Histoire Funérailles à Ciney d’André Moyen, décédé à l’âge de 93 ans

Les funérailles, célébrées lundi à Ciney, d’André Moyen, décédé mardi dernier à l’âge de 93 ans, ont permis à l’assistance de se souvenir d’une figure de proue de la résistance belge et du renseignement militaire.

Né en Resteigne en 1914, il s’engage très tôt dans la Résistance, pour compte de laquelle il mène, au sein du groupe Athos, de périlleuses missions d’infiltration. Sous les noms de guerre de “capitaine Freddy”, “Le Crocodile”, “Cincinnatus” ou “André de Saint-Michel”, il réussit notamment l’attaque d’un centre de télécommunications allemand à Menuchenet. Avec Fernand Canoot, il créa une fausse force de police, la “speziale polizei” qui mena, au nez et à la barbe des occupants, plusieurs opérations de renseignements ou dirigées contre des collaborateurs.

À l’issue de la guerre, Moyen intègre le contre-espionnage belge, dont il devient le numéro deux. Il effectue des missions au Congo, au Maroc, en Egypte, à Taïwan, à Saigon et en Corée. Il fut impliqué dans la création, en Belgique, des réseaux Gladio, ces cellules dormantes d’agents secrets. L’anticommunisme était l’un des chevaux de bataille de Moyen, réputé être proche des milieux conservateurs et royalistes. Il fut accusé, sans preuve, d’avoir été l’instigateur du meurtre de Julien Lahaut, le député communiste qui cria “vive la république” lors de l’intronisation du roi Baudouin.

André Moyen créa en 1962 la branche belge de Group 4 Securitas. Sur le tard de sa vie, il se lança à nouveau dans le renseignement, multipliant les sorties matamoresques dans de nombreux dossiers judiciaires, dont les tueries du Brabant. Il voyait des communistes partout. Et il n’hésitait pas à faire mener des enquêtes sur des gendarmes, à accuser des journalistes d’être payés par la Sûreté.

Il était proche du baron de Bonvoisin, dont le procès pour les “faux KGB”, auxquels Moyen participa, a – ironie des dates – débuté le jour même de ses funérailles.

Bron » Le Soir

Klaartje Schrijvers doctoreert met een proefschrift op basis van het archief van Walter De Bock

Tijdens de heropbouw van Europa na de Tweede Wereldoorlog reorganiseerde een neoaristocratische elite van rechtse signatuur zich achter de schermen in een kluwen van allianties. Als eerste legde historica Klaartje Schrijvers dat netwerk bloot in haar proefschrift ‘L’Europe sera de droite ou ne sera pas’, waarmee ze onlangs aan de Universiteit Gent promoveerde tot doctor in de nieuwste geschiedenis. Schrijvers baseerde zich in belangrijke mate op het monumentale archief van de onlangs overleden De Morgen-journalist Walter De Bock.

Walter De Bock stierf eind november aan de gevolgen van alzheimer. Een jaar voor zijn dood schonk hij zijn archief, dat dertig jaar onderzoeksjournalistiek omvat, aan de faculteit Geschiedenis van de KU Leuven. Voor het archief toegankelijk werd voor studenten en onderzoekers, mocht voormalig animatiefilmmaakster Klaartje Schrijvers (39) er anderhalf jaar naar hartenlust in wroeten. “Walter had me carte blanche gegeven. Toen ik in januari 2005 voor het eerst bij hem kwam, had ik een lijst bij me van 360 protagonisten over wie ik meer wilde weten. Walter was meteen wild enthousiast. ‘Het is op jouw doctoraat dat mijn archief heeft liggen wachten’, glunderde hij.”

Walter De Bock maakte naam met zijn dossiers over grootschalige corruptie en fraude, illegale wapenhandel en de infiltratie van de georganiseerde misdaad in het zakenleven en de politiek. Daarnaast bracht De Bock tijdens zijn carrière extreem rechts in kaart en onderzocht hij de verwevenheid tussen neonazi’s en ‘fatsoenlijk’ rechts. Het was precies in die laatste branche dat Schrijvers zich op dat moment al twee jaar aan het verdiepen was.

“Ik was in het bezit van parlementaire verslagen en allerlei officiële documenten, maar daar kon ik niets mee doen. Wat ik nodig had waren egodocumenten: losse krabbels van telefoongesprekken, agenda’s, briefwisseling, ledenlijsten van al dan niet obscure organisaties. Dat zat allemaal in het archief van Walter. Ik ben ook op gerechtelijke dossiers gestoten en op documenten van de Staatsveiligheid. Dat is de redding van mijn doctoraat geweest. Walters archief was het enige dat heb ik kunnen raadplegen waarin de anticommunistische actie uitvoerig was opgenomen. Op basis van zijn documenten heb ik een rechts netwerk in kaart kunnen brengen dat nog nooit was ontrafeld.”

Het onderzoek van Schrijvers deed heel wat stof opwaaien. Tijdens haar verdediging midden december kreeg de doctoranda de wind van voren van eminente wetenschappers als Rik Coolsaet en Bruno De Wever, die haar verweten zich bijna uitsluitend te hebben gebaseerd op de “niet geheel onzijdige collectie” van De Bock. Maar, zo gaf Coolsaet toe, “dit proefschrift zal niet te mijden zijn door wie hier later iets over wil schrijven.”

Rudi Van Doorslaer, die samen met Etienne Verhoeyen een boek schreef over de moord op Julien Lahaut, prees het titanenwerk van Schrijvers. “Door het in kaart brengen van een netwerk van rechtse allianties kan de moord op Lahaut op een dieper niveau worden gecontextualiseerd”, klonk het enthousiast.

Een mooi compliment van Rudi Van Doorslaer. Eigenlijk zegt hij dat u voor een stuk hebt meegeschreven aan de Belgische geschiedenis.

Klaartje Schrijvers: “Ik heb althans een bijzonder aspect van onze geschiedenis belicht waar niet naast valt te kijken. Uit mijn onderzoek blijkt dat in de twintigste eeuw allianties hebben gefunctioneerd die Europa te allen prijze rechts wilden maken. Die organisaties hebben buiten de schijnwerpers bestaan, wars van alle andere evoluties in de voorbije eeuw, zoals de emancipatie van de arbeider.”

“Voor alle duidelijkheid: ik heb de moord op Julien Lahaut niet opgelost (onlangs raakte door een Canvasdocumentaire de echte dader bekend). Maar ik heb wel kunnen aantonen waarom de moord al die jaren nooit is opgelost. Het gaat over meer dan een paar royalisten die beslisten Lahaut een kogel door de kop te jagen omdat hij tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn ‘Vive la république’ zou hebben geroepen. Door mijn onderzoek heb ik een ruimere context blootgelegd waarin de moord mogelijk was gemaakt.”

Wat hebt u precies onderzocht in uw doctoraat?

“De ondertitel van mijn proefschrift is: ‘De netwerking van een neoaristocratische elite in de korte twintigste eeuw’. Ik heb figuren bestudeerd die zich in het midden van de voorbije eeuw duidelijk als rechts, autoritair, antidemocratisch, anticommunistisch, ultrakatholiek en royalistisch profileerden. Vanuit die gemeenschappelijke ideologie troffen ze elkaar in diverse organisaties. Daarop heb ik een kluwen van allianties in kaart gebracht die functioneerden tussen 1917 en 1989. Ik noem dat de anticommunistische periode, omdat de protagonisten in de netwerken allemaal anticommunistisch waren. Dat was de belangrijkste drijfveer om allianties aan te gaan.”

