Nihoul eist 250.000 euro van Marc Verwilghen

Voor de burgerlijke rechtbank in Brugge hebben de partijen in het geschil tussen Michel Nihoul en Marc Verwilghen zich akkoord verklaard om hun zaak te pleiten voor de Brusselse burgerlijke rechtbank. Nihoul eist 250.000 euro schadevergoeding van Open Vld-politicus Marc Verwilghen. Aanleiding zijn uitspraken van Verwilghen over Nihoul in het kader van het Dutroux-dossier.

Nihoul spreekt van eerroof gezien hij door het Hof van Assisen is vrijgesproken voor een aantal tenlasteleggingen. Nihoul diende in 1999 al een identieke klacht neer voor de burgerlijke rechtbank in Brussel. “Toen woonde Marc Verwilghen daar nog”, lichtte Michel Nihoul vandaag toe. Alle partijen gingen nu akkoord dat de zaak in Brugge wordt stopgezet om in Brussel voort te gaan. De rechter zal op 6 oktober vonnissen. Het dossier in Brugge wordt dan gesloten.

Bron » De Morgen

Rechtszaak Nihoul tegen Verwilghen gestart

Voor de rechtbank in Brugge is de rechtszaak tussen Michel Nihoul en federaal minister van Economie Marc Verwilghen ingeleid. Nihoul is een van de veroordeelden in de zaak-Dutroux. Hij voelt zich beledigd door bepaalde passages in het boek van de minister. Volgens Nihoul heeft Verwilghen hem in zijn boek “Achter de schermen van de zaak-Dutroux'” beledigd.

Verwilghen schreef dat Nihoul zonder twijfel een oplichter is. Marc Verwilghen was voorzitter van de commissie-Dutroux. Michel Nihoul was zelf niet op de zitting in Brugge aanwezig. Hij eist een schadevergoeding van 250.000 euro. De pleidooien starten volgend jaar in september.

Bron » VRT Nieuws

Nihoul daagt Verwilghen voor burgerlijke rechtbank

Michel Nihoul, die ooit beschouwd werd als de spin in het web van de zaak-Dutroux, vraagt op 19 november voor de burgerlijke rechtbank van Brugge 250.000 euro schadevergoeding van Marc Verwilghen. Nihoul verwijt Verwilghen uitspraken die de huidige minister van Economie over hem deed in zijn boek Achter de schermen van de zaak-Dutroux.

Marc Verwilghen, toen kamerlid, werd in 1997 gebombardeerd tot voorzitter van de commissie-Dutroux die de tekortkomingen van de politie en de magistratuur in het onderzoek naar de bende-Dutroux moest bloot leggen.

Vlak na de besluiten publiceerde Verwilghen een boek dat hij liet schrijven door de toenmalige Humo-journalisten Danny Ilegems en Raf Sauviller. In het boek zegt Verwilghen onder meer: “Nihoul is zonder de minste twijfel een oplichter maar hij is ook iemand die zich heeft beziggehouden met zowat alles waar geld aan te verdienen was: autohandel, drugshandel, mensenhandel, kinderhandel… Als het maar opbracht.”

In die tijd waren velen ervan overtuigd dat Marc Dutroux kinderen roofde op bestelling van Michel Nihoul die de kinderen dan ter beschikking gesteld zou hebben van ‘hooggeplaatsten’. Elders in het boek zegt Verwilghen: “We voelden tijdens onze onderzoeken naar Dutroux en Nihoul dat er meer aan de hand was geweest dan louter incompetentie en domheid. We zagen dat er dingen niet klopten. Je moest blind en doof zijn om dat niet te merken.” Daarmee suggereerde Verwilghen dat gerecht en politie Dutroux de hand boven het hoofd hadden gehouden.

Het gerechtelijk onderzoek heeft Marc Verwilghen echter ongelijk gegeven. Er werd geen spoor van bescherming gevonden. Michel Nihoul, een geboren oplichter, werd in juni 2004 voor het hof van assisen van Aarlen vrijgesproken voor de betrokkenheid bij de ontvoering van kinderen. Hij werd wel veroordeeld tot vijf jaar cel voor drugshandel. Ondertussen is hij al een tijdlang weer op vrije voeten.

Nihoul daagt Verwilghen voor de rechter voor zijn uitspraken. “Verwilghen heeft me zonder bewijzen zwart gemaakt en beschuldigd van feiten waar ik niets mee te maken had”, zegt Nihoul. “Na Verwilghen ga ik ook nog een aantal journalisten vervolgen en Regina Louf, alias getuige X1, die ook onzin heeft verteld.”

