in een fase waarin er enkel sprake is van aanwijzingen van strafbare feiten. Dewael wil de politie in die proactieve fase ook andere bijzondere politietechnieken laten gebruiken, zoals observaties met technische middelen en inkijkoperaties. De nieuwe maatregelen dreigen slecht te vallen bij de staatsveiligheid, die al jaren vraagt om afluisterbevoegdheid te krijgen.

Het wetsontwerp van Dewael komt er op vraag van de federale politie en het federaal parket, zo preciseert het kabinet van minister Dewael. Minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS), onder wie de staatsveiligheid ressorteert, gaat akkoord met het initiatief van Dewael. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V), lid van de parlementaire begeleidingscommissie die toezicht houdt op de inlichtingendiensten, reageert verrast.

“Indien dit plan doorgaat, wordt de oorlog tussen de politie en de staatsveiligheid georganiseerd”, meent Vandenberghe. “Preventief onderzoek is de taak van de inlichtingendiensten, niet van de politie. Preventieve afluisteroperaties toelaten, creëert ook een groot legaliteitsprobleem. Indien de politie dezelfde taken mag uitvoeren als de inlichtingendiensten, ga je onvermijdelijk naar conflicten.”

Volgens het kabinet-Dewael mogen eventuele territoriumconflicten tussen de politie en de inlichtingendienst niet gedramatiseerd worden. “We hebben begrip voor die bezorgdheid”, zegt een kabinetsmedewerker. “Er bestaat inderdaad een grijze zone tussen de werkterreinen van beide diensten, maar in concrete dossiers zal het federaal parket trancheren en de bevoegdheid van elke dienst afbakenen. Er is ook een protocolakkoord in de maak tussen de federale politie en de staatsveiligheid, waarin de taakafspraken zullen worden vastgelegd. Op het terrein werken de diensten goed samen. Het komt erop aan het wederzijdse wantrouwen weg te werken.”

Minister Onkelinx legt momenteel de laatste hand aan een apart wetsontwerp dat een wettelijke basis moet verschaffen voor afluisteroperaties door de staatsveiligheid. Maar zelfs indien zowel het wetsontwerp van Dewael als dat van Onkelinx worden goedgekeurd, dreigt de federale politie een informatievoorsprong te verkrijgen ten opzichte van de inlichtingendienst.

In het jongste jaarverslag van het Comité P, dat namens het parlement de politiediensten controleert, staat bovendien het voorstel om binnen de federale politie een bijzondere algemene directie op te richten, “die zich uitsluitend zou bezighouden met de strijd tegen het terrorisme en die onder meer zou belast zijn met de coördinatie, het informatiebeheer en de geïntegreerde werking in al zijn facetten” van de activiteiten van de politiek op het vlak van terrorismebestrijding.

Het Comité I, dat in opdracht van het parlement toezicht houdt op de werking van de inlichtingendiensten, waarschuwt voor het heropflakkeren van oude stammentwisten tussen de diensten. In een reactie op het jaarverslag van het Comité P schreef het Comité I een nota over de bestrijding van het terrorisme, die gisteren werd verspreid. “Overlappingen dienen vermeden te worden”, stelt de nota, waarin gewezen wordt op “de onproductieve gevolgen van het benadrukken van het korpsbelang van iedere afzonderlijke dienst”.

“Uit eigen onderzoek, maar ook uit de internationale vaststellingen, voornamelijk sinds de aanslagen van 11 september 2001 in de VS, blijkt dat de kern van het probleem zit in de wijze waarop informatie wordt verkregen, verwerkt en gerapporteerd. Die informatieproblematiek kan niet langer binnen één bepaalde dienst bekeken worden. Het informatieprobleem overstijgt de betrokkenheid van iedere dienst en verplicht tot het samenbrengen van de in iedere dienst voorhanden zijnde informatie.”

Bron » De Morgen

Perslekken maken staatsveiligheid woest

De top van de staatsveiligheid maakt zich boos over het uitlekken van het jaarverslag 2004 van het Comité I, het orgaan dat in opdracht van het parlement toezicht uitoefent op de inlichtingendiensten. De administrateur-generaal van de staatsveiligheid, Koen Dassen, stond vorige week op het punt om een persconferentie te geven om zijn ongenoegen te ventileren, maar werd op de valreep teruggefloten door PS-minister van Justitie Laurette Onkelinx.