“Die neoaristocratische elite bestond enerzijds uit bloedadel, anderzijds uit de hoogopgeleide bourgeoisie en de nouveaux riches. Er zaten ook veel industriëlen en bankiers tussen, net als hoofdredacteurs van rechtse bladen, politici, inlichtingenagenten en juristen. Florimond Damman, een Franstalige Gentenaar, fungeerde als gids van mijn verhaal. Damman was bekend om zijn ‘grands diners européens’, waar elke keer zo’n 200 genodigden op afkwamen, en die hij veelzeggend ‘Charlemagnediners’ had gedoopt. De deelnemers verheerlijkten de christelijke middeleeuwen ten tijde van Karel De Grote.”

“Voor het grote publiek is hij een onbekende, maar Damman had banden met alle organisaties, niet alleen Belgische. Hij was een begenadigd spreker en werd overal uitgenodigd. Daarnaast stichtte hij de AESP, L’Académie Européenne des Sciences Politiques. Dat was een internationale organisatie waarin de rechtse neoaristocratische jetset uit heel Europa was vertegenwoordigd. Ze discussieerden over welke richting de Europese eenmaking uit moest gaan. Via Dammans onwaarschijnlijke contacten kon ik van het ene netwerk naar het andere gaan.”

Wie zat allemaal in die netwerken?

“Te veel mensen om op te noemen. Otto von Habsburg, zoon van de laatste keizer van Oostenrijk-Hongarije, die later een politiek mandaat opnam als Europarlementslid, is misschien de bekendste. Je hebt ook Alfredo Sanchez-Bella, Spaans minister onder het Francoregime, Antoine Pinay, voormalig eerste minister van Frankrijk en Giulio Andreotti, voormalig eerste minister van Italië.”

“In België duiken figuren op als Paul Van Zeeland, Paul Vanden Boeynants en merkwaardig genoeg ook Gaston Eyskens. Die was lid van de AESP en zat ook in het CEDI, het Centre Européen de Documentation et d’Information, dat banden had met Opus Dei en het Vaticaan. Via Andreotti kwam ik zelfs tot de stay-behindnetwerken van na de Tweede Wereldoorlog en de CIA.”

Het ging in ons land om royalisten en nationalisten, die toch nadachten over een supranationaal Europa. Is dat geen paradox?

“De adel was dan wel nationalistisch wanneer het over het koninkrijk ging, maar op zich is de aristocratie altijd internationaal geweest. Hun dynastieën kennen geen grenzen. Bovendien ging het om een Franstalige elite, die haar Belgisch nationalisme combineerde met een verdoken imperialisme. Een eengemaakt Europa moest voor hen als een soort compensatie gelden voor het machtsverlies in de kolonies. Er waren absoluut geen banden met het Vlaams nationalisme. Eigenlijk is het vooral de koningskwestie en de dekolonisatie van Congo die de netwerkvorming van voormalige rechtse verzetslui hebben gevoed.”

“Opvallend genoeg liggen de roots van dat netwerk in de anticommunistische actie tijdens het interbellum. Toen al voelde de adel en een deel van de industriële en financiële elite zich bedreigd door het communisme. Het segment dat ik heb bestudeerd en waarvan vele leden later in het rechtse verzet gingen, was in het interbellum aanhanger van de Nieuwe Orde en zocht onder meer aansluiting bij paramilitaire organisaties.”

“Dat antidemocratische karakter lijkt voldoende om als collaborateur te worden gebrandmerkt, maar het rechtse verzet was naast nationalistisch en royalistisch ook anti-Duits en ultrakatholiek. De leden waren fervent leopoldistisch: ondanks de houding van Leopold III in de Tweede Wereldoorlog sprak het rechtse verzet zich onomwonden uit voor zijn terugkeer na zijn verbanning.”

Was een sterk eengemaakt Europa na de Tweede Wereldoorlog niet vooral een Amerikaanse constructie?

“Europa moest in de jaren vijftig economisch worden heropgebouwd en daar hebben de VS met hun Marshallplan een grote rol in gespeeld, dat klopt. Maar ondertussen waren de regeringen in ballingschap er al over aan het debatteren hoe dat Europa er staatkundig en organisatorisch uit moest zien. Na de oorlog ontstonden behalve de officiële European Movement verschillende ‘Europeïstische’ organisaties die een rechtse koers beoogden. Hun credo was: l’Europe sera de droite ou ne sera pas. Europa moest bovenal de christelijke en westerse waarden incarneren en een machtig bolwerk vormen tegen het communistische gevaar.”

Volgens professor Rik Coolsaet vervulde dat netwerk maar een marginale rol.

“Van de figuren die ik in mijn netwerken heb geïdentificeerd, zoals Otto von Habsburg en Antoine Pinay, kun je toch bezwaarlijk zeggen dat zij politiek marginale figuren waren. Hun werk speelde zich discreet af achter de schermen. Ze hadden niet de behoefte om in de schijnwerpers te staan.”

Maar hebben zij concrete dingen verwezenlijkt?

“Dat is een delicate vraag. Men ontmoette elkaar op diners, meetings en conferenties waar de jetset van Europa samenkwam. Niet op het politieke toneel. Het enige wat je kunt vermoeden, is dat er sprake is geweest van een zekere impact. Maar die impact concreet neergeschreven terugvinden is onmogelijk, net omdat de protagonisten subtiel te werk gingen. Je kunt je wel afvragen of Europa door dat netwerk nu rechts is, of niet links genoeg.”

“Ik ben geen expert van de Europese Unie, maar je kunt er niet onderuit dat extreem rechts in Europa behoorlijk aan terrein wint. Alleen heeft dat niets te maken met de rechtse allianties die ik in kaart heb gebracht. Je kunt bezwaarlijk van het Vlaams Belang zeggen dat het een ‘élite de l’esprit’ is. Beweren dat Europa antidemocratisch is en geen parlementen heeft, is al even grote onzin.”

“Maar je kunt wel zeggen dat Europa de christelijke en westerse waarden die het predikt steeds meer centraal stelt. De christelijke lobby is momenteel een van de sterkste in Europa. Het zou interessant zijn te onderzoeken in hoeverre die lobbygroeperingen mijn rechtse netwerken overlappen.”

Hoe bent u er eigenlijk toe gekomen om dat netwerk in beeld te brengen?

“Ik ben altijd al geïntrigeerd geweest door de moord op Julien Lahaut. De symbiose van royalisme en anticommunisme die in ons land tot een macaber hoogtepunt komt, dat is fascinerend. Etienne Verhoeyen en Rudi Van Doorslaer waren bovendien de eersten die na de moord wezen op het bestaan van anticommunistische netwerken in ons land.”

“Tegelijk was ik in mijn licentiaatsverhandeling tot een min of meer gelijklopende vaststelling gekomen. Tijdens de artsenstaking van 1964 kwam de politieke elite tegenover het artsenkorps te staan, dat de liberale waarden van het beroep wilde vrijwaren van het ‘etatisme’. De overheid was immers gewonnen voor meer inmenging in de sociale zekerheid door de salarissen en het aantal consultaties van de artsen vast te leggen.”

“De staking die daarop volgde, was alleen maar mogelijk omdat de artsen zich organiseerden in syndicale kamers. Daar doken plotseling vroegere verzetslui, ex-kolonialen en figuren uit poujadistische partijen op. Wat deden die mensen opeens in dat verhaal? Toen had ik al een vermoeden van een zekere netwerking.”

Zijn de allianties die u hebt geïdentificeerd vandaag nog actief? Het is nog altijd niet duidelijk hoe de moord op Lahaut is kunnen gebeuren en wie precies de opdracht heeft gegeven.

“We mogen niet in complottheorieën denken. Toch is het best mogelijk dat men als het onderzoek naar de moord op Lahaut wordt heropend de werkelijke opdrachtgevers vindt. En ik sluit niet uit dat in dat geval mijn netwerken opduiken, of dat de daders mijn netwerken op zijn minst kruisen. Maar om dat fatsoenlijk te kunnen onderzoeken moet de archiefwet dringend veranderen. Nog altijd is het voor onderzoekers moeilijk om de anticommunistische actie te bestuderen.”

