Advocaat Walter Damen pleit voor databank met DNA van álle Belgen: “Meer cold cases kunnen worden opgelost”

Advocaat Walter Damen pleit voor een algemene DNA-databank. Dat zou betekenen dat iedere Belg DNA moet afstaan aan een centrale databank. Het Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, die de databanken beheren, is juist geen vragende partij: “Je kan het vergelijken met een speld in een hooiberg waar we naar op zoek zijn maar je gaat enkel de hooiberg vergroten.”

Advocaat Walter Damen pleit voor een algemene DNA-databank. Dat zou betekenen dat iedere Belg DNA moet afstaan aan een centrale databank. Damen, die nabestaanden in de zaak rond seriemoordenaar Stephaan Du Lion vertegenwoordigt, ziet er enkel maar de voordelen van in. Volgens Damen zou er geen enkel probleem zijn rond privacy. “Als men iedereen zijn DNA zou verzamelen in een databank zouden verschillende cold cases kunnen worden opgelost”, zegt Damen.

Maar daar stopt het niet. Een algemene DNA-databank zou er ook voor kunnen zorgen dat seriemoordenaars niet jarenlang onder de radar blijven. “Op dit moment moeten mensen die niet veroordeeld zijn geen DNA afstaan en zij zouden vrij hun gang kunnen blijven gaan.”

Drie databanken

Op dit moment zijn er in ons land drie verschillenden databanken actief die beheerd worden door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC).

Zo is er een databank waarin er DNA van vermiste personen en hun verwanten wordt opgeslagen. “Dat is eigenlijk een humanitaire databank waarbij het DNA wordt opgeslagen tot de zaak opgelost is. Verwanten staan vrijwillig DNA af en kunnen dus steeds vragen om hun DNA te verwijderen”, zegt Bieke Vanhooydonck van het NICC.

Een andere databank is deze waarin DNA van verdachten wordt opgeslagen. Volgens Vanhooydonck is het gebruik van deze databank zeer strikt: “Verdachte profielen worden vergeleken met specifieke sporen. Het DNA wordt eenmaal vergeleken. Is er geen match, dan wordt het DNA verwijderd uit de databank.”

De derde en laatste actieve databank is de DNA-databank van veroordeelde personen. Wanneer iemand veroordeeld wordt voor een specifiek misdrijf, zoals moord, verkrachting, maar ook diefstal met braak, dan moet die zijn DNA afstaan. Het DNA wordt 30 jaar opgeslaan vanaf het moment dat de veroordeling wordt uitgesproken. Wordt de persoon later opnieuw veroordeeld, dan start een nieuwe termijn van 30 jaar.

Geen voorstander

Bij het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) zijn ze geen voorstander van een algemene DNA-databank. “In ons land geldt het principe dat iedereen onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. Een algemene databank zorgt ervoor dat dit principe omgekeerd wordt en dat je juist je onschuld gaat moeten bewijzen”, zegt Bieke Vanhooydonck.

“Wanneer iedereen DNA gaat afstaan is de succesratio om een match te vinden juist kleiner. Je gaat heel veel toevallige overeenkomsten krijgen en die moeten allemaal onderzocht worden”, gaat Vanhooydonck verder. “Je kan het vergelijken met een speld in een hooiberg waar we naar op zoek zijn maar je gaat enkel de hooiberg vergroten. Op die manier is het moeilijker om de speld te vinden.”

Bron » VRT Nieuws

Commissie wil dat speurders meer info mogen halen uit DNA-onderzoek: “Laat hen ook haar-, oog- en huidskleur van dader lezen”

Speurders moeten bij een onderzoek naar een moordenaar of een dief de haar- en huidskleur uit het DNA van de dader kunnen aflezen. Dat is technisch mogelijk, maar is vandaag wettelijk niet toegelaten. Het is een van de wetswijzigingen die wetenschappers binnen de DNA-commissie willen voorleggen aan de toekomstige federale regering.