Het jaarrapport werd gisteren goedgekeurd door de parlementaire begeleidingscommissie van het Comité I en is sindsdien een openbaar document. Maar onderdelen van het toen nog vertrouwelijke rapport lekten de voorbije weken uit in De Tijd, Gazet van Antwerpen en De Morgen. Dassen, de chef van de staatsveiligheid, reageerde woest.

Vorige week woensdag, na artikels in deze krant (DM 30/5), werd een spoedvergadering van de begeleidingscommissie samengeroepen. Daar moest Jean-Claude Delepière, de voorzitter van het Comité I, zich verdedigen tegen de suggestie dat de oorsprong van het lek zich in zijn comité zou bevinden. “Dassen was zeer kwaad en maakte er een persoonlijke zaak van”, zegt senator Hugo Vandenberghe (CD&V), die lid is van de begeleidingscommissie. “Hij had nog diezelfde dag een persconferentie georganiseerd, maar de minister van Justitie heeft dat verboden.”

Vooral de berichtgeving in deze krant over de manipulaties rond de benoeming van de chef van de staatsveiligheid blijkt Dassen in het verkeerde keelgat te zijn geschoten. In het jaarrapport wordt uitgelegd hoe de twee door de regering geselecteerde kandidaten, Dassen (VLD) en de voormalige onderzoeksrechter Jean-Claude Leys (MR), in enkele dagen tijd een veiligheidsmachtiging kregen. Normaal duurt zo’n procedure een half jaar.

Het onderzoek voor de toekenning van de veiligheidsmachtigingen gebeurde niet grondig en werd bovendien uitgevoerd door de toenmalige adjunct-administrateur-generaal van de staatsveiligheid, die nota bene zelf kandidaat was voor de hoogste functie. “De benoeming was een partijpolitiek dossier”, zegt senator Vandenberghe. “Dat is ware de achtergrond van het hele verhaal.”

Volgens insiders heeft de top van de staatsveiligheid het incident over de perslekken vooral willen aangrijpen om het Comité I te destabiliseren. Het is een publiek geheim dat de relaties tussen Dassen en het controlecomité gespannen zijn. Enkele jaren geleden, kort na zijn aantreden als chef van de staatsveiligheid, lanceerde Dassen meteen een frontale aanval op het Comité I, dat volgens hem door overdreven veel controles de werking van zijn dienst belemmerde. Als er al sprake was van een poging tot destabilisatie, dan lijkt ze mislukt, want de jacht op het lek werd gestaakt. Wel besloot de begeleidingscommissie Dassen uit te nodigen om maandag zijn standpunt te verduidelijken.

De krant La Libre Belgique zette gisteren de zaak op haar kop en lanceerde de onwaarschijnlijke hypothese dat de perslekken zouden passen in een manoeuvre om de PS te beschadigen, als een Vlaamse wraakoefening voor het mislukken van de splitsing van B-H-V. De krant merkt op dat er enkel naar Nederlandstalige kranten werd gelekt en dat die een selectie hebben gemaakt van de in het jaarverslag behandelde onderwerpen, met het doel “verdeeldheid en verwarring te zaaien”. Dat zou de bedoeling hebben gehad om vooral de Franstalige socialistische verantwoordelijken te treffen.

Bron » De Morgen

Manipulaties rond benoeming chef staatsveiligheid

Het Comité I ontdekte het bestaan van ‘een georganiseerde actie’ van een journalist en enkele leden van de staatsveiligheid, ‘met als doel zich te verzetten tegen de kandidatuur van een van de kandidaten voor de functie van administrateur-generaal van deze dienst’. Het jaarverslag gewaagt van ‘disfuncties die onverenigbaar zijn met de goede gang van zaken van een dergelijke dienst in een rechtsstaat’.

Na het vertrek van Godelieve Timmermans, die in de zomer van 2002 ontslag nam als administrateur-generaal van de staatsveiligheid, ging de regering op zoek naar een opvolger. De twee grootste kanshebbers waren Jean-Claude Leys en Koen Dassen. Leys, de vroegere Brusselse onderzoeksrechter die bekendheid verwierf met zijn ophefmakend onderzoek naar de KB Lux-fraude, leek aanvankelijk de gedoodverfde winnaar. Maar uiteindelijk werd Dassen, voormalig kabinetschef van minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (MR), de nieuwe chef van de staatsveiligheid.