Bron » Het Nieuwsblad

Verdediging Dutroux vraagt Marc Verwilghen als getuige

De verdediging van Marc Dutroux heeft vanmorgen, bij het begin van de zitting voor het assisenhof van Aarlen, opnieuw gevraagd dat minister Marc Verwilghen als gewezen voorzitter van de parlementaire onderzoekscommissie-Dutroux zou worden opgeroepen als getuige voor het assisenhof. Het hof zal hierover vandaag of morgen een beslissing nemen.

Volgens Dutroux’ advocaat Xavier Magnée zit er een tegenstrijdigheid in de recente getuigenissen van onderzoeksrechter Connerotte enerzijds en de drie speurders-coördinatoren anderzijds over de bijzondere veiligheidsmaatregelen die bij de start van het onderzoek getroffen werden voor Connerotte en procureur Michel Bourlet.

Enkel Verwilghen kon, als voorzitter die ook de debatten van de commissie achter gesloten deuren heeft meegemaakt, hierover klaarheid scheppen, vond Magnée.

De advocaten van de beschuldigden Michel Lelièvre en Michel Nihoul sloten zich bij de vraag van Magnée aan. Clément de Cléty, advocaat van Nihoul: “Ook de onderzoeksrechter heeft Verwilghen onder eed gehoord. Zijn getuigenis moet dus wel van belang zijn”.

Gevaarlijk precedent

Het openbaar ministerie en de burgerlijke partijen vonden dit verzoek een gevaarlijk precedent. Advocaat-generaal Andries: “Er is geen tegenstrijdigheid tussen beide verklaringen. Mijnheer Connerotte heeft enkel melding gemaakt van wat een persoon hem is komen zeggen, niet van zijn persoonlijke overtuiging. Bovendien zal de getuigenis van mijnheer Verwilghen de jury niet kunnen helpen bij het beantwoorden van de schuldvragen die hem gesteld zullen worden.”

“We hebben gewaarschuwd voor mistgordijnen van de verdediging, wel hier begint het!”, zei meester Rivière, de raadsman van de moeder van Sabine Dardenne. Waarop de advocaat van Laetitia Delhez, Meester Beauthier, instemde met: “De feiten, niets dan de feiten, alstublieft mijnheer de voorzitter!”

Langlois

Na een kort debat over dit verzoek werd het getuigenverhoor van onderzoeksrechter Jacques Langlois voortgezet. Langlois probeerde te antwoorden op de vragen waar, om hoe laat en hoe de meisjes Julie en Melissa ontvoerd zijn in Grâce-Hollogne op 24 juni 1995. Hij gaf meteen toe dat er weinig elementen in het strafdossier zitten om op de vraag te antwoorden wie de meisjes ontvoerd heeft.

Marc Dutroux is er altijd van verdacht geworden. De lijken zijn nabij het huis van Michelle Martin in Sars-la-Buissière gevonden en het staat zo goed al vast dat de meisjes hebben opgesloten gezeten in Marcinelle. Verder is er echter enkel de getuigenis van de bejaarde vrouw die de meisjes in een auto zag stappen en de verklaringen van de verdachten.

Langlois somde eerst de wisselende verklaringen van Marc Dutroux op. De ene keer zei hij dat het Michel Lelièvre met Bernard Weinstein (die later vermoord werd) geweest waren en dat ze de meisjes bij hem thuis hadden afgezet, de andere keer dat Lelièvre het alleen gedaan had. Michelle Martin wijzigde haar verklaringen echter nooit. Zij beweerde steeds dat Dutroux de ontvoering met Weinstein gepleegd had, maar dat dat niet vooraf gepland was.

Vraag is ook met welke auto de ontvoering gepleegd werd. Ook daarover bijzonder weinig elementen in het dossier. Weinstein beschikte toen over een gestolen Ford Fiesta, maar de getuige zei dat de meisjes in een vierdeurs hebben plaatsgenomen.

Kelder

Aan de hand van foto’s en een videomontage van de wedersamenstelling gaf Langlois vervolgens een beeld van de opsluiting van Julie en Mélissa in de kelder van Marcinelle. Hij ging vooral in op de rol van Michelle Martin tijdens de gevangenneming van Marc Dutroux van 6 december 1995 tot 20 maart 1996. Martin ging in die periode verschillende keren naar de kelder in Marcinelle, maar durfde maar één keer de zware betonnen deur van de kooi te openen om er twee zakken met eten en een voorraad water achter deponeren.

Martin beweert dat bij dat manoeuvre de deur, die opgehangen is aan een systeem met rails, uit haar hengsels is gevallen. Ze beweert de zware deur weer voor het deurgat geplaatst te hebben zonder dat ze de kinderen gehoord heeft. Als dat klopt, hadden de kinderen toen wellicht al het bewustzijn verloren of waren ze niet in de kelder.