Als speurders DNA van de dader op de plek van een misdaad vinden, mogen ze nu alleen een DNA-profiel opmaken – een persoonlijke code, zeg maar, om die dan te kunnen vergelijken met een verdachte. Het geslacht van de dader mogen ze ook kennen, maar daar stopt het. Nochtans kunnen wetenschappers eigenlijk véél meer informatie uit DNA halen. Zo zouden ze in een labo kunnen voorspellen wat de natuurlijke haarkleur van de dader is, de kleur van zijn ogen, zijn huidskleur, of hij sproeten heeft en de kleur van zijn wenkbrauwen. Ze kunnen inschatten of hij eerder stijl dan wel krullend haar heeft, of hij kaal wordt, en zelfs de manier waarop hij kaal wordt.

“Alleen, vandaag mogen we dat niet uitzoeken”, zegt Gert De Boeck, operationeel directeur van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC), dat forensisch onderzoek doet voor het gerecht.

Mentaliteitswijziging

De Evaluatiecommissie voor DNA-onderzoek, waar naast het NICC ook het federaal parket, de federale politie en drie wetenschappers in zetelen, heeft de opdracht de minister van Justitie te adviseren over DNA-onderzoek in strafzaken. Zij pleit ervoor de regels rond zulk onderzoek te herbekijken. “De laatste grote aanpassingen in de wet over DNA-onderzoek dateren al uit 2011”, zegt De Boeck, voorzitter van de commissie.

“Er is een mentaliteitswijziging nodig. Nu gebruiken we forensisch onderzoek veelal om te bevestigen wat we al weten. De politie zoekt de dader, en achteraf verzamelen we met DNA bewijslast. De uitdaging is om het forensisch onderzoek al van bij de start te betrekken. Zo zou het kennen van de haarkleur kunnen helpen om bijvoorbeeld een groep uit te sluiten, of om net te weten te komen tot welke groep de dader behoort. Als de politie verschillende verdachten heeft, zou het interessant zijn te weten dat de dader blond is. Vandaag verhindert de wet ons om te kijken in het coderende DNA van een mens, waar die informatie zit.” In buurlanden Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zijn dat soort onderzoeken wel toegelaten.

Familieleden

Daarnaast stellen de wetenschappers ook voor om familiale zoekingen mogelijk te maken. “Het gebeurt dat het DNA van een onbekende dader geen match oplevert met dat van veroordeelden en verdachten die zijn opgenomen in de databanken van het NICC. Maar de databanken kunnen soms wel bepaalde mensen suggereren die mogelijk familie zijn van de dader”, zo vertellen medewerkers van het NICC in een reportage in onze weekendbijlage NU.

De technologie kan de speurders dus op weg zetten naar de dader. “Alleen mogen we dat niet rapporteren aan het gerecht. De wet voorziet dat niet.” De Evaluatiecommissie wil het gerecht daarom de mogelijkheid geven om wél actief na te gaan of een onbekende dader familie is van een veroordeelde of een verdachte, om zo zijn identiteit te achterhalen. De commissie werkt aan een memorandum daarover. Ze wil dat binnen enkele weken kunnen overhandigen aan de minister van Justitie, en hoopt dat de politieke onderhandelaars die een nieuwe regering zullen vormen er rekening mee zullen houden.

Bron » Het Nieuwsblad

In de VS doen ze het al, in België straks ook? Hoe speurders moorden oplossen dankzij familieleden

Lossen speurders straks moorden op dankzij de hulp van stamboomspecialisten en archieven? In de VS konden rechercheurs één van de ergste seriemoordenaars ooit klissen door zijn DNA te koppelen aan zijn stamboom. Wetenschappers spreken over een revolutie in het misdaadonderzoek. Ook in België willen onderzoekers graag méér doen met DNA.

Het was een blonde, blanke atletisch gebouwde man die zijn slachtoffers binnensmonds schunnig­heden toegromde. Veel meer kon de Amerikaanse politie eigenlijk niet vertellen over de onbekende seriemoordenaar die ze al sinds de jaren 70 en 80 op de hielen zaten en die ze de Golden State Killer waren gaan noemen.