Terwijl de strijd nog volop woedde en de ministerraad de beslissing voor zich uitschoof, publiceerde het weekblad Le Soir Illustré enkele zeer goed gedocumenteerde artikels over Leys en vooral over diens relatie met zijn ‘schoonzoon’ Eric Van de Weghe, een gewezen informant van twijfelachtig allooi, die gewerkt heeft voor de staatsveiligheid en de Amerikaanse geheime diensten. Het weekblad kreeg prompt een dagvaarding van Leys wegens laster en eerroof aan zijn broek. Het gerucht ging ook dat Leys problemen had bij het verkrijgen van een veiligheidsmachtiging, wat een absolute vereiste is voor de job bij de staatsveiligheid.

In haar jongste jaarrapport publiceert het Comité I een verslag over deze heikele kwestie, een verslag dat al drie jaar oud is en nooit werd besproken of goedgekeurd door de parlementaire begeleidingscommissie. Toch vindt het Comité het “opportuun” om dit oude verslag alsnog te publiceren, met het laconieke argument “dat er belangrijke vaststellingen zijn gedaan en dat principiële vragen altijd actueel zullen blijven”.

Le Soir Illustré had onder meer gemeld dat agenten van de sectie georganiseerde criminaliteit van de staatsveiligheid nog steeds contacten onderhielden met Van de Weghe, “ondanks het feit dat de hiërarchie van deze dienst elk contact met hem had verboden gezien zijn gebrek aan betrouwbaarheid”. Dat plaatste de kandidatuur van Leys natuurlijk “in een slecht daglicht”.

Het Comité I probeerde na te gaan of agenten van de staatsveiligheid contact hadden gehad met de pers en of deze contacten tot doel hadden de belangen van een van de kandidaten te schaden. Achttien leden van de staatsveiligheid werden ondervraagd, maar het Comité stootte op “abnormale moeilijkheden” om duidelijke informatie te verkrijgen over de zaak. Niettemin besluit het Comité dat “er aanwijzingen zijn van een georganiseerde actie, waarvan een van de componenten zich binnen de staatsveiligheid bevond”, met als doel zich te verzetten tegen de kandidatuur van Leys.

Het Comité stelde dat Van de Weghe midden jaren negentig in contact trad met de staatsveiligheid. Maar na minder dan een jaar besloot toenmalig administrateur-generaal Bart Van Lijsebeth een einde te maken aan de relatie, “gezien de betrouwbaarheid van deze informant sterk in vraag werd gesteld en er vastgesteld werd dat hij de diensten manipuleerde en ze soms zelfs tegen elkaar uitspeelde”.

Die beslissing, die enkel mondeling werd meegedeeld aan de betrokken agenten, werd door bepaalde agenten “blijkbaar niet goed begrepen”. “Sommige leden van de staatsveiligheid vinden het jammer dat de directie hen de mogelijkheid van samenwerken met personen met een gerechtelijk dossier verbiedt, zeker in de materie van de georganiseerde criminaliteit”, noteert het Comité I, dat wel begrip kan opbrengen voor dit standpunt.

“Het is redelijkerwijs niet mogelijk om informatie te bekomen over netwerken van georganiseerde criminaliteit zonder in contact te treden met personen die het milieu frequenteren en hierdoor mogelijk strafrechtelijke veroordelingen hebben opgelopen.”

Of Le Soir Illustré in contact stond met deze agenten, kon het Comité I niet achterhalen. Toch vermeldt het verslag dat hun betrokkenheid bij een manipulatie om een van de kandidaten via persartikels te destabiliseren “meer dan een loutere hypothese was” en dat er binnen de staatsveiligheid “een strijd tussen clans werd gevoerd, die verhevigd werd door de nakende benoeming van een nieuwe administrateur-generaal”.