Bron » De Standaard

Commissie-Dutroux richt spots op slachtoffers

Tijdens zijn verklaring voor de onderzoekscommissie-Dutroux gaf de toenmalige minister van Justitie, Stefaan De Clerck, met één West-Vlaamse uitdrukking haarscherp aan waarom de politiemensen en magistraten gefaald hadden in het onderzoek naar de ontvoeringen van minderjarigen. “Elk werkt op zijne vierkante meter.” Iedereen deed wat min of meer van hem werd verwacht, maar niemand bekommerde zich om het eindresultaat. Gaat het er bij de Belgische politie en justitie vandaag anders aan toe? Wat is er van al de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie geworden?

AlS slachtoffer van een misdrijf liep je vóór 1996 vaak met het hoofd tegen de muur. De behandeling van de ouders van de verdwenen Julie en Melissa door de afstandelijke onderzoeksrechter Martine Doutrèwe spreekt boekdelen. De hooghartige magistrate nam na de aangifte van de verdwijningen weinig initiatief en ging enkele dagen later gewoon met vakantie. Ze lichtte de ouders niet in over de voortgang van het onderzoek. En toen de kinderen uit de tuin van Dutroux werden opgegraven, weigerde ze de ouders een laatste bezoek. Toch allemaal zaken die volgens de parlementaire onderzoekscommissie “elementair” zijn.

Het toenmalige commissielid Renaat Landuyt (SP.A) herinnert zich nog levendig de getuigenis van Martine Doutrèwe voor de commissie. “Ze zei dat ze, naast de verdwijning van Julie en Melissa, nog andere zaken moest behandelen, zoals moordzaken. En dat op moord een hogere straf stond dan op ontvoering. Niet het menselijk leven was de maatstaf voor het belang van een onderzoek, wel de strafmaat.”

Vandaag wordt de verdwijning van een minderjarige meteen ernstig genomen. Ouders worden op de hoogte gehouden van het onderzoek, kunnen zelfs suggesties doen aan de speurders, worden niet langer wandelen gestuurd zoals destijds de Russo’s en de Lejeunes, de Marchals en de Lambrecksen. De wet-Franchimont, van 1998, heeft slachtoffers van misdrijven heel wat rechten toegekend: inzage in en kopie van het strafdossier, de mogelijkheid om bijkomende onderzoeksdaden te vragen, inspraak ook bij de vervroegde invrijheidstelling van de dader.

Het slachtoffer is niet langer de grote onbekende in een strafonderzoek maar neemt een evenwaardige positie in naast de dader, in die mate zelfs dat juristen zich zorgen maken. De rechten van slachtoffers zijn doorgeschoten, wordt wel eens gezegd. De onderzoeksrechter wordt soms overstelpt door vragen van slachtoffers of hun nabestaanden, zodat zijn onderzoek er langer door aansleept. Vooral de mogelijkheid om “waar mogelijk te helpen bij het onderzoek” baart sommigen zorgen. Elke deur die een slachtoffer openzet, moet de onderzoeksrechter sluiten. Doet hij dat niet, dan dreigt de beschuldiging dat hij niet “tot op het bot gaat” en meewerkt aan een doofpotoperatie.

De politiediensten en de parketten hebben na 1996 het slachtoffer “ontdekt”. De affaire-Dutroux heeft in dit domein haar effect niet gemist. Ook de aanbevelingen van de onderzoekscommissie over de noodzakelijke reorganisatie van de Belgische politie zijn gerealiseerd, zij het dat Dutroux hiervoor eerst in 1998 moest ontsnappen.

Pas met de Octopus-akkoorden verdween de laatste weerstand tegen de opheffing van de drie met elkaar concurrerende politiediensten: rijkswacht, gerechtelijke en gemeentelijke politie. De politiehervorming heeft nog lang niet overal tot de gewenste verbetering in de dienstverlening geleid, maar is zonder twijfel revolutionair te noemen. Commissielid Landuyt: “Het onderscheid tussen rijkswacht en politie wordt stilaan voer voor de les geschiedenis. Als de politiemensen straks hun nieuw uniform krijgen, ziet zelfs de oplettende waarnemer geen verschil meer.”

Anders is het gesteld met de verwachte hervormingen van de gerechtelijke organisatie. De onderzoeksrechter is nog vaak die alleen opererende magistraat die “op zijne vierkante meter” elk jaar honderden dossiers moet afhandelen, vaak enkel geassisteerd door een griffier. De gerechtelijke achterstand is in grote strafzaken en burgerlijke zaken niet noemenswaardig verminderd. En de informatisering van de Belgische justitie blijft een puinhoop.

Het beeld dat overblijft is dat, in tegenstelling tot wat de commissie-Dutroux verhoopte, de politie een reuzensprong voorwaarts heeft gemaakt, maar de justitie achterop hinkt. Een deel van de rechters redeneerde: Kop in kas, het zal wel overwaaien. Tot vandaag blijft bijvoorbeeld een externe controle op het functioneren van magistraten uit.

