6.260 misdaden opgehelderd dankzij DNA-databank

In drie jaar tijd zijn 6.260 misdaden en misdrijven opgelost dankzij de internationale ­uitwisseling van DNA-gegevens. Het gaat bijvoorbeeld om diefstallen, zedenzaken en moorden. Dat blijkt uit gegevens van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC).

Sinds juli 2014 wisselt ons land DNA-gegevens uit met vier buurlanden: Nederland, Frankrijk, Duitsland en Luxemburg. In 17.971 gevallen leverde de uitwisseling een positieve match op. “Dikwijls gaat het om een overeenkomst met het DNA van een onbekende dader die ook in het buitenland toesloeg”, zegt Bieke Vanhooydonck van het NICC. Speurders kunnen in zo’n geval de twee misdaden met elkaar vergelijken.

Maar bij 6.260 gevallen leverde de DNA-match ook een naam op, doordat die persoon in onze buurlanden verplicht werd om zijn erfelijk materiaal af te staan, omdat hij al veroordeeld werd of verdachte was in een zaak. “Vaak komt eenzelfde identiteit verschillende keren naar boven, bijvoorbeeld omdat een dader op verschillende plaatsen toesloeg. In totaal had de test eind 2016 al 2.098 keer een unieke naam opgeleverd.”

Vanaf volgende week wil ons land ook DNA-sporen beginnen uitwisselen met Zweden.

Bron » De Standaard

Een lichaam een naam geven

Binnen de Cel vermiste personen houden vijf personeelsleden zich voltijds bezig met de identificatie van niet-geïdentificeerde lichamen, lichaamsdelen en mensen die lijden aan amnesie. Vermits deze vijf samen een bureau delen met de andere 13 leden van de Cel vermiste personen, kunnen ze snel linken leggen tussen onrustwekkende verdwijningen en stoffelijke overschotten.

“Ons uitgangspunt is dat elk niet-geïdentificeerd lichaam de facto een vermiste persoon is”, vertelt commissaris Guido Van Rillaer. “Om die reden behoort dit fenomeen ook tot de Cel vermiste personen. Van 1975 tot vandaag zitten er in onze databank met niet-geïdentificeerde lichamen – op het Belgisch grondgebied – maar liefst 136 openstaande dossiers, waarvan 113 mannen en 23 vrouwen. Maar niet iedereen wordt als vermist opgegeven …”

Multidisciplinaire aanpak

“Een naam geven aan een onbekende doe je niet in je eentje”, gaat inspecteur Laurent Libeert verder. “Zodra de initiële vaststellers met een lichaam geconfronteerd worden waaraan zij niet meteen een identiteit kunnen koppelen, zijn een buurtonderzoek en een getuigenverhoor van cruciaal belang om zoveel mogelijk elementen te verzamelen voor het dossier. Het labo zal zich over het lichaam ontfermen (vingerafdrukken en stalen nemen, fotoreportage maken enz.) en afhankelijk van het arrondissement zal een wetsdokter ter plaatse komen. Hij zal de doodsoorzaak bepalen en het lichaam zeer nauwkeurig onderzoeken op specifieke details. Soms vindt ook een inwendige lijkschouwing plaats.

Alle gegevens worden in een post mortemformulier opgenomen door de leden van het Disaster Victim Identification(DVI)-team.” Gewapend met alle verzamelde informatie en in overleg met de onderzoeksrechter gaat de Cel vermiste personen aan de slag door eerst te kijken of het lichaam overeenkomt met een dossier ‘onrustwekkende verdwijning’. “We leggen alle objectieve elementen naast mekaar – bijvoorbeeld leeftijd, plaats van ontdekking en geslacht – en doen, afhankelijk van het type element, een beroep op specifieke diensten om ons bij te staan met hun kennis en expertise. Wanneer er na al deze inspanningen nog altijd geen naam bij het lichaam staat, kan een verspreiding in de media de oplossing bieden.”

DNA-databank

“Als er een naam boven water komt, moet de identificatie van het lichaam 100 % bevestigd worden. Daartoe wordt een ante mortemdossier opgesteld”, zegt commissaris Van Rillaer. “De huisdokter, de tandarts, de familie, … kunnen hierbij helpen. Een andere oplossing is een identificatie via DNA. Nog dit jaar gaat de DNA-databank ‘Vermiste personen’ van start. Deze zal onder toezicht staan van de nationale DNA-cel bij het Federaal Parket en beheerd worden door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC).

Het DNA-profiel van elk niet-geïdentificeerd lichaam(sdeel) en onrustwekkend vermiste persoon of diens verwante wordt hierin opgeslagen. Van langdurig openstaande dossiers zullen systematisch DNA-profielen worden opgeslagen, die automatisch onderling worden vergeleken. Hierdoor zullen er verbanden worden gelegd tussen dossiers, waarvoor er momenteel geen aanwijzingen zijn door politioneel onderzoek.”

Als de identiteit van het slachtoffer na een zekere tijd nog altijd onbekend is, zal het lichaam worden begraven als onbekende. Dit gebeurt in principe op het kerkhof van de gemeente waar het lichaam is aangetroffen. “Wij houden het dossier zorgvuldig bij, in de hoop dat er later bijkomende elementen tot een identificatie kunnen leiden.”

‘Cold cases’

Sinds kort halen de vijf de zogenaamde ‘cold cases’ weer van onder het stof, oude niet opgeloste zaken. “Dossiers worden herbekeken met kennis van de actuele politionele en wetenschappelijke mogelijkheden”, weet inspecteur Libeert. “Het is zo dat bepaalde technieken nog niet bestonden of nog niet werden toegepast op het moment van het aantreffen van het lichaam.” Zo komen zij alsnog tot concrete resultaten.