Hebt u veel weerstand ondervonden bij het vergaren van de informatie?

“Ofwel stoot je op een muur van stilzwijgen door censuur en door de ontoegankelijkheid van de bron, ofwel stoot je op afwezige bronnen. In de archieven van de gerechtelijke politie is bijvoorbeeld nauwelijks iets terug te vinden over anticommunisme, omdat zij voornamelijk de communistische actie viseerden. Bij de Staatsveiligheid ben ik niet eens binnen geraakt, ook niet na herhaaldelijk aandringen en een persoonlijk gesprek.”

“In de National Archives and Records Administration in Washington was er ronduit sprake van censuur. Telkens als ik nog maar in de buurt kwam van anticommunisme, stootte ik op restricted files. Bovendien was de informatie die ik er aantrof niet altijd even accuraat. Het gaat om documenten die verzameld zijn door de CIA, Amerikaanse ambassades, militaire inlichtingendiensten, de State Departement.”

“Ook over België, ja. Maar hun biografische gegevens kloppen niet altijd. Namen zijn fout gespeld, gebeurtenissen fout geïnterpreteerd of uitsluitend door een Amerikaanse bril. Zes weken aan een stuk heb ik daar zes dagen per week alles uitgespit wat ik kon vinden. Gelukkig was het archief van Walter er nog.”

Heeft Walter De Bock nog geweten dat uw doctoraat klaar was?

“Ik heb hem de laatste keer gezien bij de overdracht van zijn archief in november 2006. Paul Huybrechts, die zijn archief inventariseerde, heeft hem een week voor zijn dood nog kunnen zeggen dat het doctoraat af was. Het proefschrift lezen kon hij uiteraard niet meer. Walter was de laatste twee jaren snel achteruit gegaan. Toen ik hem in januari 2005 leerde kennen, kon hij nog uit het blote hoofd dingen ophalen die nuttig waren voor mijn onderzoek. Dat ging op het einde niet meer en daar kon hij heel boos om worden.”

“Ik besef dat ik enorm bevoorrecht ben geweest. Niemand zal ooit nog zo vrij zijn archief kunnen raadplegen. Ik heb het kunnen inkijken op het moment van de overheveling, met de fiat van Walter zelf. Mensen die na mij komen, zullen zich aan de archiefwet moeten houden, of kunnen stuiten op het journalistieke bronnengeheim. Zeker met betrekking tot erg delicate dossiers.”

“Het spreekt voor zich dat mijn onderzoek nooit zo uitgebreid zou zijn geweest zonder het archief van Walter. Het is gemakkelijk om mijn doctoraat op basis daarvan onderuit te halen. Walter had ten slotte een uitgesproken ideologisch profiel en zijn critici gaan ervan uit dat zijn archief op dezelfde manier gekleurd zou zijn. Maar elk archief komt tot stand door selectie. Je zegt toch ook niet van de zuilgebonden archieven zoals het Kadoc en het liberaal archief dat ze niet neutraal zouden zijn.”

Tijdens de lofrede liet uw promotor Gita Deneckere uw vorige carrière als filmmaakster niet onbesproken. Vreemde switch: animatrice wordt doctor in de geschiedenis.

“Tot 2000 heb ik gewerkt als zelfstandig kunstenares. Ik behoor tot een van de laatste lichtingen van Raoul Servais in Gent. Maar het kunstenaarsbestaan is zo onzeker. In 1994 heb ik het filmfestival van Venetië mogen openen met mijn kortfilm, maar het volgende jaar moest je bij wijze van spreken krabben om rond te komen. Ik deed het graag, het was monnikenwerk dat opperste concentratie vereiste. Maar het was tijd voor iets anders.”

“Geschiedenis heeft me altijd geïnteresseerd. Waarom ook niet, dacht ik. Op mijn dertigste ben ik gewoon tussen de eerstejaars les beginnen te volgen. Toen ik met mijn licentiaatsverhandeling grootste onderscheiding behaalde, kwam ik in aanmerking om te doctoreren. Dingen onderzoeken en me verdiepen in informatie heeft altijd in me gezeten. Ik vind het heerlijk om aan iets te beginnen waarvan je niet weet wat de uitkomst zal zijn. Zo wist ik niet dat ik van het rechtse verzet in België zou uitkomen bij een Europees netwerk. Iets van nul kunnen creëren, dat is gewoon fantastisch. Eigenlijk is dat met animatiefilms precies hetzelfde.”

Bron » De Morgen

Een lekker ouderwets echt complot: de moord op Julien Lahaut

Komt er 57 jaar na de feiten dan toch een parlementaire onderzoekscommissie over de moord op Julien Lahaut? De daders opsporen, dat hoeft gelukkig niet meer. De kwestie is waarom justitie in Luik weigerde dat te doen. Nu blijkt dat de moordenaar nog leeft, zou een vraag kunnen worden gesteld: wat maakte u zo zeker dat u hiermee weg zou komen?

Zeer sympathiek, die processie hier, vond hulppastoor Rik Devillé. Het was de zomer van 1974. Ter gelegenheid van het honderdjarige bestaan van hun parochie beeldden inwoners van Essenbeek, deelgemeente van Halle, oude beroepen en klederdrachten uit. Devillé zag herders, boerenmeiden en scharenslijpers.

“En plots, middenin de optocht, een jagersfiguur”, weet hij nog. “Deze man droeg witte handschoenen en hield een pistool vast. En iedereen moest lachen. Ik vroeg aan de mensen rond me: wat voor beroep beeldt hij uit? Er kwamen cryptische antwoorden. Er werd met me gelachen. Ik was dan ook nieuw in dat dorp. Pas achteraf is het me verteld: daar liep de moordenaar van Julien Lahaut.”

Vrijdagavond 18 augustus 1950, rue de la Vecquée, Seraing. De man, klein van gestalte, heeft eerst aangebeld op het nummer 27, waar hij te horen krijgt dat camerade Julien Lahaut hier al een poosje niet meer woont. De man spreekt een wandelaarster aan (geweldige voorbereiding, het moet gezegd) die achteraf zijn fysionomie kan beschrijven en in staat is om zijn Vlaamse accent na te doen. De vrouw ziet hoe een grijze Vanguard de man traagjes volgt en er uit de auto een tweede man komt gestapt, iets groter van gestalte. Ze lopen naar het huis met nummer 65 en bellen aan. Géraldine Lahaut doet open: “C’est pour camerade Lahaut.”

Twee schoten treffen de voorzitter van de Belgische communistische partij even later in het rechteroor, een derde gaat door de onderbuik en is fataal. Twee andere kogels missen doel. De schoten zijn afgevuurd met een Colt .45.

Voor hele generaties was de moord op Lahaut, tot die op André Cools, de meest uitgesproken politieke moord die België ooit kende. Want Lahaut, zo werd aangenomen, had een week eerder bij de eedaflegging van de jonge koning Boudewijn in het parlement “Vive la République!” geroepen. En, fluisterde onze leraar geschiedenis, de daders zijn nooit gevonden.

Deze week was de moordenaar – met verborgen gezicht – te zien in een documentaire van Keerpunt (Canvas). Zijn naam, Eugène Devillé, werd de kijker onthouden, dat was de deal tussen makers en familie. Devillé (86) was niet de leider van de groep, dat was François Goossens, een flamboyante ex-verzetsstrijder uit Halle.