Twaalf jaar lang zaaide de killer angst in de staat Californië. Het begon met enkele inbraken in 1974, waarbij hij vrouwen begluurde en hun ondergoed meegriste. Er zouden honderden inbraken volgen, meer dan 50 verkrachtingen, en uiteindelijk 13 moorden. Tot hij er in 1986 plots mee ophield en verdween.

44 jaar lang zou de killer uit de handen van justitie blijven. Nochtans had het gerecht al die tijd zijn DNA in handen, uit zijn speeksel en sperma. Maar omdat de moordenaar nooit bij een andere misdaad tegen de lamp was gelopen en hij dus in geen enkele databank zat, leverde het nooit een match op.

Tot één creatieve speurder er in 2018 in slaagde om dat obstakel te omzeilen. Onderzoeker Paul Holes liet zich inspireren door een techniek die adoptiekinderen gebruiken om hun biologische ouders terug te vinden: ‘genetische genealogie’. Hij maakte gebruik van de commerciële DNA-databank GEDmatch, waar al duizenden Amerikanen vrijwillig hun DNA hadden afgestaan omdat ze hun stamboom wilden opstellen. De Golden State Killer, voor alle duidelijkheid, had dat niet gedaan. Maar toen Holes het DNA van de moordenaar bij de databank binnenbracht, zag hij dat er tien andere mensen in zaten die verre familie van hem waren. Héél verre familie: ze deelden dezelfde over-over-overgrootvader.

Samen met genealoge Barbara Rae-Venter stelde hij een stamboom op met 25.000 mensen. Het leidde hen naar één verdachte: ex-agent Joseph DeAngelo (73), die dit keer wél door zijn DNA ontmaskerd werd.

Al drie cold cases zijn in de Verenigde Staten met deze methode opgelost. De grootste stap voorwaarts bij het oplossen van misdaden sinds de ontdekking van DNA zelf, zo vinden Amerikaanse wetenschappers en journalisten. “Over 20 jaar zullen we op dit moment terugkijken, en zeggen: Dáár is het allemaal begonnen.”

Werkloze ramenwasser

Ook in België werden de afgelopen jaren een aantal cold cases onverwachts opgelost. “Er zijn de afgelopen jaren technisch gezien grote stappen vooruit gezet”, zegt Vanessa Vanvooren, hoofd van het DNA-labo bij het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC). Hier brengen de speurders hun bewijsmateriaal binnen om er een DNA-profiel van te laten maken. “Terwijl we vroeger een grote plas bloed nodig hadden om dat profiel op te maken, hebben we nu genoeg aan één haartje.”

Eve Poppe (38). Eerder deze maand kreeg haar familie te horen dat zij in 1997 door Stephan D.L. vermoord werd. Zijn DNA gaf de doorslag FOTO: IF
Eerder deze maand kregen de zussen en de schoonbroer van Eve Poppe uit Antwerpen eindelijk te horen wie haar in 1997 vermoord had. Een onbekende man was die dag haar appartement binnengedrongen, om haar te verkrachten en vervolgens te vermoorden met een touw en een mes. Eén klein haartje dat de moordenaar had achtergelaten, kwam hem duur te staan.

Stephan D.L., een werkloze ramenwasser, werd enige tijd geleden opgepakt na een banale inbraak. Tot zijn stomme verbazing kon zijn DNA hem na al die tijd nog aan de moord linken.

“De methodes die we nu gebruiken, zijn al vrij succesvol”, zegt Bieke Vanhooydonck, gerechtelijk deskundige bij de DNA-databanken van het NICC. “Als wij het DNA van een onbekende dader binnenkrijgen, levert dat in één op de vijf gevallen een match op – soms ook met een onopgeloste zaak. Bij die matches kunnen we uiteindelijk op 83% een naam kleven.”

Toch dringt het NICC aan op een uitbreiding van de wet. Ze willen DNA een andere rol in het strafrecht geven. Er moet een ommeslag gemaakt worden, vindt Vanhooydonck. “Nu dient DNA enkel als bewijslast. De speurders zoeken een verdachte, en wij moeten met DNA aantonen of hij de dader is, of niet. Terwijl ons DNA-onderzoek zelf speurders naar een dader kan leiden.”