Die rivaliteit tussen verschillende clans binnen de inlichtingendienst was volgens het Comité een onderdeel van “een klimaat van willekeur, angst en demotivatie”, dat geleid heeft tot een algemene malaise bij de staatsveiligheid. Met zijn waarschuwing voor “het opduiken van oude demonen” verwijst het Comité I naar de jaren tachtig, toen de staatsveiligheid verscheurd werd door interne twisten en rivaliteiten.

Nog doller is het verhaal hoe de twee kandidaten (dus ook Dassen, de huidige chef van de staatsveiligheid) hun veiligheidsmachtiging van het niveau ‘zeer geheim’ hebben gekregen. De enquête voor de toekenning van die machtiging van de hoogste veiligheidsgraad werd afgehaspeld in vijf dagen, terwijl de wet voor dit type onderzoeken een termijn bepaalt van zes maanden. Het gevolg was dat, in het geval van Leys, het mogelijk bestaan en verloop van twee disciplinaire onderzoeken die tegen hem liepen, niet eens werd onderzocht.

De facto werd het onderzoek voor de veiligheidsmachtigingen bovendien toevertrouwd aan de toenmalige adjunct-administrateur-generaal van de staatsveiligheid, die nota bene zelf ook kandidaat was voor de hoogste functie. “Niet de meest opportune wijze van werken als men het criterium van de onafhankelijkheid van de betrokken partijen neemt”, meent het Comité I, dat zich ook verbaast “over het schrijnend gebrek aan nauwkeurigheid, zowel op juridisch als op het praktisch vlak, waarvan blijk werd gegeven in de laatste fase van een delicate en dringende opdracht.”

Bron » De Morgen

Oorlog tegen terreur drijft geheime diensten in ‘grijze zone’

De wereldwijde war on terror onder leiding van de Verenigde Staten heeft ook gevolgen voor de Belgische inlichtingendiensten. Zij staan onder toenemende druk van de Amerikaanse autoriteiten om snelle resultaten te boeken in de strijd tegen het islamitisch extremisme.

Het gevolg daarvan is dat de Belgische diensten in bepaalde dossiers de draad kwijt zijn, ongeoorloogde methoden gebruiken en verzeilen in een juridisch niemandsland: een grijze zone tussen het klassieke inlichtingenwerk en de vervolging van strafbare feiten. Dat terrein is exclusief voorbehouden voor het gerechtelijk apparaat, zodat er “verwarring” dreigt te ontstaan tussen de taken van politiediensten en die van de inlichtingendiensten.

Die evolutie staat, aan de hand van een reeks concrete dossiers, beschreven in het jongste jaarverslag van het Comité I, het orgaan dat namens het parlement toezicht uitoefent op de werking van de staatsveiligheid en de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV) van het leger.

In het verslag over 2004 signaleert het Comité I opnieuw een reeks disfuncties, die het politieke debat over de rol van de inlichtingendiensten kunnen voeden. De Amerikaanse druk is merkbaar in onderzoeken naar Belgische burgers van wie vermoed wordt dat ze te maken hebben met gevaarlijke vormen van moslimfundamentalisme, zoals de dossiers rond de Antwerpenaar Saïd M’Daouchi (die verdacht wordt van banden met Hamas) en rond het echtpaar Sayadi-Vinck uit Putte (dat verdacht wordt van financiering van Al-Qaeda).

De druk vertaalt zich ook in een sterke toename van het aantal veiligheidsmachtigingen dat de inlichtingendiensten, sinds de aanslagen van 11 september 2001 in de VS, moeten afleveren. Die toename is vooral merkbaar in de Antwerpse haven en in de nucleaire sector.

“De staatsveiligheid verklaarde dat de Amerikaanse vragen om samenwerking na de aanslagen van 11 september sterk in aantal zijn toegenomen”, meldt het jaarrapport. “Bijgevolg zag deze dienst zich genoodzaakt prioriteiten vast te stellen. Vanwege de directie kwam er niet de minste duidelijke richtlijn of strategische keuze met betrekking tot de manier waarop de staatsveiligheid de vele vragen om samenwerking van de Amerikaanse diensten moest verwerken.”

Voorts meent het Comité I dat het “onvermijdelijk” is geworden dat er een wettelijke en deontologische regeling komt die de inlichtingendiensten toelaat bijzondere opsporingstechnieken te gebruiken, zoals het afluisteren van telefoongesprekken, het schaduwen en het gebruik van informanten. “Elke controle op het inwinnen van informatie met behulp van speciale technieken is vandaag moeilijk en onzeker bij gebrek aan een dergelijk wettelijk kader”, waarschuwt het Comité I.