“Hij had me gevraagd mee te gaan om voor zijn veiligheid te zorgen”, aldus het enige nog levende lid van het moordcommando. “Ik moest hem beschermen. Onderweg vroeg hij: ‘Gaan we het samen doen?’ Hij ging een teken geven. Maar hij deed niks, den ambetanterik. Ik heb geschoten, hij heeft enkel bij het weglopen een schot gelost.”

Case solved? Totaal niet. In 1985 al onthulden historici Rudi Van Doorslaer en Erwin Verhoeyen de schuilnaam van Goossens. Ze kregen het niet vaak genoeg herhaald: niet de namen van de daders zijn van belang, wel die van hun eventuele opdrachtgevers.

De twee historici hebben sterke vermoedens dat Goossens niet op eigen initiatief naar Seraing reed. Ze konden de hand leggen op oude onkostenstaten die de in 1979 overleden Goossens naliet. Die lieten zien dat hij na de oorlog opereerde als spion en man voor het vuile werk voor zowel André Moyen als een onbekende organisatie die hij in zijn notities de codenaam VN/H gaf. André Moyen werkte in die tijd voor de militaire veiligheidsdienst SDRA. Hij lag mee aan de basis van het Gladionetwerk, een geheime gewapende groep, paraat om in actie te komen van zodra ‘de Rus’ in aantocht was.

Anders dan de zoon van Goossens in 2003 in een uniek interview met De Morgen beweerde, bleef Moyen altijd ten stelligste betwisten dat de opdracht van hem kon zijn gekomen. “Ik kende Goossens goed, dat klopt”, aldus Moyen (93), enkele jaren terug. “Hij heeft mij het verhaal over de moord in geuren en kleuren verteld. Ik heb dat geheim meer dan vijftig jaar helpen bewaren, dat klopt allemaal. Maar wie mij kent, weet dat ik het in 1950 al een stommiteit heb genoemd.”

“Lahaut, die betekende niks. Hij was partijvoorzitter ja, maar bij de communisten was dat een symbolische functie. Lahaut, dat was een volksmenner, een man van het volk. Dat was niet l’homme de Moscou. Het omleggen van Lahaut was een risico voor onze organisatie. Een onderzoek zou volgen en zou bij ons kunnen uitmonden. Terwijl wij er nu juist alles aan moesten doen om onzichtbaar te blijven.”

Deze week dienden de senatoren Patrick Vankrunkelsven (Open Vld) en Josy Dubie (Ecolo) hun wetsvoorstel in voor de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie. Want 57 jaar later is er wel degelijk nieuws onder de zon. Anders dan gedacht is een van de daders nog in leven en lijkt een van de ooit smalend weggelachen complottheorieën opeens akelig juist.

Op 1 april 1958 werden in een klein en nagenoeg leeg zaaltje van het Brusselse justitiepaleis de debatten geopend in het proces tegen de 34-jarige Emile Delcourt, oplichter, zakelijk avonturier en sigarettensmokkelaar. Delcourt was aan de haal gegaan met 12 miljoen frank van zijn ex-werkgever, de eerbiedwaardige Kardinaal Mercier Stichting.

Bij de aanvang van het proces gaf Delcourt schoorvoetend toe dat hij misschien inderdaad wat creatief was omgesprongen met de boekhouding, maar dat hij nooit verwacht had dat het tot een proces zou komen. Want: “Een deel van de fondsen van de Kardinaal Mercier Stichting is gebruikt om de moord op Lahaut te financieren.”

‘Wat nog?’ leek de rechter te denken. De bisschop, de paus, Hij hemzelve? Jawel, zei Delcourt, en hij noemde meteen ook man en paard: Paul Calmeyn, voorzitter van de stichting en onderpastoor in de Onze-Lieve-Vrouwkerk op de Brusselse Zavel zou enkele dagen voor de aanslag met onder meer André Moyen hebben vergaderd in Café de l’Horloge. Daar zou het hele moordplan zijn ontvouwd. Moyen ontkent niet dat dat soort vergaderingen er in die tijd was, maar blijft erbij dat hij er enkel naartoe ging met pleidooien om Lahaut vooral níét om te leggen.

Pastoor Calmeyn werd nooit ondervraagd. Of liever: kon nooit worden ondervraagd. Hij verdween in de psychiatrie, kreeg wat injecties en bracht tot zijn laatste dag alleen nog wartaal uit. En Delcourt zelf? Die begon manifest foute sporen aan te wijzen, bekloeg zich in de gevangenis over dreigementen aan het adres van zijn kinderen en trok uiteindelijk al zijn verklaringen in.

In hun boek ‘De moord op Lahaut’ laten Van Doorslaer en Verhoeven de Delcourtsaga niet onvermeld. Ze schrijven: ‘Vader Delcourt was een persoonlijke vriend van een van de invloedrijkste personen in Mechelen, kanunnik Leclef, de privésecretaris van kardinaal Van Roey.’ Dan wordt de wereld opeens klein.

Volgens de door Keerpunt verzamelde getuigenissen was monseigneur Leclef de man door wie Goossens enkele dagen na de moord werd ontvangen op het bisschoppelijk paleis in Mechelen. De naam van Leclef duikt ook op in het hoogst bizarre verhaal over de ‘jury’ in het klooster van de paters-conventuelen, in de zomer van 1951. Deze ‘jury’ zou hebben gefungeerd als een soort maffiarechtbank.

Goossens stond er ’terecht’, maar hij niet alleen. Een agent van de Staatsveiligheid, Pierre Potargent, werd ontvoerd, geblinddoekt en in een wagen naar het klooster overgebracht. Met welk gezag de ‘jury’ optrad, daar hebben we het raden naar, maar de locatie geeft wel een impressie, net als het gedrag van Goossens achteraf. Hij voelde zich beschermd door God en de koning.

“Het is simpel”, zegt Moyen. “Goossens pleegde een impulsieve daad. Hij was verbitterd omdat Leopold III troonsafstand deed. Die kreet in het parlement, dat was er te veel aan. Maar Goossens en zijn mannen werkten wel ondergronds voor zowel mijn groep als voor de geheime dienst van het Vaticaan. Die code, VN/H, verwijst naar het Vaticaan. We zaten volop in de Koude Oorlog. Er diende na de moord een afweging te worden gemaakt: Goossens voor de rechter laten brengen of onze anticommunistische netwerken vrijwaren.”

Moord met de pauselijke zegen? Of moord met de pauselijke zegen achteraf? Welke van de twee hypothesen ook de goede is, een cover-up was er hoe dan ook. Nergens is een redelijke verklaring terug te vinden voor de blindheid van de Luikse onderzoeksrechter René Louppe. Op 2 oktober 1950 vindt hij op zijn bureau een uitgebreide nota van de Staatsveiligheid die de aandacht vestigt op François Goossens die ‘… s’est vanté d’avoir participé à l’assasinat de Lahaut Julien.’

Het feit dat de Staatsveiligheid spontaan een zo concrete tip doorspeelt, is op zich al uitzonderlijk. Wat het document nog uitzonderlijker maakt, is dat het is doorgestuurd door de Brusselse procureur-generaal Pholien. Hij is de broer van de toenmalige eerste minister Joseph Pholien, die daags na de moord op de radio de bevolking toesprak: “Niets zal onverlet worden gelaten om de schuldigen op te sporen en te straffen!”

Goossens die loopt op te scheppen over zijn daad, dat strookt met de herinnering van veel bejaarden in Halle. Tegenover zijn echtgenote en zijn kinderen sprak hij de eerste jaren zelden of nooit over Lahaut, maar dat kon veranderen, al na een paar pinten in café Van Snick op de Beestenmarkt. Hier situeert zich ook, zovele decennia later, de ergernis van Eugène Devillé, de echte moordenaar, in Keerpunt: “De Goossens ging dat dan overal rondbazuinen… En allemaal leugens.”