“Wij mogen enkel het profiel van iemand opstellen – zeg maar ­iemands persoonlijke code, en het geslacht”, zegt Vanessa Vanvooren. “Eigenlijk kan DNA ons veel meer vertellen: haar- en oogkleur van de dader, huidskleur, kleur van de wenkbrauwen, of zelfs de manier waarop iemand kaal wordt. Wetenschappers in de VS experimenteren zelfs met een robotfoto uit DNA. Maar voorlopig vallen die resultaten tegen.”

“De wet uit 1999 verhindert dat wij dat allemaal bekijken. In Nederland mag dat bijvoorbeeld wel. De Belgische wet zegt dat wij niet in het ­‘coderende deel’ van een mens ­mogen kijken. Om de privacy van verdachten te beschermen. De laatste jaren staat dat ter discussie: waarom mag een getuige wel een verdachte beschrijven, en een wetenschapper niet?”

“Dit zou de politie kunnen helpen om een dader op te sporen, maar het mag niet dienen als bewijslast. ­Iemand mag niet in de cel belanden, enkel en alleen omdat hij ros haar heeft. De politie moet op het einde van de rit nog andere bewijzen kunnen voorleggen. Maar als je twaalf verdachten hebt, is het handig te ­weten dat de dader ros haar heeft.”

Door stamboomonderzoek te combineren met DNA-profielen, konden Amerikaanse speurders ook de moordenaar identificeren die in 1985 in het Bear Brook-natuurpark in New Hampshire twee tonnen achterliet, met daarin de lichamen van een vrouw en drie kinderen. De DNA-stamboom leidde hen naar Terrence Rasmussen, een moordenaar die al onder een valse naam in de gevangenis bleek te zitten. Hij werd The Chameleon Killer genoemd, omdat hij zo veel met aliassen werkte.

Zo’n onderzoek kan ook steeds sneller. Terwijl genealoge Barbara Rae-Venter in 2018 nog 10.000 uren nodig had om de stamboom van ­Joseph DeAngelo te maken, deed ze dezelfde oefening dit jaar al in 100 uur. Doordat steeds meer mensen hun DNA in zo’n databank nalaten, worden de familiebanden korter.

Een andere genealoog boog zich dit jaar over het lichaam van een onbekende vrouw, die in 1981 dood was aangetroffen in een greppel in Ohio. Terwijl de politie al 37 jaar naar haar naam zocht, vertelde een DNA-stamboomonderzoek al na vier uur dat ze Marcia King heette. Haar moordenaar is nog niet gevonden.

Algoritme zoekt familie

Lossen we straks in België ook moorden op, met behulp van stamboomonderzoekers? Op z’n minst een interessante denkoefening, zo vindt het NICC, maar ze hebben hun voorbehoud. Vanessa Vanvooren: “De onderzoekers in de VS gebruiken een commerciële databank. ­Willen we dat wel? Hoe controleer je als overheid welke gegevens daarin zitten? Hoe ga je fraude tegen? Wat als je buurman straks zijn DNA opstuurt, maar jouw naam opgeeft? Er is geen enkele controle.”

Een zoektocht naar familieleden in de bestaande drie databanken van het NICC zou in principe wel kunnen. In principe, want de wet voorziet het niet. “Het gebeurt dat het DNA van een dader geen match oplevert, maar dat de databank zelf wel enkele mensen suggereert die mogelijk familie van de dader zijn”, zegt Vanhooydonck. Het gaat dan om ­familieleden van de eerste graad: een vader, een zoon of een broer. “Maar wij mogen dat niet rapporteren aan het gerecht. De wet voorziet dat niet.”

“We zijn al langer voorstander van een wetswijziging, waarbij familiale zoekacties toegelaten zouden worden”, zegt Bieke Vanhooydonck. “Een moordenaar zoeken via zijn ­familieleden die al in een databank zitten, daar moeten we over durven na te denken.”