“In de mate van het mogelijke gaan we mee op het terrein”, besluit commissaris Van Rillaer. “Direct contact met de onderzoekers biedt een absolute meerwaarde. Je weet wie erbij was en wie je dus moet bellen achteraf. Daarom zouden we alle collega’s op het terrein willen vragen om niet te twijfelen en ons te contacteren. Hoe sneller wij erbij zijn, hoe vlotter een identificatie verloopt.”

Bron » Federale Politie

Twee keer per dag een match tussen een DNA-spoor en een dader

Elke dag worden twee daders van misdrijven geïdentificeerd op basis van DNA-sporen. Dat gebeurt via de Belgische DNA-databank waar een spoor dat gevonden wordt op de plaats van een misdrijf wordt vergeleken met DNA van veroordeelden.

De databank bestaat uit twee onderdelen: een met alle sporen die gevonden werden op de plaats van een misdrijf. En een tweede, waarin al het genetisch materiaal van veroordeelden zit opgeslagen. De databank bevat vandaag meer dan 40.000 DNA-stalen van veroordeelden en blijft fors groeien. Dat meldt het Nationaal Instituut voor de Criminologie en Criminalistiek (NICC), dat de databank beheert.

Elke week worden er via de databank gemiddeld veertien DNA-sporen aan een persoon gelinkt, waardoor er een doorbraak mogelijk is in onopgeloste zaken. Dat betekent twee matches per dag. “Vergelijk het met het gooien van een dobbelsteen”, zegt Jan De Kinder, directeur van het NICC: “Elke keer dat er een staal wordt opgenomen, heb je één kans op de zes om te weten te komen om wie het gaat”.

“Wij zien enkel cijfertjes en codes”

De databank bestaat dit jaar exact 15 jaar en sinds deze week zitten er meer dan 50.000 DNA-sporen in. Het gaat dan bijvoorbeeld om DNA dat op een sigarettenpeuk wordt gevonden of zelfs een vingerafdruk. De databank blijkt cruciaal in het oplossen van misdrijven.

Jan De Kinder ziet de afgelopen jaren een duidelijke evolutie: “De databank is met de jaren alsmaar groter geworden. Daardoor stijgt de kans dat er een verband gevonden wordt sowieso. Maar daarnaast is er enkele jaren geleden ook een wetswijziging gekomen waardoor meer veroordeelden werden opgenomen”.

Naast moord, gijzeling of zedenfeiten moeten sindsdien ook veroordeelden voor bijvoorbeeld inbraak en mensenhandel hun DNA afstaan. Maar dat verloopt volledig anoniem: “Wij zien enkel cijfertjes en codes. Als we een link opmerken, geven we die door aan het federaal parket en pas daar kan het profiel aan de juiste persoon gekoppeld worden”, zegt De Kinder.

Bron » VRT Nieuws

DNA-databank met genetisch materiaal van politiemensen moet valse sporen uitsluiten

De plenaire Kamer heeft gisteren een wetsvoorstel goedgekeurd voor de oprichting van een databank met genetisch materiaal van politiemensen, laboranten en al wie onbedoeld DNA-sporen kan achterlaten op een ‘crime scene’ en die zo zouden kunnen vervuilen. De databank moet helpen die sporen uit te sluiten.

Omdat een opsporingsonderzoek nu eenmaal een menselijke handeling is, valt het niet te vermijden dat alle soorten “intervenanten” in een onderzoek ongewild DNA-sporen kunnen achterlaten en zo een contaminatie kunnen veroorzaken met het gevonden spoor.

Databank

Om hun DNA te kunnen uitsluiten, richt het voorstel van N-VA en Open Vld binnen het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) een databank op waarin de DNA-profielen van alle intervenanten worden bewaard.

Bron » De Morgen

L’INCC a pris une dimension nouvelle après les attentats

L’Institut national de criminalistique et de criminologie est consulté de toutes parts dans le cadre des enquêtes antiterroristes.

Créé dans les années 80 après les tueries du Brabant, l’Institut national de criminalistique et de criminologie (INCC) dépend du SPF Justice et emploie environ 150 personnes. Ce sont essentiellement des profils scientifiques dont la mission est de réaliser des recherches scientifiques à la demande de magistrats qui mènent les enquêtes criminelles.

“Nous considérons que les magistrats avec qui nous travaillons ne sont pas des utilisateurs mais des clients”, souligne Jan De Kinder, directeur général de l’INCC. Les travaux sont tarifés à des prix fixes. Le budget annuel de l’Institut est de 7,3 millions d’euros, dont la moitié provient d’une dotation fédérale.

Avec les attentats de Paris et de Bruxelles, l’INCC a pris une dimension nouvelle. La charge de travail a explosé, nécessitant de travailler pendant plusieurs mois en deux shifts afin de pouvoir répondre aux demandes des enquêteurs.

“Un travail souvent difficile tant au plan technique que humain”, souligne Jan De Kinder. Pour ne rien arranger, l’Institut a été victime le 28 novembre 2016 d’une attaque de nuit visant à faire disparaître des preuves consignées pour certaines enquêtes criminelles. Avec la multiplication des attaques terroristes, l’Institut est amené à collaborer avec d’autres services en Europe afin d’accélérer les enquêtes.

Bron » L’Echo