Ze waren dus met z’n vieren: in de ene auto Goossens en Devillé, en in de andere (om een veilige aftocht te garanderen) een broer van Devillé en Aldo H. Goossens vertelde erover op café, de drie anderen ergerden zich vooral dood aan de openhartigheid van de Zot van de Guussens.

Wat maakte hem zo zeker van zijn stuk? Onderzoeksrechter Louppe liet honderden anonieme tips natrekken, de een al waanzinniger dan de ander, maar ondervroeg Goossens nooit. Goossens bestond het om met zijn Vanguard deel te nemen aan rally’s in Francorchamps: de wagen die door ooggetuigen heel nauwkeurig was beschreven. Diezelfde auto werd gebruikt toen Goossens op 27 augustus 1951 ook nog een handtasdiefstal pleegde in Schaarbeek. De hand was die van Frederika Stern, een medewerkster van de Belgische communistische partij. De inhoud: partijdocumenten die achteraf in handen kwam van Moyen.

Halve tot hele speurdersloopbanen zijn opgegaan aan het zoeken naar hét wapen. Goossens’ Colt .45, weten we nu, werd in 1977 door zijn dochter in het kanaal Brussel-Charleroi gegooid. Ook het wapen is alweer een indicatie dat Goossens geen reden zag om wat dan ook te verbergen. “Hij heeft het mij nog getoond op zijn sterfbed, in het ziekenhuis in Herent”, zegt Moyen. “Hij droeg het altijd en overal bij zich, ook daar. Zijn kinderen hebben het na zijn dood gevonden onder zijn hoofdkussen.”

In Essenbeek waren er mensen die wisten dat dit niet hét moordwapen was. “Het echte moordwapen stond als een familiepronkstuk uitgestald op de schoorsteenmantel van een van de Devillés”, zegt een insider van de familie. “En het heeft daar jaren gestaan, tot een eind in de jaren tachtig. Wat er van het wapen geworden is? Niemand die het weet. Er is een inbraak geweest in de woonst van die mensen. Het wapen is gestolen. Wie weet wie er na Lahaut nog mee is vermoord. Het was een mooi wapen, het werd geregeld opgeblonken.”

Stel je voor dat morgen Jean-Marie Dedecker, Bart De Wever of Olivier Maingain werden neergekogeld voor hun woonst. Zij vertegenwoordigen een specifiek electoraat dat niet gek veel kleiner of groter is dan dat van de Belgische KP in 1950. Stel je voor dat de moord nooit werd opgehelderd. Stel je voor dat de daders daar ergens in hun dorp in een carnavalsstoet de draak mee staken. Stel je de reactie voor van de generatie na ons.

Bron » De Morgen

Man bekent moord op Julien Lahaut op Canvas

Een bejaarde man uit Halle zegt in het Canvas-programma Keerpunt dat hij de dodelijke schoten heeft afgevuurd op het communistische Kamerlid Julien Lahaut. De moord op Lahaut is nooit opgelost en is intussen verjaard. De communist Julien Lahaut werd in augustus 1950 doodgeschoten. Zijn moordenaars dachten – ten onrechte – dat hij in de Kamer “Vive la République” had geroepen bij de eedaflegging van koning Boudewijn. De daders zijn nooit gevonden.

Pas in 2002 bleek dat het ging om drie mensen uit Halle. Keerpunt vond nu een vierde dader, ook uit Halle. Die is de echte schutter, zo beweert hij. Tot nu toe werd aangenomen dat oud-verzetstrijder en royalist François Goossens de dodelijke schoten had gelost. Maar volgens de man uit Halle vuurde Goossens enkel een schot af bij het weglopen. Historici vragen zich vooral af wie de opdrachtgevers waren van de moord.

Bron » VRT Nieuws

Het zotte en zorgeloze leven van de moordenaar van Julien Lahaut

Tweeënvijftig jaar lang heette de moord op Julien Lahaut ‘een mysterie’ te zijn. Nu de naam van dader François Goossens bekend is, komen in de gemeente Halle de tongen los: ‘Na een paar pinten begon hij daarover te vertellen.’ En rijzen er plots nog meer vragen. Douglas De Coninck over ‘de zot van de Guussens’.

Jacqueline Schepers (74) heeft het altijd geweten. Ze was vooraan in de twintig, toen. Meer dan eens probeerde hij haar ertoe te overhalen om zijn copilote te worden op een autorally in Francorchamps. “Dan ik antwoordde ik: ‘Kzén ma leven nog nie beu zenne!’ Ja zeg, François heeft twee mensen dood gereden. Drie, zeggen sommigen. En nooit problemen gehad met justitie, hé. Altijd: classé sans suite. Zoals de moord op Lahaut.”

“Hoe het kwam dat ik het wist? Al wie hier in Halle een zekere leeftijd heeft, heeft het altijd geweten. Het volstond om op vrijdagavond naar café Van Snick op de Beestenmarkt te gaan. Dat was zijn stamcafé. Zodra hij een paar pinten op had, begon hij erover: ‘Dat was ik, ikke en niemand anders.’ Of we hem geloofden? Natuurlijk wel. François werd niet voor niets de zot van de Guussens genoemd.”

“François heeft ooit nog de burgerbescherming van Halle opgericht, dat was ook in de jaren vijftig. Hij organiseerde toen een rampoefening. Stak wat autobanden en houten dingen in brand. Hij zou samen met zijn vrienden bewijzen dat ze een brand konden blussen zonder de hulp van de brandweer. Ha, als die toen niet tijdig tussenbeide was gekomen, was heel Halle afgebrand. François zat vol streken. Actie moest er altijd zijn.”

“Hij heeft mij ooit van de weg proberen te rijden”, zegt huidig OCMW-voorzitter in Halle, Roger Roobaert (68). “Dat was in 1970, ten tijde van grote commotie over overloperij in de gemeenteraad. Hij was aanvankelijk bij de CVP, maar naarmate die minder belgicistisch werd, stapte hij over naar de partij van de liberale burgemeester Louis De Greef. Ik was net verkozen als gemeenteraadslid. Hij eiste van mij dat ik overliep naar de PVV. Ik zei nee. ‘Gij móét’, zei nonkel François. Ja, hij was aangetrouwde familie. Toen is hij op een avond achter me aan gereden. Ik kon net op tijd opzij springen. Of wij in die tijd wisten dat hij de moordenaar van Julien Lahaut was? Natuurlijk. Dat wist iedereen hier.”

Voor een moordenaar die de Luikse justitie twaalf jaar lang met man en macht zegt te hebben gezocht, was François Goossens niet bepaald een toonbeeld van discretie. Op 27 september 1950 duikt zijn naam op in een aan het gerechtelijke dossier toegevoegde nota van de staatsveiligheid: ‘… s’est vanté d’avoir participé à l’assasinat de Lahaut Julien’. Zegt te zijn betrokken geweest bij de moord op Lahaut. Kennelijk was Goossens al enkele weken erg loslippig.

De moord op Julien Lahaut is wellicht de zuiverste politieke moord uit de Belgische geschiedenis. Ze vond plaats in de avond van 18 augustus 1950 in Seraing. Terwijl een derde hen opwachtte in een lichtgrijze Vanguard met bruine bovenkant belden in de rue de la Vecquée 65 twee mannen aan ten huize van de 66-jarige voorzitter van de Kommunistische Partij van België (KPB). Nog voor Lahaut in het deurgat verscheen, werd een eerste van vier schoten afgevuurd met een Colt .45, een Amerikaans wapen.