Het NICC wil deze wetswijzigingen voorleggen aan de nieuwe federale regering.

“Er moeten niet méér mensen in onze databanken”, vindt Vanhooydonck. “Van iedereen het DNA bij de geboorte afnemen, is niet nodig. Er moeten grenzen zijn aan het inzamelen van DNA. We kunnen beter inzetten op betere zoekmethodes, of de huidige methodes verbreden. Daarmee alleen al kunnen we een grote stap vooruit zetten.”

56.000 misdadigers in databank

De sporen die speurders aantreffen, komen terecht in de ­labo’s van het Nationaal Instituut voor ­Criminalistiek en Criminologie (NICC) voor DNA-onderzoek. “Uit alle biologische weefsels kunnen wij in principe erfelijk ­materiaal ­halen”, zegt Bieke Vanhooydonck. “In de ­praktijk zijn het ­vooral bloed, speeksel, ­sperma, haartjes en huidcellen die we krijgen. Zelfs uit een ­vingerafdruk kunnen we DNA ­halen.”

In de praktijk gebeuren de meeste DNA-analyses om inbraken en diefstallen op te ­lossen. Er zijn drie databanken: in de databank ­‘Veroordeelden’ zitten bijna 54.000 profielen van personen die definitief door een rechter veroordeeld zijn. De databank ‘Criminalistiek’ bevat ongeveer 2.200 profielen van verdachten, en nog eens bijna 58.000 profielen van sporen die bij een misdaad zijn gevonden. Sinds 2018 is er ook een databank met het DNA van ­vermiste personen, waar nu al 156 profielen inzitten. Als de politie een DNA-staal van een verdachte of van een onbekend slachtoffer binnenbrengt, worden die met ­alle drie de databanken vergeleken.

Bron » Het Nieuwsblad | Cedric Lagast

Tueries du Brabant : Le rapport de l’INCC est-il manipulé?

L’ex-gendarme Philippe Vermeersch est accusé de dissimuler le nom d’un informateur qui pourrait mener aux tueurs du Brabant. Ceci dans le contexte des fouilles de Ronquières en 1986 que les enquêteurs disent avoir été manipulées en s’appuyant sur un rapport de l’INCC. Mais n’est-ce pas ce même rapport qui est manipulé?

L’interpellation et la mise sous mandat d’arrêt de Philippe Vermeersch (62 ans), l’ancien adjudant de gendarmerie membre de la cellule Delta de Termonde, autrefois chargée d’une partie des investigations sur les tueries du Brabant, a provoqué la sensation la semaine dernière. Et ce mardi matin, c’est un autre gendarme retraité, F.A., qui a lui aussi été entendu par les policiers fédéraux de Charleroi qui enquêtent sur le dossier des tueries. Ces énièmes “rebondissements” de l’affaire sont à mettre en relation directe avec la découverte, en novembre 1986, dans le canal Bruxelles-Charleroi à Ronquières, d’importantes pièces à conviction.

À l’époque, le groupe Delta placé sous la direction du juge Freddy Troch qui instruisait notamment le dossier de la tuerie d’Alost, était parvenu à retirer des eaux canalisées une partie de l’arsenal et du butin des tueurs (Des armes impliquées dans les faits de 1982-1983; des morceaux de gilets pare-balles volés à Tamise en 1983; des chèques dérobés au Delhaize d’Alost), le tout emballé dans des sacs en plastique. Selon la version adoptée depuis longtemps, c’est la nuit du 10 au 11 novembre 1985, soit le lendemain de l’attaque d’Alost, que les auteurs se sont débarrassés de ces pièces compromettantes en les balançant dans la voie d’eau. Le sondage de celle-ci n’avait toutefois pas permis de les retrouver.