Een strenger wettelijk en reglementair kader zou ook de “onaangepaste” geheimhoudingscultuur van de inlichtingendiensten kunnen veranderen, meent het Comité I. De interne disfuncties die het Comité I vaststelt, zijn immers het gevolg van het feit “dat sommige leden van deze diensten een achterhaalde en ongepaste cultuur van het geheim trouw blijven, die erin bestaat in een gesloten systeem te leven en deze verzuiling met alle mogelijke middelen in stand te houden, soms ten nadele van de dienst zelf en van zijn efficiënte werking”.

Bron » De Morgen

Lid van Comité I Walter De Smedt verontrust over evolutie inlichtingendiensten

In het kader van de internationale oorlog tegen het terrorisme krijgen ook de Belgische politie- en inlichtingendiensten steeds meer instrumenten en bevoegdheden. Alle aandacht gaat naar het efficiënter maken van de veiligheidsdiensten. De rechten van de burgers dreigen in de verdrukking te komen.

Een van de weinige tegenkrachten die weerwerk bieden is het Comité I, dat onder meer de bescherming van de rechten van de burgers als wettelijke opdracht heeft. ‘We moeten zorgen voor het behoud van een democratisch evenwicht tussen doelmatigheid en toelaatbaarheid’, stelt magistraat Walter De Smedt, lid van het Comité I. ‘Zo niet dreigt het gevaar van een politiestaat.’

Waarom trekt u nu aan de alarmbel?

De Smedt: “Als de regering morgen zou vallen over een vanuit ons standpunt ondergeschikt probleem als de splitsing van B-H-V, dreigen een reeks belangrijke wetgevende initiatieven, die de democratische controle op de veiligheidsdiensten moeten versterken, verloren te gaan. Voor het eerst in jaren heeft de regering een aantal van onze adviezen overgenomen.”

“Die adviezen moeten het evenwicht tussen het streven naar doelmatigheid en het streven naar toelaatbaarheid van de door de diensten gebruikte methodes herstellen en de rechten van de burgers beter beschermen. Als de regering valt, verdwijnen al deze wetgevende initiatieven in de prullenbak en wordt de klok tien jaar terug gedraaid.”

Het Comité moet zowel waken over de doelmatigheid van de inlichtingendiensten als over de bescherming van de rechten van de burgers. Zijn dat geen tegenstrijdige opdrachten?

“Klopt. Die dubbele opdracht verplicht ons voortdurend een afweging te maken en te zorgen voor een evenwicht. Dat evenwicht behouden is onze basisfilosofie, we zien het als een essentieel onderdeel in het behoud van de democratische rechtsstaat. We willen die twee opdrachten met elkaar verzoenen en zoeken daarom naar evenwichtige oplossingen. Maar als gevolg van de strijd tegen het terrorisme kreeg doelmatigheid de laatste jaren absolute voorrang in het beleid en zijn er leemten ontstaan in de bescherming van de rechten van de burger.”

Op welke manier is dat evenwicht momenteel verstoord?

“Omdat in het streven naar een grotere doelmatigheid het onafhankelijk toezicht door de rechter is afgebouwd ten voordele van het parket, waar niemand controle over heeft, zelfs de Hoge Raad voor Justitie niet. Concreet vertaalt zich dat bijvoorbeeld in de recente wet Bijzondere Opsporingsmethodes (BOM).”

“Het gevolg van die wet is dat een groot deel van wat de politie doet tijdens een vooronderzoek, niet bij het gerechtelijk dossier wordt gevoegd maar wordt afgeschermd in een vertrouwelijk dossier dat enkel bij het openbaar ministerie blijft. Noch de rechter, noch de verdediging krijgt toegang tot die informatie, zodat de vraag rijst of er nog een eerlijk proces mogelijk is. De verschillende partijen strijden immers niet meer met gelijke wapens.”