De moord paste overduidelijk in de verhitte sfeer omtrent de Koningskwestie. Spijts een referendum waarin een meerderheid der Belgen zich had uitgesproken voor een terugkeer van de tijdens de Tweede Wereldoorlog van collaboratie beschuldigde Leopold III, had die troonsafstand gedaan ten voordele van zijn net meerderjarig geworden zoon. De vorst hoopte zo de gemoederen te doen bedaren in het Franstalige landsdeel, waar in het referendum de steun veel minder uitgesproken was. Veel leopoldisten, veelal verzetslui uit de oorlog, vonden het een gruwelijk compromis en lieten al weten dat ze het daarbij niet zouden laten.

Op 11 augustus 1950, tijdens de eedaflegging van Boudewijn als nieuwe koning, riep in het parlement iemand ‘Vive la République!’. Hoewel het – naar achteraf bleek – eigenlijk het communistische kamerlid Henri Glineur was die dat had geroepen, schreef de pers de kreet toe aan Lahaut. Dag op dag een week later werd hij neergekogeld.

Twaalf jaar lang zou het Luikse gerecht blijven zoeken. Zonder succes. In 1962 werd het dossier afgesloten, waarna de moord in 1970 dankzij verjaring helemaal straffeloos en vergeten werd. Pas in 1985 werd ze opgehelderd. Niet door justitie maar door de Vlaamse historici Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeyen. In hun boek De moord op Lahaut noemden ze François Goossens, de leider van het trio, niet bij naam. Ze hielden het op ‘Adolphe’, zijn codenaam in het Geheim Leger tijdens de oorlog.

Twee weken geleden kreeg ‘Adolphe’ voor het brede publiek eindelijk een naam. Dankzij VLD-senator Vincent Van Quickenborne, die zich deze zomer in Luik in het vergeelde dossier ging verdiepen en zijn bevindingen toelichtte in De Standaard. “Als je ziet wat dat allemaal heeft losgemaakt, is het gewoon niet te geloven”, zegt senator Q. “Plots blijkt dat in Halle iedereen altijd heeft geweten dat het Goossens was.”

Klopt, zegt Rudi Van Doorslaer, die het pleidooi van Van Quickenborne voor een onderzoekscommissie in het parlement enkel kan onderschrijven: “Ik vind de namen van de daders op zich niet zo belangrijk. De vraag moet zijn: wie gaf de opdracht? Of, anders gesteld: wie zorgde ervoor dat het onderzoek in Luik werd stilgelegd, precies op het moment dat de speurders op het punt stonden de doorbraak te realiseren? Er is onmiskenbaar invloed uitgeoefend. Na al die jaren is nog steeds geen letter weerlegd van wat wij in ons boek schreven: namelijk dat de moordenaars bescherming genoten. Dat er binnen het leger en politiediensten figuren opereerden die nu en dan het vuile werk gingen opknappen en wisten dat ze niets hoefden te vrezen. Wie garandeert ons dat dergelijke mechanismen vandaag niet meer bestaan?”

Zowel in het boek als in de analyse van Van Quickenborne loopt een naam als een rode draad door alle hypothesen: André Moyen. Tien jaar geleden was hij even een bekende Belg door voor een parlementaire onderzoekscommissie (relatief) open te komen getuigen over de Belgische tak van Gladio, het geheime stay behind-netwerk dat in de jaren vijftig met Amerikaanse steun in heel West-Europa werd geïnstalleerd. Een ondergronds burgerleger dat wapens en zendapparatuur had begraven in bossen en moestuinen. Het netwerk wou helemaal klaar zijn voor de dag waarop de Russen Europa zouden binnenvallen…

Dat hem nu al 52 jaar lang een sleutelrol wordt toegedicht bij de moord op Julien Lahaut, daar heeft de inmiddels 88-jarige ex-geheim agent van de militaire inlichtingendienst nooit van wakker gelegen (“hij was per slot van rekening een communist”). Moyen heeft er ook nooit een geheim van gemaakt dat hij al vrij kort na de moord op Lahaut precies wist wie ze had gepleegd.

“Maar wat mij nu heel erg hoog zit”, zegt Moyen in een gesprek met De Morgen, “is dat die Van Kwinkenberg – of hoe heet hij – komt beweren dat ik de moord organiseerde. Ik zal u één ding zeggen. Als ik die moord had georganiseerd, dan had ik ervoor gezorgd dat de daders met het juiste adres op pad waren gegaan. Dat ze niet met hun eigen auto naar Seraing waren gereden, en zeker niet met zo’n opvallende Vanguard. Dat het eerste schot meteen raak was geweest. En dat ze tenminste de juiste hadden neergeknald!”

“Volgens mijn informatie, en daar blijf ik bij, was het niet Lahaut, maar Henri Glineur die ‘Vive la Répuplique!’ riep. Wat een amateurisme. Dan is daar nog het feit dat die Lahaut in 1950 politiek helemaal niets meer voorstelde. Ja, hij was voorzitter van de communistische partij, maar dat was een symbolische functie. Als ik toen een te elimineren rooie had mogen uitkiezen, dan had ik wel iemand anders gekozen (lacht).”

Moyen, schrijven Van Doorslaer en Verhoeyen in 1985, ‘heeft aan een van de auteurs gezegd dat hij wist wie Lahaut vermoord had. Hij wilde enkel kwijt dat het Vlamingen waren, maar wou hun identiteit niet prijsgeven. Zijn woord getrouw heeft hij dat ook niet gedaan.’ Maar tijden veranderen.

Nu wilt u wel alles vertellen?

André Moyen: “De situatie is nu zo’n beetje als met Gladio. De essentie van het geheim is onthuld, nagenoeg alle betrokkenen zijn dood. Dus zie ik geen reden meer om nog te zwijgen. Met de moord zelf heb ik niets te maken. Ik zat in de tweede helft van 1950 maandenlang in Tsjechoslowakije. Maar ik behoor wel tot het kransje van hooguit vijf mensen dat heel snel aan de weet kwam wie het had gedaan en waarom.”

Ga uw gang.

“In november 1950, kort na mijn terugkeer uit Tsjechoslowakije, is François Goossens mij komen opzoeken. Ik kende hem goed, hij beschouwde mij als een van zijn beste vrienden. Hij was net als ik actief geweest in het verzet. Zij het dan op een iets minder georganiseerde manier. François heeft in de oorlog van wel tien verzetsbewegingen deel uitgemaakt. Overal waar hij kwam, volgde er ruzie. Een bevel gehoorzamen, dat kon hij eenvoudigweg niet. Hij was een ongeleid projectiel, une tête brûlée, een heethoofd. En dat is het belachelijke verhaal van de moord op Lahaut. Een impulsieve daad.”

“Waarom hij mij kwam opzoeken? Hij wist dat ik heel veel contacten had bij inlichtingendiensten, politiediensten, de politiek en het hof. Hij was in paniek, zocht steun. Kijk. Als overtuigd royalist is hij op 11 augustus 1950 in het parlement aanwezig. Die kreet weerklinkt. Een seconde later is zijn besluit genomen: ‘Die gaan we doodschieten.’ Hij vertelde me dat hij meteen naar het secretariaat van de Senaat is gelopen om het adres van Lahaut op te snorren. Daarna is hij naar Halle gereden en heeft hij twee kompanen opgetrommeld.”

Maar de moord gebeurde pas een week later.

“Die eerste keer hebben ze de weg niet gevonden. Typisch François: eerst doen en dan nadenken. Een week later zijn ze teruggereden, waarna ze dan weer een poosje hebben moeten zoeken voor ze het huis van Lahaut vonden.”

En toen?

“Là, ils l’ont tué, enfin! François heeft eerst twee keer geschoten. Normaal ga je van één schot met zo’n Colt .45 meteen tegen de grond. Maar Lahaut, zo vertelde hij me, was een taaie. ‘Je had dat moeten zien’, zei hij me, ‘die vent kroop weer overeind.’ Toen heeft een van die twee anderen het fatale schot afgevuurd. Hij heeft Lahaut in de buik geraakt en dan nog eens geschoten. Dat derde schot was het dodelijke.”