Ce n’est donc qu’un an plus tard qu’elles avaient été remontées à la surface, à la faveur d’une nouvelle plongée réalisée cette fois à l’initiative de la cellule Delta et confiée aux plongeurs militaires du 6e bataillon de génie de Burcht. Les enquêteurs de Termonde ainsi que le juge Troch ont toujours expliqué que ce qui les avait incité à resonder la vase de Ronquières, c’est la relecture de procès-verbaux établis par leurs collègues de Nivelles (en charge d’autres faits reliés aux tueries) au sujet de témoignages relatifs aux agissements de la nuit du 10 au 11 novembre 1985 qu’ils ignoraient. Or, chez Delta, c’est Philippe Vermeersch qui aurait reçu copie de ces P.V. par l’entremise de F.A., membre à l’époque de la BSR de Hal. C’est du moins la version maintenue à toute force par Vermeersch et les anciens de Delta.

Seulement voilà : à la cellule Brabant Wallon de Charleroi (CBW), on ne croît pas à cette histoire. Depuis 2014, les responsables de l’enquête, singulièrement le procureur du Roi de Liège, Christian De Valkeneer (parti depuis), et la juge d’instruction Martine Michel, affirment en substance que la “pêche miraculeuse” de 1986 est le fruit d’une manipulation. Ils disent avoir acquis la conviction que ce ne sont pas les fameux P.V. qui ont conduit Delta à Ronquières, mais quelqu’un (un informateur) que Philippe Vermeersch cacherait. D’où la charge de “rétention d’information” retenue contre lui. Une accusation gravissime, puisqu’elle suggère que l’ex-gendarme détiendrait un tuyau permettant peut-être d’identifier une personne ayant su où trouver les armes des tueurs du Brabant.

Pour étayer leur conviction, les magistrats et les enquêteurs carolos qui parlent de “certitude scientifique” depuis quatre ans, disent s’appuyer sur une analyse de l’INCC (Institut national de criminalistique et de criminologie), laquelle montrerait que les éléments matériels repêchés à Ronquières n’ont pas pu séjourner au fond du canal une année durant (entre 1985 et 1986), mais quelques jours tout au plus. Ceci en raison de l’état de dégradation trop peu avancé des pièces, notamment le degré de conservation des chèques volés à Alost. Et puis, surtout, il est question d’une tache de sang au niveau du col d’un gilet pare-balles, une trace génétique potentiellement attribuable à l’un des tueurs. Cette trace, nous dit-on, n’aurait jamais pu fournir un ADN exploitable si elle avait été immergée plus de quelques jours.

Le rapport escamoté de l’INCC

Selon les informations de Paris Match, recoupées à plusieurs sources, la “certitude scientifique” dont on se prévaut à Charleroi n’existe pas. Elle doit en tout cas être fortement nuancée dès lors que l’on fait dire à l’analyse de l’INCC ce qu’elle ne dit pas. En revanche, celle-ci contient des informations importantes étonnamment passées sous silence. Au sujet des chèques tout d’abord. L’Institut a procédé à des tests sur site, mais sans pouvoir maîtriser totalement les paramètres de l’époque et les conditions de conservation durant vingt-huit ans. Dès lors, les experts de la police scientifique n’ont pas été en mesure d’exprimer de résultats scientifiquement valables. Pourquoi ne le dit-on pas? Pareillement en ce qui concerne les armes. Là encore, pour diverses raisons techniques, aucun résultat probant n’a été produit.

Reste alors uniquement la fameuse trace biologique trouvée sur le gilet pare-balles. C’est au début des années 2000 qu’elle avait été mise en évidence dans les laboratoires de Bio.be à Charleroi. Afin de vérifier si elle a pu résister à une immersion d’une année, l’INCC a procédé à une simulation qui a consisté à plonger, dans le canal à Ronquières et dans des conditions identiques, une nouvelle tache de sang humain. Au bout de quelques jours seulement, l’ADN de cette dernière avait été totalement dégradé. Conclusion imparable : si le gilet pare-balles était demeuré un an dans l’eau, fatalement Bio-be n’aurait jamais pu en extraire un ADN exploitable.