De veiligheidsadviseur van premier Guy Verhofstadt, Brice De Ruyver, was expert van de onderzoekscommissie naar de vermoorde meisjes. Hoewel de Gentse hoogleraar strafrecht zijn kritiek op het gerecht zelden onder stoelen of banken steekt, kijkt hij optimistisch aan tegen de veranderingen in de rechterlijke wereld.

“De tijd van de defensieve reacties bij de magistratuur is naar mijn aanvoelen voorbij. Maar je kunt natuurlijk niet in enkele jaren rechttrekken wat gedurende decennia schromelijk is verwaarloosd. Dat vergt kolossale inspanningen. Justitie is nog niet die performante organisatie die werkt volgens de inzichten van modern management, maar de instroom van een nieuwe generatie rechters wettigt de hoop dat het zal beteren.”

“Iedereen, van hoog tot laag, is enthousiast over die generatie – die niet langer politiek is benoemd, maar op grond van haar capaciteiten. We moeten nu wachten tot die lichting doorstoot tot de verantwoordelijke functies. Dat neemt enige tijd in beslag, en helaas is ons dat niet gegund. Het vertrouwen van de bevolking in de justitie blijft beangstigend laag. De meerwaarde van de veranderingen moet snel zichtbaar worden.”

Dat de hervormingen bij het gerecht langer op zich laten wachten, is volgens De Ruyver niet enkel toe te schrijven aan de onafhankelijke positie van de magistratuur, die geen ambtenaren zijn zoals de anderen. “Vergeet niet dat de eerste aanzet voor een reorganisatie van de politie al was gegeven met het Pinksterplan, in 1990. De Octopus-akkoorden van 1998 hebben daarop voortgebouwd.”

“Justitie daarentegen moest from scratch beginnen. Onder Melchior Wathelet is er niets verwezenlijkt. Veel ronkende verklaringen, dat wel. Stefaan De Clerck heeft nooit de kans gekregen een beleid te voeren. Vanaf 1996 was hij in een rol van crisismanager gedrongen, en hij heeft het er behoorlijk vanaf gebracht. En Marc Verwilghen kreeg af te rekenen met de weerstanden die zijn optreden als voorzitter van de onderzoekscommissie had opgewekt.”

Maar er is al een en ander gerealiseerd, stelt De Ruyver vast. “Het federaal parket, de Hoge Raad voor de Justitie, de Raad van Procureurs. Die instellingen moeten de kans krijgen te groeien en zich te bewijzen. Kijk hoe sommige procureurs de kans hebben gegrepen om een hoofdrol te spelen in het lokale veiligheidsbeleid. Sommige doen het op een indrukwekkende manier: in Antwerpen, Brussel, Dendermonde, Hasselt.”

“Die procureurs communiceren ook met de bevolking over hun beleid, en dat is essentieel voor een herstel van het vertrouwen. Neem de discussie over de wettige zelfverdediging bij overvallen op juweliers: vroeger zou het parket zo’n juwelier vervolgen zonder te zeggen waarom. Nu ontstaat daar een maatschappelijk debat over. En de eindbeslissing ligt bij de rechter.”

Op één punt heeft de parlementaire onderzoekscommissie-Dutroux gefaald. Van de voorgestelde tuchtstraffen tegen politiemensen en magistraten die fouten hebben begaan, is niets in huis gekomen. De Ruyver: “Samen met mijn collega Françoise Tulkens (de Franstalige expert van de commissie) heb ik van meetafaan gezegd dat de onderzoekscommissie zich beter beperkte tot het formuleren van aanbevelingen voor structurele veranderingen. Natuurlijk hebben er politiemensen en magistraten geblunderd, maar de structuren zaten zodanig slecht in elkaar dat zelfs de besten in de fout moesten gaan.”

“Sommige politici konden echter niet weerstaan aan de roep van de families van de slachtoffers en van de bevolking om schuldigen aan te wijzen. Dat heeft van hen martelaren gemaakt, en de aandacht weggetrokken van het waardevolle werk dat de commissie heeft verricht. Marc Verwilghen heeft als minister van Justitie die prijs betaald. De magistratuur is hem altijd als de voorzitter van de onderzoekscommissie blijven zien en heeft zich daarom verzet tegen zijn hervormingsvoorstellen.”

Commissielid Landuyt blijft niettemin achter de beslissing staan om individuele verantwoordelijkheden vast te leggen. “De commissie-Dutroux was een uiting van de publieke opinie om niet altijd uitsluitend politiemensen om rekenschap te vragen, maar ook procureurs en zelfs onderzoeksrechters. De publiciteit die hiermee gepaard ging, was soms al voldoende als sanctie.”

Bron » Het Nieuwsblad