Wie waren die twee anderen?

“Twee mensen uit zijn groepje uit Halle. Een van die twee was de zoon van de toenmalige burgemeester van Halle, afkomstig uit Essenbeek. De familienaam wil me nu niet direct te binnen schieten, maar…”

De burgemeester heette toen Jan-Nikolaas Devillé.

“Ja, die was het. Zijn zonen zaten bij dat groepje van François. In feite waren zij figuranten hoor, meelopers. Het initiatief kwam van François. Hun namen hebben trouwens weinig belang. Ze zijn allebei ook al dood. De een is een jaar of tien geleden gestorven, de ander vier jaar geleden. En Goossens zelf is al dood sinds 1977. Als ik me niet vergis, zijn alle betrokkenen inmiddels dood, behalve ik dan, voor zover men mij kan zien beschouwen als een betrokkene.”

In feite was niet Goossens maar een van zijn twee handelangers de moordenaar?

“Puur juridisch bekeken wel, ja. Maar ook dat heeft vandaag niet veel belang mee, zeker?”

Volgens u was er geen opdrachtgever?

“Nee, toen hij bij mij voor de deur stond, was dat met de bedoeling om zich ‘in te dekken’. Hij wou dat ik mensen zou aanspreken om hem retroactief ‘de opdracht te geven’ om Lahaut te vermoorden. Dat ik via mijn contacten her en der politie en justitie zou laten weten dat ik erachter zat met Athos (een geheime inlichtingendienst uit de oorlog dat zich nadien onder leiding van Moyen specialiseerde in het opsporen van communisten, ddc). Hij had eerder al hetzelfde geprobeerd bij Auguste Roeseler van de inlichtingendienst van het Vaticaan in België.”

Hij hoopte de zegen te krijgen van de paus?

“Zoiets ja. Nu, François heeft ook jarenlang inlichtingen verzameld voor die Roeseler, zo gek bekeken was dat dus niet. In elk geval heeft die Roeseler toen een geestelijke op hem afgestuurd, Pierre Potargent. Die heeft toen – en dat moet in oktober of november 1950 zijn geweest – een jury belegd in het klooster van de minderbroeders conventuelen in Halle.”

Wat is een ‘jury’?

“Kent u dat niet? Dat is een oude traditie binnen inlichtingendiensten, die nu trouwens nog steeds bestaat. Een geheim agent heeft iets heel grondig mispeuterd, een moord bijvoorbeeld, maar kan niet voor het gerecht worden gebracht. Want dan bestaat het risico dat het hele netwerk wordt ontmaskerd. Dus wordt er binnen het netwerk een soort van ‘raad van wijzen’ bijeen geroepen, zoals bij de maffia. Dat was de reden waarom François zo in paniek was. Zo’n jury kan besluiten om een kogel door je knie te jagen. Of erger: een doodsvonnis uit te spreken.”

En dat gebeurde allemaal in een klooster in Halle?

“Zeker, en er is daar meer dan één bijeenkomst geweest, want ook ik ben daar naartoe moeten gaan. Ze wilden van mij heel precies weten wat François me had verteld en aan wie nog. De sfeer stond me niet aan en ik weet niet hoe het is afgelopen. Goed, blijkbaar, want François heeft nog jaren lang en gelukkig geleefd.”

Waar situeerde u hem politiek?

“In elk geval niet in de hoek van extreem-rechts, zoals nu wordt verkondigd. François leunde aan bij de JOC (la Jeunesse Ouvrière Chrétienne, ddc), de jongerenafdeling van de Franstalige christelijke arbeidersbeweging. Die lui waren nogal links. Ik heb François dan ook altijd gezien als een trotskist.”

Julien Lahaut is vermoord door een trotskist?

“Hij sprak in elk geval zoals de trotskisten. Die hebben een eigen terminologie. Ik heb me daar in de loop der jaren in gespecialiseerd. Nu, het heeft geen belang hoor. Het punt is: deze moord was het werk van een stel gekken. Een stel impulsieve gekken.”

Als u dit al die tijd wist, waarom hebt u dan niets gezegd?

“Ik heb het wel gezegd. Op mijn manier. Ik was in die tijd geheim agent, had overal discrete contacten. Die wenste ik ook discreet te houden. Dus heb ik een aantal mensen ingelicht. Ik heb erover gesproken met Fernard Beaurir, kort voordat die aan het hoofd kwam te staan van de rijkswacht. En met Jacques Pirenne, de kabinetschef en raadgever van koning Leopold III. Ik liet het aan hun wijze oordeel over wat er met de informatie moest gebeuren.”

“Er is toen een heel gedoe geweest met Kamiel, de zoon van François. Die had inmiddels carrière gemaakt bij het leger. Hij was F16-piloot geweest en maakte op het eind van zijn loopbaan als generaal bij de luchtmacht deel uit van de generale staf. Hij stond eind jaren zeventig op de lijst van gegadigden voor de functie van militair attaché van koning Boudewijn. Normaal zou hij dat ook geworden zijn. Tot ze er in Laken achter kwamen dat hij de zoon was van de moordenaar van Lahaut.”

Dus het hof wist al die jaren wie de moordenaar was?

“Laat ons zeggen dat ik het als mijn plicht zag om Pirenne te verwittigen voor het risico dat dit ooit aan het licht zou komen. Ik vond het jammer voor Kamiel, want hij was een schitterende militair.”

Als Goossens een geïsoleerde gek was, wat kan justitie dan hebben belet om hem te vervolgen?

“Ik veronderstel dat het allemaal erg politiek gevoelig lag in die tijd. François Goossens was namelijk ook de man die in 1946 in Diksmuide de IJzertoren heeft opgeblazen.”

U zegt?

“Ja, dat is hij me toen ook komen vertellen: ‘Wij hebben de IJzertoren opgeblazen.’ Ik was niet verbaasd. Die vent was gek. Hij was tot alles in staat. Ik krijg het niet vaak genoeg gezegd.”

Er zijn redenen om het relaas van André Moyen alvast niet in zijn totaliteit als objectieve geschiedschrijving te beschouwen. Het feit dat Goossens een trotskist en een geïsoleerde gek zou zijn geweest, wordt door zoon Joseph Goossens sterk betwist: “Is Moyen seniel aan het het worden of zo?” Volgens Goossens junior kwam de opdracht “van Moyen zelf”.

Pierre Potargent stond in de jaren vijftig niet echt bekend als een geestelijke. Hij werkte eind jaren veertig als kabinetslid voor een aantal katholieke ministers en stond aan het hoofd van een anticommunistisch inlichtingennet dat werd gepatroneerd door de staatsveiligheid. “Ik geloof niet van Moyen de opdracht gaf”, zegt Van Doorslaer. “Men zou boven hem moeten kunnen zoeken. Wij hebben Moyen altijd gezien als een verbitterd man die op zeker ogenblik door zijn broodheren in de steek is gelaten.”

In hun boek toonden Van Doorslaer en Verhoeyen ook op overtuigende wijze aan dat Goossens, hoe gek en onbezonnen die zich ook voordeed, in de periode rond 1949 nog een andere opdrachtgever had dan het Athos-netwerk van Moyen. Ze legden de hand op onkostenstaten die hij inleverde bij een clandestiene en nooit geïdentificeerde organisatie die er nochtans warmpjes leek in te zitten.