Troublant, en effet. Mais encore faut-il pouvoir écarter toute possibilité d’une contamination accidentelle ultérieure du gilet par un quidam (un policier, un scientifique, un greffier…). Le fait que la trace se situe à l’intérieur du gilet, entre le tissu et le kevlar, ne semble pas écarter cette éventualité. Précisément, les experts ont interpellé la juge d’instruction et les enquêteurs à ce sujet, en raison de la gestion et de la manipulation calamiteuses des pièces à conviction du dossier des tueries, lesquelles sont passées entre des dizaines de mains au fil des années.

En outre, à l’INCC, un autre point a été soulevé. Il concerne directement la nature de l’ADN trouvé à l’endroit de la tache de sang. Quelles certitudes a-t-on que cet ADN provient bien de celle-ci? Car si l’ADN d’une trace biologique peut totalement disparaître, un autre ADN, étranger à la trace, peut parfaitement venir se superposer à celle-ci par la suite. En clair et par hypothèse, un opérateur de laboratoire par exemple, qui serait entré en contact avec la tache de sang aurait très bien pu y déposer son propre ADN. Or, selon notre enquête, les pièces à conviction de Ronquières ont transité par les laboratoires d’Alost, de Bruxelles et d’Anvers avant d’atterrir des années plus tard à Charleroi chez Bio.be. C’est-à-dire au milieu des années 80, à une époque où les connaissances dans le domaine de la génétique étaient bien mois avancées et où les mesures de précaution prises pour éviter les risques de contamination des échantillons d’ADN n’étaient pas ce qu’elles sont aujourd’hui.

Quoi qu’il en soit, il ressort de tout ceci qu’il est parfaitement abusif de se prévaloir de “certitudes” sur base d’un rapport de l’INCC qui, s’il n’est pas manipulé par la cellule de Charleroi, est à tout le moins escamoté. C’est pourtant à ces “preuves scientifiques” que l’on confronte les témoignages des ex-membres de Delta, dont Philippe Vermeersch. Quel que soit le rôle joué par ceux-ci dans cette affaire rocambolesque, la loyauté et la transparence que l’on attend des instances judiciaires commandent que l’on tienne compte des doutes et des nuances qu’exprime ce rapport.

Bron » Paris Match | Frédéric Loore

La justice belge sous-exploite les données ADN, selon une étude inter-universitaire

Les traces d’ADN relevées sur les scènes de crimes en Belgique sont sous-exploitées, voire mal utilisées. Ce sont les conclusions d’une étude de l’UGent, la VUB et l’Institut national de criminalistique et de criminologie, relayée lundi par Sudpresse. Les trois organismes appellent à un débat politique.

“La loi s’est toujours focalisée sur la protection à mettre en place autour des banques de données nationales”, observe Bertrand Renard, le criminologue de l’INCC qui a participé à l’étude. “Je ne dis pas que ce n’était pas nécessaire car il y va de la protection de la vie privée. Mais pendant ce temps, (…) le législateur n’a jamais rien prévu pour guider les policiers, les magistrats…”, dit-il dans les pages de Sudpresse.

L’étude dénonce aussi la barrière entre les banques de données ADN, gérées par l’INCC (c’est-à-dire la Justice) et les banques de données policières, sous tutelle de l’Intérieur. “Dans bon nombre de pays, ces banques sont toutes gérées par la police. Chez nous, cette scission totale provoque une barrière hermétique entre données judiciaires et données policières, ce qui ralentit les échanges d’informations.”

En trois ans, 6.260 crimes et délits ont pu être résolus grâce à l’échange international de données ADN, selon des chiffres de l’Institut National de Criminalistique et de Criminologie. Depuis juillet 2014, notre pays échange des informations ADN avec quatre pays limitrophes (Pays-Bas, France, Allemagne et Luxembourg).

Dans 17 971 cas, cet échange a permis d’obtenir un “match” positif. Dans 6 260 cas, la correspondance d’ADN a aussi communiqué un nom, la personne concernée ayant été d’une manière ou d’une autre amenée à effectuer un prélèvement dans un des pays étrangers, dans le cadre d’un jugement ou parce qu’elle était suspectée dans une affaire.

Bron » RTBF