“Dat de BOM-wet niet in overeenstemming is met de principes van het Europees Verdrag van de Rechten van Mens is duidelijk geworden door een recent arrest van het Arbitragehof, dat verschillende voorzieningen van de wet heeft vernietigd en een herziening van andere onderdelen in het vooruitzicht heeft gesteld. Volgens het Arbitragehof moet het toezicht op de onderzoeksdaden door een onafhankelijke rechter in ere worden hersteld.”

Krijgen de inlichtingendiensten te veel macht?

“De methodes die de inlichtingendiensten gebruiken moeten wettelijk geregeld worden. In die wettelijke regeling moet duidelijk gemaakt worden wat ze mogen doen en hoe ze het moeten doen. Dat betekent: opnieuw een afweging maken tussen het openbaar belang en het privé-belang.”

“Onder druk van de terrorismedreiging bestaat het gevaar dat alle aandacht naar de doelmatigheid gaat. In Nederland mogen de inlichtingendiensten bijvoorbeeld sinds kort zeer ver gaan en kregen ze nagenoeg volledige politiebevoegdheden. De Nederlandse geheime dienst kan momenteel inkijkoperaties uitvoeren, waarbij ze privé-woningen binnendringen, zonder medeweten van de bewoners, en daar allerhande afluisterapparatuur en camera’s mogen plaatsen.”

In eigen land vraagt de staatsveiligheid om administratieve telefoontaps te mogen doen, zonder opdracht van de onderzoeksrechter en in zaken die niet het voorwerp zijn van een gerechtelijk onderzoek.

“Het is zeer belangrijk om in deze materie het recht op privacy te eerbiedigen en ervoor te zorgen dat dergelijke tapoperaties, die nodig zijn voor terrorismebestrijding, aan strikte voorwaarden worden onderworpen. Er moet ook een daadwerkelijk toezicht bestaan op zulke operaties door een onafhankelijke instantie.”

“Een andere belangrijk punt is de vraag hoe informatie afkomstig van de inlichtingendiensten op een behoorlijke wijze in een strafdossier kan worden gebracht. Tot nu toe kunnen de inlichtingendiensten enkel hun expertise ter beschikking stellen van het gerecht. Wat dat betekent en hoe dat moet gebeuren, is onduidelijk. Momenteel verloopt zo’n procedure informeel, via de taskforces onder leiding van het federaal parket.”

“Het probleem gaf in Nederland al aanleiding tot talrijke vrijspraken, omdat de rechter geen of onvoldoende zicht kreeg op de wijze waarop de inlichtingendiensten aan hun informatie waren geraakt. In de VS heeft de strafrechter de mogelijkheid agenten van de inlichtingendiensten te horen in de raadkamer, in afwezigheid van de advocaten van de verdediging. In Nederland overweegt men om de rechter-commissaris (vergelijkbaar met de Belgische onderzoeksrechter) dezelfde mogelijkheid te geven.”

Een oud zeer is dat de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst ADIV te weinig samenwerken en elkaar beconcurreren. Minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) heeft daarom het nieuwe Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse (Coda) in het leven geroepen. Zal dit het probleem oplossen?

“De grote en herhaalde dysfuncties uit het verleden hadden altijd te maken met het niet doorgeven en zelfs achterhouden van informatie. Na de aanslagen van 11 september 2001 werd in de VS, Groot-Brittannië en Nederland een nieuwe coördinatiedienst opgericht, die de doorstroming van informatie tussen de inlichtingendiensten moet verbeteren. Het Comité I heeft, nog voor 9/11, aangedrongen op eenzelfde maatregel in België. Voor het eerst in jaren heeft de regering ons advies overgenomen.”

“Coda is een orgaan voor de analyse van zwaarwichtige bedreigingen. Het doel is alle bestaande informatie van de verschillende diensten samen te brengen en te zorgen voor één globale analyse ervan. Belangrijk is de voorziene afdwingbaarheid en zelfs sanctioneringsmogelijkheid voor wie informatie opzettelijk achterhoudt. Om dit mogelijk te maken staat Coda onder toezicht van de Comités I en P, wat een garantie betekent voor de rechten van de burger.”

“Het wetsontwerp voor de oprichting van Coda zit nu bij de Raad van State en kan op korte termijn aan het parlement worden voorgelegd. De oprichting van Coda is een historische maatregel, waarmee een einde wordt gemaakt aan de grootste dysfuncties van het verleden.”

Bron » De Morgen