Volgens zijn declaratie voor de maand juni 1949 legde de ‘zot van de Guussens’ toen met zijn Vanguard een kleine 1.500 kilometer af en rekende hij voor die maand alleen 12.350 frank aan voor het afleveren van een revolver en een clandestiene radiozender. Vermoedelijk was hij toen ook van zijn kant volop bezig met het logistiek uitrusten van een stay behind-netwerk. Ook zoon Joseph heeft geen idee wie daarachter kan hebben gezeten, maar zegt hij: “Wat ik mij van die periode herinner, was dat mijn pa in Brussel regelmatige de Amerikaanse ambassade binnenreed. Ik zat op de achterbank. Hij hoefde geen legitimatie te laten zien. Ze kenden hem daar.”

De CIA? Dat is, in één woord, de overtuiging van Roger Roobaert, aangetrouwd familielid. Roobaerts moeder was tevens de moeder van de bruid van Kamiel Goossens. “We vormden daarvoor eigenlijk al één grote familie”, zegt de Halse OCMW-voorzitter. “Ik weet eigenlijk niet precies meer vanaf wanneer ik hem ben beginnen aanspreken als nonkel François. De banden liepen via onze turnkring en zo. We gingen vaak samen op vakantie. Naar zee en naar Diksmuide. Achteraf bekeken is dat absurd, want nonkel François haatte flaminganten.”

“Maar ja, ik was toen twaalf jaar oud en had geen idee wat de grote mensen zo interessant konden vinden aan dat vlaggengezwaai. Nu wel natuurlijk. Nonkel François liep rond die toren, begon met passen de omvang te meten en het volume ervan te berekenen. Hij nam foto’s. Of hij die toren heeft opgeblazen? Dat is in elk geval wat al die jaren binnen de familie met de grootst mogelijke stelligheid werd verteld. En ook daar weer hing zo’n sfeer rond van: da’s ons geheimpje, niet voortvertellen.”

“Ik ben er zeker van dat nonkel François dat heeft gedaan. Die ging om met wapens en explosieven zoals u en ik met pen en papier. Probleem? ‘Oh, dan schiet ik die wel even dood.’ Zo zat hij in elkaar. Waarom denkt u dat iedereen hier in Halle wist dat hij Lahaut had vermoord, maar niemand naar het gerecht stapte? Angst, pure angst. Het had ook geen zin om naar justitie te stappen. ‘Ik ben intouchable’, zei hij altijd, ‘ik word gesteund door kerk en staat’. Hij heeft niet twee maar drie mensen doodgereden met die zogenaamd jarenlang door het gerecht tevergeefs gezochte Vanguard. Drie. Hij reed overal en altijd veel te snel en graaide nu en dan een voetganger of een fietser mee. In de jaren zestig lag men daar nog niet zo erg van wakker als nu. Maar telkens weer werd de zaak geseponeerd. Dat is te verifiëren.”

Een foto van het huwelijk van zoon Kamiel Goossens biedt volgens Roobaert een deel van de verklaring voor het feit dat nonkel François zich nergens zorgen over hoefde te maken. “Er staan drie mensen in uniform op. Zijn vader was commandant geweest bij de rijkswacht in Halle, zijn schoonbroer was kolonel bij de rijkswacht en zijn zoon Kamiel schopte het tot generaal. Dat was een militaire familie. Nu, hij zei dat ook, heel open: ‘Ik geniet hoge bescherming door kerk en staat.’ Altijd weer. Zelf kwam François Goossens aan de kost als verzekeringsmakelaar, nadat hij in de jaren veertig als arbeider bij de Forges de Clabecq in Tubeke had gewerkt.

Jacqueline Schepers herinnert zich de beginjaren van het verzekeringskantoortje nog goed: “Als je een verkeersboete had, dan ging je daar naartoe, en dan verdween die.” De in de jaren veertig door half Halle begeerde vrouw kan zo de hele vriendenkring van François Goossens opnoemen. De zonen van de latere burgemeester Devillé, Jean Peeters, die voor de stad Halle ging werken als ceremoniemeester. “Die was ook een beetje zot en ook zo impulsief. Hij liep op feestdagen rond met 120 medailles waarvan niemand wist waar ze vandaan kwamen (lacht).”

Die Jean Peeters, eveneens overleden, kreeg heel wat aandacht in het boek van Van Doorslaer en Verhoeyen. Het was hij die ervoor zorgde dat het “groepje van Goossens” in 1949 als een gewapende ordedienst tussen het publiek ging staan bij het eerste bezoek van prinses Joséphine-Charlotte aan Brussel. Naast uitstekende contacten aan het hof had Peeters er ook met het bisdom in Mechelen, waar hij een rechtstreekse lijn had met monseigneur Leclef, de privé-secretaris van kardinaal Van Roey. “Wat wij denken”, zegt Van Doorslaer, “is dat zowel Peeters als Goossens naar buitenuit het imago van zotten cultiveerden. Als zij werkelijk zo gek en onbezonnen waren als zij zich tegenover de mensen in Halle voordeden, rijst toch de vraag waarom justitie hen niet heeft aangepakt.”

Heeft uw oom dan nooit tussen pot en pint dan nooit gezegd wie hem beschermde?

Roger Roobaert: “Niet met zoveel woorden. Af en toe eens een toespeling op de CIA. En binnen de familie werd ook verteld dat het moordwapen de ochtend voor de moord is aangeleverd vanuit het bisdom in Mechelen. Dat klinkt misschien te gek om los te lopen, maar veel van de vergaderingen van nonkel François en zijn kornuiten vonden eveneens plaat in een klooster, hier in Halle. Daar hebben ze de wapens na de aanslag op Lahaut ook verstopt.”

Naar die wapens is jarenlang intensief gezocht.

“Wel, ze lagen in de paterskerk van de minderbroeders-conventuelen, hier in Halle. De vrouw van François was daar als leek en geestelijke in de derde orde lange tijd moeder-overste. Ik weet niet of dat allemaal waar is, ik kan alleen herhalen wat er binnen de familie werd gezegd. Herinnert u zich dat boek van Van Doorslaer en Verhoeyen? Hoewel zij Goossens niet bij naam noemen, staat zijn foto wel op de kaft afgebeeld, met een zwart bandje over zijn ogen, achter het stuur van zijn beruchte Vanguard. Op die foto ziet u ook een man naast de auto staan. Wel, dat was mijn vader, die deel uitmaakte van het groepje. Als het een beetje had tegen gezeten, had nonkel François hem aangesproken om mee naar Seraing te rijden.

“Waar ik toe wil komen is: ik weet niet wat er klopt van die verhalen binnen onze familie. Ik herinner me wel dat de moord op Lahaut destijds ongeveer dezelfde weerklank had als die op Pim Fortuyn, onlangs. Ons, brave burgers, werd verteld dat het gerecht met man en macht aan het zoeken was naar die Vanguard. Je zou dus veronderstellen dat de eigenaar van die Vanguard zich met die wagen niet meer in het openbaar zou durven te vertonen. Wat was nu de realiteit? Nonkel François werd in de jaren vijftig een van de vaste piloten van Vanguard tijdens races op het circuit van Francorchamps. Hij reed als een gek rond met die auto, beleefde het ene verkeersongeval na het andere… Maar hij maakte zich op geen enkel moment zorgen.”

‘Ik kan u verzekeren”, prevelt de bejaarde pater Paks, “dat in ons klooster geen wapens verborgen liggen”. De hoogbejaarde conventueel bewoont het klooster sinds 1958 en heeft vroeger wel “horen spreken” van die gekke François Goossens. En dat is het dan. “Dat was voor mijn tijd.” Er leven buiten hem nog vier andere bejaarde geestelijken in het klooster, maar die kwamen na hem en hebben evenmin ooit een anticommunistisch wapenarsenaal opgemerkt.

“Eigenlijk”, zucht Roger Roobaert, “zou men in de kerk moeten zoeken naar verborgen holtes en zo, maar laat ons dat toch maar niet gaan doen.”

Bron » De Morgen